Rechtbank Overijssel 28-11-2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:4798

Datum publicatie14-12-2018
ZaaknummerC/08/216533 / FA RK 18-883
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsZwolle
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenIPR familierecht; Afstamming; Rechtsmacht en IPR bij kinderalimentatie; Toepasselijk recht en IPR bij kinderalimentatie; IPR ouderlijke verantwoordelijkheid
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vervangende toestemming erkenning. Partijen hebben Somalische nationaliteit. NL rechter rechtsmacht. Primair Somalisch recht toepasselijk (art. 10:95 lid 3 BW), maar NL recht toegepast ex artt. 10:95 lid 3 jo lid 4 jo 10:17 lid 1 BW, nu persoonlijke staat van vreemdeling aan wie verblijfsvergunning is verleend (moeder) wordt beheerst door recht woonplaats. Van belang dat met erkenning voor kind haar afstamming komt vast te staan en juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met feitelijke situatie (art. 7 IVRK).

Volledige uitspraak


RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie- en Jeugdrecht

Zittingsplaats Zwolle

zaaknummer: C/08/216533 / FA RK 18-883

beschikking van 28 november 2018

inzake

[verzoeker]

verder te noemen: de man,

wonende te [plaats 1] ,

verzoeker,

advocaat: mr. E.M. van Zuuk,

en

1 [belanghebbende 1] ,

verder te noemen: de vrouw,

wonende te [plaats 2] ,

advocaat: mr. C.F. Roza,

2mr. M.E. Beeker, bijzondere curator,

belanghebbenden.

1Het procesverloop

1.1.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 12 april 2018;

- de beschikking van deze rechtbank van 9 mei 2018 waarbij mr. M.E. Beeker is benoemd tot bijzondere curator;

- het verweer, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, binnengekomen op 20 juni 2018;

- de rapportage van de bijzondere curator bij de rechtbank binnengekomen op 21 juni 2018;

- een op 3 juli 2018 binnengekomen brief van mr. Van Zuuk;

- het verweer tegen het zelfstandig verzoek, binnengekomen op 18 juli 2018;

- een op 24 juli 2018 binnengekomen brief van mr. Roza.

1.2.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 31 oktober 2018. Ter zitting zijn verschenen: partijen beiden bijgestaan door hun advocaat. Verder is verschenen de bijzondere curator mr. Beeker. Namens de raad voor de kinderbescherming, verder te noemen: de raad, is verschenen G. Nitrauw.

2De vaststaande feiten

De man en de vrouw hebben een relatie gehad. Op [geboortedatum] is [A] te [plaats 3] geboren, hierna te noemen [A] .

De vrouw heeft het eenhoofdig gezag over de minderjarige. De minderjarige verblijft bij de vrouw.

De vrouw en [A] hebben op 20 november 2014 een verblijfsvergunning asiel verkregen.

Partijen hebben de Somalische nationaliteit.

3Het verzoek

De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  1. het verlenen van vervangende toestemming voor de erkenning van de minderjarige;

  2. te bepalen dat met ingang van het moment van voormelde erkenning is verwerkt door de registers van de burgerlijke stand, aan de man en de vrouw gezamenlijk het gezag over de minderjarige zal toekomen;

  3. tussen de man en de minderjarige de volgende omgangsregeling vast te stellen:

  • één doordeweekse dag alsmede één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond,

  • alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.

4Het verweer tevens houdend zelfstandig verzoek

De vrouw verzoekt de rechtbank het verzochte onder a) tot en met c) af te wijzen. Zij verzoekt de rechtbank voorts bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

d) te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind met € 150,- per maand.

5Het verweer op het zelfstandig verzoek

Naar de mening van de man dient het zelfstandig verzoek te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.

6De beoordeling

Vervangende toestemming erkenning

Bevoegdheid en toepasselijk recht

6.1.

De zaak draagt een internationaal karakter, nu partijen beide de Somalische nationaliteiten hebben.

De rechtbank ontleent haar bevoegdheid ten aanzien van de beslissing over het verzoek tot vervangende toestemming aan het bepaalde in artikel 3 sub a van het Wetboek voor Burgerlijk voor Rechtsvordering, nu de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.

6.2.

Op grond van het bepaalde in artikel 10:95 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek is op de toestemming van de moeder tot de erkenning, evenals voor de vervangende toestemming tot erkenning, het recht toepasselijk van de staat waarvan de moeder de nationaliteit bezit. Op grond van artikel 10:95 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek is de peildatum voor de vaststelling van de nationaliteit van de vrouw de datum dat de toestemming wordt gegeven. Ten tijde van de indiening van het verzoek heeft de vrouw geweigerd haar toestemming te geven. Hierdoor is de peildatum voor de vaststelling van de nationaliteit van de vrouw de datum indiening van het verzoek.

6.3.

Op het moment van indiening van het verzoek bezit de moeder de Somalische nationaliteit, zodat primair Somalisch recht op het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van toepassing is. Echter op het moment van indiening van het verzoek beschikte de vrouw tevens over een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hierdoor dient rekening te worden gehouden met artikel 10:17 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, waarin is bepaald dat de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats, of, indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats.

6.4.

De rechtbank ziet gelet op het vorenstaande aanleiding om op het verzoek voor vervangende toestemming tot erkenning het Nederlands recht toe te passen op grond van artikel 10:95 lid 3, jo 10:95 lid 4, jo 10:17 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.

6.5.

Uit het eerder uitgevoerde verwantschapsonderzoek van Verilabs van 19 maart 2015 blijkt dat het praktisch bewezen is dat de man de biologische vader van [A] is. De man, de vrouw en de bijzondere curator hebben de uitkomst van voormeld deskundigenonderzoek niet weersproken. Bovendien is onweersproken dat de man de verwekker van de minderjarige is.

6.6.

Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW, kan de toestemming van de moeder voor erkenning van een minderjarige jonger dan zestien jaar door de toestemming van de rechtbank worden vervangen. Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW wordt deze toestemming verleent tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zal schaden en de man de verwekker is van het kind.

6.7.

De bijzondere curator adviseert de rechtbank om de man vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van de minderjarige. De man kan zich vinden in het advies van de bijzondere curator. De vrouw ziet liever dat de vervangende toestemming niet verleend wordt.

6.8.

De rechtbank overweegt dat het in het belang van [A] geacht wordt dat de man in staat wordt gesteld om [A] te erkennen. Het is voor [A] van belang dat met de erkenning haar afstamming komt vast te staan en dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie, vooral gelet op artikel 7 IVRK. De rechtbank komt tot de conclusie dat op basis van de stukken alsmede hetgeen ter zitting is besproken niet is gebleken dan wel aannemelijk is gemaakt dat door de erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zelf zullen worden geschaad.

6.9.

De rechtbank zal gelet op het vorenstaande de man vervangende toestemming verlenen tot erkenning van [A] . Aanleiding bestaat de bijzondere curator te ontslaan van haar taak.

De ouderlijke verantwoordelijkheid

Bevoegdheid en toepasselijk recht

6.10.

De rechtbank ontleent haar bevoegdheid ten aanzien van het verzoeken met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid (zorgregeling en verkrijging van gezag), aan het bepaalde in artikel 8 lid 1 van de verordening (EG) nr. 2201/2003 (hierna te noemen Brussel IIbis), nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige zich in Nederland bevindt. Ten aanzien van het verzoek met betrekking tot het verkrijgen van gezag, is op grond van artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlandse recht van toepassing, als zijnde het recht van de rechtbank. Ten aanzien van het verzoek met betrekking tot het vaststellen van een zorgregeling, is op grond van artikel 17 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht van toepassing, nu [A] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.

De zorgregeling

6.11.

Ter zitting is gebleken dat de ouders verdeeld zijn over de zorgregeling tussen de man en [A] . De vrouw maakt zich zorgen over de veiligheid van [A] als de minderjarige bij de man is. De man ontkent de zorgen van de vrouw, en vreest van [A] vervreemd te raken.

6.12.

De rechtbank acht zich onvoldoende ingelicht om nu een beslissing te kunnen geven over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat zij niet bereid is om een mediation traject te volgen. Alvorens een definitieve beslissing over de zorgregeling te kunnen geven acht de rechtbank een onderzoek van de raad noodzakelijk. De rechtbank zal daarom de raad verzoeken een onderzoek in te (doen) stellen naar en de rechtbank te rapporteren en te adviseren over de voor het minderjarige kind meest wenselijke zorg- en contactregeling.

De rechtbank zal in afwachting van de resultaten van dit raadsonderzoek de beslissing over de zorg- en contactregeling aanhouden.

Gezamenlijk gezag

6.13.

Naar het oordeel van de rechtbank dient het verzoek de ouders gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag eveneens te worden aangehouden. De man is thans nog niet de juridisch vader van [A] , terwijl ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek alleen de juridisch vader een dergelijk verzoek kan doen. Pas als de inschrijving van de vervangende toestemming tot de erkenning in de registers van de burgerlijke stand heeft plaatsgevonden, kan voormeld verzoek behandeld worden. De verwachting bestaat dat binnen vier maanden deze inschrijving in de register van de burgerlijke stand kan plaatsvinden.

6.14.

Ook indien deze inschrijving heeft plaatsgevonden acht de rechtbank zich

onvoldoende geïnformeerd om een beslissing ten aanzien van het gezag te kunnen nemen. Immers niet verwacht wordt dat ouders binnen voornoemde termijn overeenstemming zullen bereiken over het gezag over [A] . De rechtbank zal daarom nu, voor alsdan, de raad verzoeken naast de zorgregeling eveneens een onderzoek in te (doen) stellen naar de voor het minderjarige kind meest wenselijke gezagsvoorziening.

6.15.

De man dient zo spoedig mogelijk een bevestiging van de inschrijving van de vervangende toestemming tot de erkenning van [A] in de registers van de burgerlijke stand aan de rechtbank te zenden. De rechtbank zal dan de raad meteen berichten dat met het onderzoek ten aanzien van het gezag gestart kan worden. De rechtbank verzoekt de raad derhalve zaak op voorhand op de wachtlijst te plaatsen. Nu de wachtlijst van een raadonderzoek drie maanden bedraagt, wordt het zo mogelijk wenselijk geacht indien de beide onderzoeken, naar het gezag en de omgang, door de raad gecombineerd worden.

Bijdrage in de kosten voor verzorging en opvoeding

Bevoegdheid en toepasselijk recht

6.16.

De rechtbank ontleent haar bevoegdheid ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage, aan het bepaalde in artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008 (hierna AlimentatieVo), nu de verweerder gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Op grond van het bepaalde in artikel 15 Alimentatie Vo juncto artikel 3 van het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna het Haagse Protocol van 2007), dient het Nederlands recht toegepast te worden omdat de minderjarige alhier een gewone verblijfplaats heeft.

6.17.

Op grond van artikel 1:394 BW is de verwekker van het kind onderhoudsplichtig. Aangezien vast is komen te staan dat de man de verwekker van het kind is, is hij verplicht een bijdrage in de kosten van het kind te betalen.

6.18.

Hoewel de vrouw de behoefte van de minderjarige aan enige onderhoudsbijdrage niet heeft onderbouwd, wordt wel aannemelijk geacht er behoefte bestaat aan enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A] . Hiertoe wordt redengevend geacht dat de vrouw onweersproken heeft gesteld dat zij alleen inkomsten uit studiefinanciering ontvangt zodat haar draagkracht uiterst beperkt is. De man heeft middels zijn uitkeringsspecificaties van mei en juni 2018 aannemelijk gemaakt dat hij een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt van € 992,- per maand, zodat ook zijn draagkracht beperkt wordt geacht.

6.19.

Ingevolge de draagkrachttabel van het Rapport Alimentatienormen 2018 heeft de man een draagkracht van € 25,- per maand. De man heeft niet onderbouwd, dan wel aannemelijk gemaakt, dat voormelde kinderbijdrage niet aanvaardbaar is, alle omstandigheden in aanmerking genomen.

De ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage

6.20.

Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de onderhoudsverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: (a) de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, (b) de datum van het inleidend processtuk en (c) de datum waarop de rechter beslist. De rechtbank hanteert als ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage de datum waarop de rechter beslist, nu de man vanaf dat moment op de hoogte had kunnen zijn van zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarige.

7De beslissing

De rechtbank:

verleent vervangende toestemming tot erkenning door de man van het kind [A] Rahma Ibrahim, geboren te Almelo op 26 augustus 2014;

beschouwt dat de werkzaamheden van de bijzondere curator zijn beëindigd, tenzij een rechtsmiddel wordt ingesteld;

bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind:

[A] RAHMA IBRAHIM, geboren te Almelo op 26 augustus 2014,

met ingang van heden op € 25,- (vijfentwintig EURO) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

verklaart deze beschikking ten aanzien van de kinderbijdrage uitvoerbaar bij voorraad;

houdt aan de beslissing met betrekking tot:

- het ouderlijk gezag;

- de zorgregeling;

bepaalt dat de man zo spoedig mogelijk, en uiterlijk op vrijdag 1 maart 2019, dient te informeren ter zake de inschrijving van de erkenning van [A] in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank zal dan aan de raad doorgeven of vastgesteld kan worden dat de man de minderjarige al dan niet heeft erkend;

verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek in te stellen en de rechtbank uiterlijk op 1 april 2019 te rapporteren en te adviseren over de zorgregeling tussen de minderjarige en de man. Daarnaast wordt de raad verzocht het onderzoek uit te bereiden naar de voor het minderjarige kind meest wenselijke gezagsvoorziening, indien door de rechtbank vastgesteld wordt dat de man de minderjarige heeft erkend.

Deze beschikking is gegeven door mr. I. Sumner, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Rosenkranz als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2018.

Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de raad voor de kinderbescherming en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door de raad opgenomen in zijn registratie.

Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:

  1. door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;

  2. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733