Rechtbank Noord-Nederland 18-12-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:5041

Datum publicatie19-12-2018
ZaaknummerC/18/183829 / FA RK 18-1207
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezamenlijk gezag ouder met niet-ouder
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Rb wijzigt gezamenlijk gezag met ex-echtgenoot in eenhoofdig gezag moeder, en wijzigt dit eenhoofdig gezag in gezamenlijk gezag van moeder en nieuwe partner. Laatste beslissing werkt pas als eerste beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. Afwijking van vereiste dat de ouder ten minste 3 jaar met eenhoofdig ouderlijk gezag is belast, nu moeder langer dan 3 jaar feitelijk het gezag zonder de ex-echtgenoot uitoefende en moeder en nieuwe partner meer dan 3 jaar samenwonen en samen een dochter hebben. Niet lichtvaardig.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht

Locatie Groningen

zaak-/rekestnummer: C/18/183829 / FA RK 18-1207

beschikking van de enkelvoudige kamer van 18 december 2018

in de zaak van

1 [verzoekster],

die woont in [woonplaats],

en die hierna "de vrouw" wordt genoemd,

advocaat: mr. E. Henkelman-de Mooy, die kantoor houdt in Groningen,

2 [verzoeker],

die woont in [woonplaats],

en die hierna "de partner van de moeder" wordt genoemd,

advocaat: mr. E. Henkelman-de Mooy, die kantoor houdt in Groningen,

en

[belanghebbende] ,

die woont in [woonplaats],

en die hierna "de man" wordt genoemd

en die niet in deze procedure is verschenen.

1De procedure

1.1.

Op 17 april 2018 is ter griffie van de rechtbank een verzoekschrift van de vrouw en haar partner ingekomen.

1.2.

Op 11 december 2018 heeft de rechtbank de zaak ter zitting achter gesloten deuren behandeld. Ter zitting zijn de vrouw, haar partner en hun advocaat verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna "de Raad") is mevrouw [naam] verschenen.

2De feiten

2.1.

De rechtbank kan bij de beoordeling uitgaan van de volgende feiten.

2.2.

Op [geboortedatum] is uit een affectieve relatie tussen de vrouw en de man het nu nog minderjarige kind [minderjarige 1] geboren. De man heeft [minderjarige 1] erkend.

2.3.

Op 8 mei 2009 zijn de vrouw en de man met elkaar getrouwd. Op [geboortedatum] is uit dit huwelijk [minderjarige 2] geboren.

2.4.

Het huwelijk van de vrouw en de man is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand, op 6 maart 2013.

2.5.

De Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen is belast met de voogdij over [minderjarige 1]. De man en de vrouw oefenen samen het gezag uit over [minderjarige 2].

2.6.

Vanaf 2012 heeft de vrouw een affectieve relatie met haar partner. Zij hebben het voornemen om met elkaar te trouwen. Uit hun relatie is op [geboortedatum] een dochter, [minderjarige 3], geboren.

3De verzoeken

3.1.

De vrouw en haar partner verzoeken de rechtbank, verkort weergegeven, om te bepalen dat de vrouw alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] wordt belast en om vervolgens te bepalen dat de vrouw en haar partner het gezag over haar gezamenlijk zullen uitoefenen. Daartoe voeren de vrouw en haar partner aan, samengevat weergegeven, dat het contact tussen de man en [minderjarige 2] in augustus 2015 verloren is gegaan. Uit de daarop ter zitting gegeven toelichting kan worden afgeleid dat dit samenhangt met persoonlijke problemen van de man die passen in een patroon dat ook de Raad herkent uit een eerdere bemoeienis van de Raad met het gezin in 2015. De vrouw en haar partner stellen dat zij sinds 2012 een relatie met elkaar hebben, dat uit hun relatie een dochter, [minderjarige 3], is geboren en dat zij het voornemen hebben om met elkaar te trouwen. De vrouw en haar partner stellen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking bestaat de partner en [minderjarige 2]. De vrouw en haar partner stellen verder dat de juridische zorg- en gezagsverhouding in overeenstemming moet worden gebracht met de feitelijke situatie, in die zin dat de vrouw eerst alleen met het gezag over [minderjarige 2] wordt belast zodat vervolgens zij samen met haar partner het gezag over [minderjarige 2] kan uitoefenen. De vrouw en haar partner voeren aan dat zij weten dat strikt genomen niet aan de wettelijke vereisten is voldaan, nodig om de vrouw en haar partner samen met het gezag te kunnen belasten. De vrouw en haar partner voeren in dit verband aan dat gelet op het ontbreken van contact tussen [minderjarige 2] en de man er aanleiding bestaat om van de termijnen die de wet stelt, af te wijken en zij verwijszen in dit verband naar rechtspraak dit volgens hen mogelijk maakt en verdragsbepalingen die volgens hen ook met zich brengen dat het verzoek toewijsbaar moet zijn.

3.2.

De Raad heeft de rechtbank geadviseerd om beide verzoeken toe te wijzen. Daartoe heeft de Raad aangevoerd, samengevat weergegeven, dat er van gezamenlijke uitoefening van het gezag door de ouders al lange tijd geen sprake meer is en dat - mede gelet op de informatie die blijkt uit een eerder raadsonderzoek - niet te verwachten is dat dit nog verandert. Volgens de Raad is het onmogelijk om te komen tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. De Raad heeft verder aangevoerd dat ook het verzoek van de vrouw en haar partner om samen het gezag over [minderjarige 2] uit te mogen oefenen, daargelaten eventuele juridische beletselen, in het belang van [minderjarige 2] zou moeten worden toegewezen. De Raad heeft in dit verband gewezen op een bestendige relatie die tussen de moeder en haar partner bestaat en de wenselijkheid om de juridische situatie op de feitelijke situatie aan te laten sluiten.

4De beoordeling

4.1.

Het gaat in deze zaak om de (on)mogelijkheden van de moeder en haar partner om het gezag over [minderjarige 2] samen uit te oefenen. Daarbij is een gezichtspunt dat thans in één verzoekschrift de rechtbank wordt verzocht om achtereenvolgens de gezamenlijke uitoefening van het gezag van de vrouw en de man te beëindigen, om daarna direct te beslissen dat het gezag voortaan door de vrouw en haar partner wordt uitgeoefend.

4.2.

De rechtbank stelt voorop dat de man niet kan worden ontvangen in zijn verzoek om het gezag van de man te beëindigen. Hij is immers niet een ouder van [minderjarige 2] (art 1:253n en 253o BW) . De rechtbank zal de man daarom in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

4.3.

De vrouw kan wel in dit verzoek worden ontvangen. Ten aanzien van het verzoek wordt als volgt overwogen.

4.4.

De vrouw en de man hebben na hun echtscheiding het gezag behouden in overeenstemming met het daarop gerichte wettelijke uitgangspunt. Verder is een gezichtspunt dat slechte of ontbrekende communicatie meestal onvoldoende reden geeft de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag te wijzigen in een eenhoofdig ouderlijk gezag, zeker in een periode van echtscheiding. Een echtscheiding kan nu eenmaal strijd tussen de ouders met zich brengen en de communicatie verstoren. Vaak normaliseren de betrekking tussen ouders zich weer na enige tijd. Tegen deze achtergrond hebben zich in de rechtspraak maatstaven ontwikkeld om te komen tot een wijziging van een gezamenlijk gezag in een eenhoofdig ouderlijk gezag. Reden om tot die beslissing te komen kan zijn, kort samengevat, dat er communicatieproblemen tussen de ouders spelen die zodanig ernstig zijn, dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, indien zij het gezag gezamenlijk zouden blijven uitoefenen (zie: HR 10 september 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2963). Ook kan een reden zijn, eveneens kort samengevat, dat de ouders niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening omdat de ouders niet tot het overleg komen dat nodig is om beslissingen van enige belang over hun kinderen te nemen en de kinderen daardoor klem en verloren raken tussen de ouders (zie HR 19 april 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9143).

4.5.

Uit het verzoekschrift en wat ter zitting is besproken blijkt dat de vrouw en de man na een langdurige echtscheidingsprocedure in 2013 zijn gescheiden. Het contact tussen de vrouw en de man is vervolgens verloren gegaan. Van een moeizame verstandhouding en verstoorde communicatie die kan worden verklaard en die in stand wordt gehouden door een moeizaam verlopen echtscheiding of strijd op partnerniveau is daarom geen sprake (meer). Dat aan de uitoefening van het gezamenlijk gezag geen behoorlijke invulling kan worden gegeven, lijkt volledig te kunnen worden verklaard door persoonlijke omstandigheden van de man. Uit een en ander kan worden afgeleid dat als de vrouw en de man samen het gezag blijven uitoefenen zaken in het belang van [minderjarige 2] niet of onvoldoende van de grond komen. De vrouw en de man zijn niet in staat om tot constructief overleg te komen over aangelegenheden zoals het verkrijgen van de toestemming voor vakanties schoolkeuze, of welke beslissing dan ook. Het laten voortduren van de gezamenlijke gezagsuitoefening door de vrouw en de man brengt met zich dat [minderjarige 2] klem of verloren zal raken tussen haar ouders. Het is in ieder geval in het belang van [minderjarige 2] noodzakelijk om de vrouw met uitsluiting van de man met het gezag over [minderjarige 2] te belasten.

4.6.

Onder zodanige omstandigheden is voldaan aan de maatstaven zoals die in de rechtspraak zijn ontwikkeld om te komen tot de verzochte gezagwijziging. Het daarop gebaseerde verzoek van de vrouw zal daarom worden toegewezen.

4.7.

Op grond van de wet zal die beslissing het gezamenlijk gezag beëindigen op de dag waarop deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan (art. 1:253y BW) . Gelet op de bijzondere aard van deze zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verstrekken. Dat is van belang bij de beoordeling van het verzoek van de vrouw en haar partner om samen te worden belast met het gezag over [minderjarige 2].

4.8.

Het voorgaande betekent immers dat op het moment van het geven van deze beschikking de vrouw samen met de man het gezag over [minderjarige 2] uitoefent. Hierop stuit het verzoek van de vrouw en haar partner om hen samen met het gezag over [minderjarige 2] te belasten, af. Art. 1:253t BW, het artikel waarop dat verzoek is gebaseerd, stelt immers als voorwaarde dat het gezag over een kind bij één ouder berust. Dat is (nog) niet het geval. Ook aan een ander vereiste, nodig om het verzoek toe te kunnen wijzen is niet voldaan. Art. 1:253t BW, waarop het verzoek is gebaseerd, stelt niet alleen als voorwaarde voor toewijzing van het verzoek dat het gezag over een kind bij één ouder berust. Het bepaalt ook, voor zover hier van belang, in het tweede lid onder b, dat de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende tenminste een aaneengesloten per de van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.

4.9.

De rechtbank overweegt ten aanzien van deze beide vereisten als volgt.

4.10.

De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat er geen rechtsregel is die zich ertegen verzet dat de op de voet van art. 1:253t BW te nemen beslissing niet eerder werkt dan op de dag waarop de beschikking voor zover de beslissing waarmee het gezamenlijk gezag in een eenhoofdig ouderlijk in kracht van gewijsde is gegaan, gelet op het bepaalde in art. 1:253y BW.

4.11.

Het vereiste dat de ouder ten minste drie jaar met eenhoofdig ouderlijk gezag is belast, is gesteld om lichtvaardig gebruik van het in dit artikel mogelijk gemaakte gezamenlijk gezag te voorkomen: na een scheiding kan niet op korte termijn met een nieuwe partner het gezag worden verkregen, eerst dient de situatie van de ouder die met het gezag is belast in relatie tot de andere ouder bestendig te zijn (Nota n.a.v. het Verslag, Kamerstukken II 1995/96, 23 714, nr. 6, p. 9).

4.12.

De rechtbank oordeelt dat in deze zaak geen sprake is van lichtvaardig gebruik van de mogelijkheid om gezamenlijk gezag te verkrijgen. De vrouw en de man zal al meer dan drie jaar uit elkaar en de moeder heeft al die tijd feitelijk de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] op zich genomen en feitelijk het gezag over [minderjarige 2] zonder de man uitgeoefend. De situatie is aldus bestendig te noemen. Ook de relatie van de moeder met de partner is er een die bestendig is. De vrouw woont al meer dan drie jaren samen met haar partner, uit hun relatie is een dochter geboren en partijen zijn voornemens om met elkaar te trouwen. Het is begrijpelijk dat onder zodanige omstandigheden de vrouw en haar partner het gezag over [minderjarige 2] gezamenlijk willen uitoefenen. Afwijking van het vereiste van art. 1:253t lid 2 onder b BW door het verzoek toe te wijzen terwijl de vrouw nog niet drie jaar eenhoofdig het gezag heeft uitgeoefend, druist in dit specifieke geval dan ook niet in tegen de ratio van de bepaling.

4.13.

Een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd, brengt met zich dat de rechtbank in het dictum van deze beschikking de partner niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek het gezamenlijk gezag van de vrouw en de man te wijzigen, de rechtbank zal het daarop gerichte verzoek van de vrouw toewijzen door te bepalen dat de vrouw voortaan het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] zal uitoefenen. Die beslissing zal de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De rechtbank zal verder het verzoek van de vrouw en haar partner om hen te belasten met het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] toewijzen, maar daarbij bepalen dat die beslissing niet eerder werkt dan op het moment dat de beslissing tot wijziging van het gezamenlijk gezag in een eenhoofdig ouderlijk gezag in kracht van gewijsde is gegaan.

5De beslissing

De rechtbank

1. verklaart de partner van de vrouw niet-ontvankelijk in zijn verzoek het gezamenlijk gezag van de vrouw en de man te wijzigen,

2. wijzigt het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en bepaalt dat de vrouw het gezag over [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum], voortaan met uitsluiting van de man zal uitoefenen,

3. bepaalt dat op de dag waarop deze beschikking in kracht van gewijsde gaat, de vrouw en haar partner het gezag over voornoemde minderjarige gezamenlijk zullen uitoefenen,

4. wijst af wat meer of anders is verzocht.

Deze beschikking is gegeven te Groningen door mr. B. R. Tromp, rechter, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 december 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden

aw



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733