Rechtbank Limburg 05-12-2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:11717

Datum publicatie14-12-2018
ZaaknummerC/03/215022 / HA ZA 15-741
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsMaastricht
Formele relatiesHoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:3159
RechtsgebiedenCiviel recht
Trefwoorden
Erfrecht; Erfrecht; Verdeling;
Meerderjarigenbescherming; Wvggz/Wzd (BOPZ)
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Rechtbank komt terug op bindende eindbeslissing in tussenvonnis, dat hetgeen een erfgenaam na een gedwongen schuldtoerekening volgens art. 4:228 BW nog is verschuldigd aan de nalatenschap niet kan worden betrokken in de verdeling van de nalatenschap. Hetgeen de betreffende erfgenaam na de verrekening nog schuldig blijkt te zijn aan de nalatenschap, kan als vordering van de nalatenschap worden verdeeld onder de erfgenamen op de wijze als omschreven in het vonnis.
voor zover de schuld van [gedaagde sub 1] aan de nalatenschap zijn erfdeel te boven gaat, het surplus niet in de verdeling kan worden betrokken.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummer: C/03/215022 / HA ZA 15-741

Vonnis van 5 december 2018

in de zaak van

[eiser] ,

wonend te [woonplaats 1] ,

eiser,

advocaat mr. J.W.H. Kempen;

tegen:

1 [gedaagde sub 1] ,

wonend te [woonplaats 2] ,

gedaagde,

advocaat mr. J.L.E. Marchal;

2 [gedaagde sub 2] ,

wonend te [woonplaats 2] ,

gedaagde,

niet verschenen;

3 [gedaagde sub 3] ,

wonend te [woonplaats 2] ,

gedaagde,

advocaat mr. F.L.J. van Vloten;

4 [gedaagde sub 4] ,

wonend te [woonplaats 3] ,

gedaagde,

advocaat mr. J.M.P. Schobbers-Deinum.

Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] genoemd worden.

1Het verdere verloop van de procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het tussenvonnis van 2 mei 2018;

  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 13 augustus 2018;

  • de conclusie na getuigenverhoor van [gedaagde sub 1] ;

  • de akte houdende overlegging van productie van [eiser] .

1.2.

Ten slotte is wederom vonnis bepaald.

2De verdere beoordeling

2.1.

Voordat de rechtbank overgaat tot de waardering van de getuigenverklaringen, overweegt de rechtbank het volgende. Bij tussenvonnis van 10 mei 2017 heeft de rechtbank onder 2.5.4.14. overwogen dat voor zover zou blijken dat de schuld van [gedaagde sub 1] aan de nalatenschap veel groter is dan zijn erfdeel van om en nabij € 400,--, dat meerdere niet in de verdeling kan worden betrokken. De rechtbank heeft daaraan de conclusie verbonden dat het belang aan de mogelijke bewijslevering beperkt is.

2.2.

De rechtbank ziet ambtshalve aanleiding om terug te komen op deze beslissing, die in feite moet worden beschouwd als een bindende eindbeslissing. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank handhaaft haar oordeel, weergegeven in 2.5.4.4. van het tussenvonnis van 10 mei 2017, waar de rechtbank heeft geoordeeld dat een deelgenoot niet ten behoeve van een nalatenschap op de voet van artikel 3:171 BW een vordering kan instellen tegen een andere deelgenoot die strekt tot betaling door die andere deelgenoot van enig bedrag aan de nalatenschap (zie Hoge Raad 8 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:

AA7043, waaraan thans kan worden toegevoegd Hoge Raad 6 april 2018, ECLI:HR:2018:

535). Verder handhaaft de rechtbank haar oordeel in 2.5.4.5. dat zulks onverlet laat dat een schuld van een erfgenaam aan de nalatenschap op verlangen van een om meer van de overige erfgenamen op diens aandeel wordt toegerekend.

2.3.

In 2.5.4.14. van tussenvonnis van 10 mei 2017 heeft de rechtbank echter ook overwogen dat voor zover de schuld van [gedaagde sub 1] aan de nalatenschap zijn erfdeel te boven gaat, het surplus niet in de verdeling kan worden betrokken.

2.4.

De rechtbank ziet aanleiding om op deze overweging terug te komen, nu deze overweging berust op een onjuiste juridische grondslag. Indien zou blijken dat [gedaagde sub 1] een schuld heeft aan de nalatenschap die meer bedraagt dat zijn erfdeel van ongeveer € 400,-- betekent dat, dat voor dat verschil de nalatenschap (nog) een vordering heeft op [gedaagde sub 1] . Die vordering leent zich wél voor verdeling, namelijk als vordering die deel uitmaakt van de nalatenschap. Uit de dagvaarding volgt ook (impliciet) dat [eiser] stelt dat de nalatenschap onder andere bestaat uit een vordering ter zake bedragen die [gedaagde sub 1] door middel van overboekingen naar zijn rekening en opnames met een pinpas ten behoeve van zichzelf aan het vermogen van de ouders van partijen heeft onttrokken. Met het oog op de in 2.2. genoemde arresten moet het primaire petitum in de dagvaarding in de dagvaarding verbeterd worden gelezen, in die zin dat deze strekt tot vaststelling van hetgeen tot de nalatenschap behoort – waaronder dus de beweerde vordering van de nalatenschap op [gedaagde sub 1] – zoals gevorderd, maar daarnaast, in plaats van het gevorderde, tot verdeling van die vordering van de nalatenschap op [gedaagde sub 1] onder de erfgenamen en ten slotte tot veroordeling van betaling van hetgeen [gedaagde sub 1] eventueel is verschuldigd aan de mede-erfgenamen.

2.5.

De bedoelde overweging van 2.5.4.14. zou anders tot het onwenselijk resultaat leiden dat voor zover de vordering van de nalatenschap op [gedaagde sub 1] meer zou bedragen dan de waarde van diens aandeel, het meerdere niet aan de mede-erfgenamen ten goede zou kunnen komen als deel van de nalatenschap en [gedaagde sub 1] dat bedrag niet zou hoeven te vergoeden.

2.6.

Daaruit volgt dat het belang van [eiser] bij nader inzien niet is beperkt tot maximaal ongeveer € 400,--, als door de rechtbank gesuggereerd in haar tussenvonnis van 10 mei 2017.

2.7.

Naar het oordeel van de rechtbank moet een bedrag dat [gedaagde sub 1] eventueel verschuldigd is aan de nalatenschap op de voet van artikel 4:228 lid 1 BW op diens aandeel worden toegerekend. Indien na verrekening een bedrag resteert dat [gedaagde sub 1] is verschuldigd aan de nalatenschap, dan dient die vordering te worden verdeeld onder de erfgenamen naar rato van hun erfdeel. Die verdeling dient dan aldus te geschieden dat aan [eiser] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 1] ieder één kwart wordt toegedeeld van de totale vordering die de nalatenschap op [gedaagde sub 1] heeft. Tevens zal [gedaagde sub 1] bij de verdeling worden veroordeeld om aan [eiser] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] te betalen hetgeen hen volgens die verdeling van de vordering op [gedaagde sub 1] toekomt.

2.8.

Zoals overwogen, heeft de rechtbank met de omstreden overweging 2.5.4.14. in feite een bindende eindbeslissing gegeven. Omdat de rechtbank daarop dient terug te komen, dient zij, alvorens daartoe te kunnen overgaan partijen in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten. De rechtbank zal partijen daartoe in de gelegenheid stellen op de wijze als in beslissing van dit vonnis nog te melden.

2.9.

Bij tussenvonnis van 2 mei 2018 is [gedaagde sub 1] toegelaten tegen bewijs te leveren, inhoudende dat vader en moeder tot hun overlijden steeds in staat waren hun (financiële) belangen behoorlijk waar te nemen.

2.10.

[gedaagde sub 1] heeft daartoe zichzelf en vijf anderen als getuigen doen horen. Zakelijk weergegeven hebben de gehoorde getuigen het volgende verklaard.

2.11.

[gedaagde sub 1] heeft verklaard dat zijn ouders tot aan hun dood goed bij verstand waren. Zijn vader had weliswaar last van beginnende dementie, maar desondanks herkende zijn vader hem nog goed en wist hij alles nog goed. Hetzelfde gold volgens [gedaagde sub 1] voor zijn moeder. De reden dat zijn vader naar Klevarie ging, was dat zijn moeder werd geopereerd en zijn vader, die invalide was, niet alleen in de flat kon blijven wonen. De reden dat vader in Klevarie werd opgenomen op een gesloten afdeling was, omdat er anders geen plek voor hem was. Tot de laatste week heeft hij zelf zijn boodschappen gedaan. Ondanks dat hij op een gesloten afdeling zat, had hij zelf de sleutel van zijn kamer en mocht hij ook de pincode hebben om naar buiten te gaan. Vader hoorde volgens [gedaagde sub 1] niet op de gesloten afdeling; hij kon zichzelf verzorgen, wassen en zelfs nog puzzels van 1.000 stukjes maken. Van Klevarie is vader naar Wilgenhof overgeplaatst, omdat Klevarie sloot. Volgens [gedaagde sub 1] is zijn vader niet meer van de gesloten afdeling naar de gewone afdeling gegaan, omdat de verplegers wilden dat hij bleef en dat hij er zelf ook geen zin in had. De verplegers wilden dat hij bleef, omdat hij vergeetachtig werd. Volgens [gedaagde sub 1] hoorde zijn vader niet op de afdeling. [gedaagde sub 1] verklaart zijn vader niet te herkennen in de indicatiebesluiten. Deze hebben voor [gedaagde sub 1] geen toegevoegde waarde.

2.12.

Verder heeft [gedaagde sub 1] nog verklaard dat hij financiële zaken met zijn ouders besprak. Hij liet hen de SNS-app zien en vertelde wat hij deed. Zij vroegen hem om te pinnen. [gedaagde sub 1] heeft verder verklaard dat hij al tien jaar voor zijn ouders pinde. Het gepinde geld nam hij mee naar zijn ouders. In het begin zagen zijn ouders vervolgens de bankafschriften, die bij hen thuis werden bezorgd. Later liet [gedaagde sub 1] hun de app zien. Volgens [gedaagde sub 1] begrepen zijn ouders wat hij deed. Zij wisten hoe en wat. Als zijn ouders wat nodig hadden, dan pinde hij voor hen. Drie weken voor het overlijden van zijn vader heeft hij nog een bedrag van € 900,-- gepind voor de aanschaf van een bril voor zijn vader. Zijn vader was daarbij aanwezig. [gedaagde sub 1] verklaart verder dat hij in altijd in opdracht van zijn ouders heeft gepind. Tien jaar daaraan voorafgaand pinde hij voor veel meer voor zijn ouders. Zijn ouders hebben veel kleren gekocht en zijn vader moest ook spullen (bv. een tv) hebben voor Klevarie. Ten slotte heeft hij verklaard dat hij ook regelmatig uitstapjes met zijn ouders heeft gemaakt.

2.13.

Getuige [naam dochter gedaagde sub 1] , dochter van [gedaagde sub 1] , heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. Zij had gewone gesprekken met haar grootouders over dagelijkse dingen. Zij kon gewoon gesprekken met hen voeren; dat is aan het einde ook niet veranderd. Haar grootouders gooiden geen dingen door elkaar of iets dergelijks. Uit alles bleek dat zij haar begrepen; ze waren goed bij de tijd. De fysieke gezondheid van haar grootmoeder ging achteruit toen zij in Klevarie werd opgenomen. Psychisch was zij echter als voorheen. Haar grootvader was soms gedesoriënteerd: hij raakte de weg kwijt met de scootmobiel, omdat in de buurt veel was veranderd. De getuige merkte niets van dementie bij haar grootvader. Hij wist op de afdeling precies wie wie was en wat zij deden. Ten slotte heeft zij nog verklaard dat haar vader op verzoek van zijn ouders geld afhaalde voor hen en dingen voor hen betaalde. Haar grootouders konden goed met geld omgaan.

2.14.

Getuige [gedaagde sub 4] (gedaagde sub 4), een zus van [gedaagde sub 1] , heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. Volgens haar ging het lichamelijk niet goed met haar moeder, maar ging het geestelijk hartstikke goed met haar. Ze herkende haar moeder niet in het indicatiebesluit van augustus 2012. Haar moeder had alleen maar lichamelijke klachten. Pas twee dagen voor haar overlijden ging het slecht met haar moeder. Met haar vader ging het ook goed. Hij leed aan dementie, maar was enkel en alleen vergeetachtig. Toen haar ouders nog thuis woonden en haar moeder zich niet kon redden vanwege haar heupklachten, stuurde de getuige haar vader iedere dag naar de supermarkt. Haar vader deed dan de boodschappen zelf met de scootmobiel. In Klevarie is haar vader zes weken geobserveerd. De dokter en de verplegers zeiden dat haar vader er eigenlijk niet hoorde. Haar vader kon niet naar huis omdat hij invalide was. Hij kon echter wel de code krijgen om zelfstandig naar buiten te gaan, maar die hoefde hij niet, omdat zijn vrouw ook in Klevarie zat.

2.15.

Getuige [naam zwager] , zwager van [gedaagde sub 1] , heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. Tot twee dagen voor haar dood ging het goed met zijn schoonmoeder. Zij wist alles nog gewoon. Zij wist wat ze wilde. De getuige herkent zijn moeder niet in de inhoud van het indicatiebesluit van augustus 2012. Zij wist het allemaal nog. Zijn schoonvader was een beetje vergeetachtig, maar hij was niet dement. Hij wist de weg en had als enige de sleutel van zijn kamer en de uitgang. Zijn schoonvader was enkel wat vergeetachtig en dat was misschien de reden dat hij gesloten was geplaatst. Er was een indicatie afgegeven, maar dement was zijn schoonvader niet. Hij vergiste zich hoogstens in de dag.

2.16.

Getuige [getuige] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. Zij had regelmatig – vrijwel iedere dag – contact met de ouders van [gedaagde sub 1] . Het ging heel goed met de moeder van [gedaagde sub 1] . Ze was eigenlijk altijd hetzelfde. Pas toen ze stervende was, kwam daar verandering in. Tot die tijd is ze de oude persoon gebleven. De getuige herkent de moeder van [gedaagde sub 1] niet in het indicatiebesluit over haar van augustus 2012. Er is haar niets opgevallen. Ook de vader van [gedaagde sub 1] is goed bij de tijd gebleven, tot zijn overlijden. De reden dat de vader van [gedaagde sub 1] gesloten is geplaatst, is omdat er geen plaats was. De vader van [gedaagde sub 1] was gewoon vrij op de gesloten afdeling. Ze ging vaker met hem wandelen. Hij mocht dan van de afdeling af. De vader van [gedaagde sub 1] is volgens de getuige tot zij overlijden geweest zoals hij altijd was. Van dementie was volgens de getuige niets te merken. Hij puzzelde tot aan zijn overlijden beter dan de getuige. Zij snapte er niets van, terwijl de vader van [gedaagde sub 1] het oploste.

2.17.

Getuige [naam broer] , de broer van de moeder van partijen, heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. In 2007 heeft hij weer contact gekregen met zijn zus. Ze was toen volledig bij bewustzijn en kon volledig over alles praten. Ook na 2012 functioneerde zij normaal. Lichamelijk ging het niet goed, maar geestelijk was zij volledig intact. Ze wist precies wat ze moest doen en wat ze had gedaan. Haar man, de zwager van de getuige, ging nog altijd zelf boodschappen doen. Bij hem was geen sprake van een geestelijke belemmering. De getuige weet niet waarom zijn zwager gesloten is geplaatst. Zijn zus ging tot haar overlijden niet geestelijk achteruit en zijn zwager ook niet. Van hetgeen in het indicatiebesluit van augustus 2012 staat, heeft de getuige nooit iets gemerkt bij zijn zus. Ze wist volgens hem precies wat in haar portemonnee zat en wat ze wel of niet kocht. Hij heeft nooit iets van geestelijke achteruitgang gemerkt.

2.18.

De rechtbank is van oordeel dat alhoewel uit deze verklaringen lijkt te volgen dat de ouders van [gedaagde sub 1] tot hun overlijden steeds in staat waren hun (financiële) belangen behoorlijk waar te nemen, zij geen doorslaggevende betekenis aan deze verklaringen kan toekennen.

2.19.

De rechtbank stelt voorop dat vanwege de familieband die de meeste getuigen met procespartij [gedaagde sub 1] hebben, hun verklaringen minder overtuigingskracht hebben dan de verklaringen van onpartijdige medici en verzorgenden wier taak het is en die zijn opgeleid om de geestelijke capaciteiten van vader en moeder te beoordelen.

2.20.

De rechtbank hecht dan ook meer waarde aan de inhoud van de in 2.7. en 2.8. van het tussenvonnis van 2 mei 2018 bedoelde indicatiebesluiten van laatstgenoemden, waarop de rechtbank het oordeel heeft gebaseerd dat zij [eiser] voorshands geslaagd heeft geoordeeld in het bewijs als bedoeld in 2.9. van dat vonnis.

2.21.

Daarnaast overweegt de rechtbank nog het volgende. [eiser] heeft bij zijn akte, houdende de overlegging van een productie, een e-mail overgelegd van 23 augustus 2018 van [naam] van zorginstelling Envida. Zakelijk weergegeven houdt die e-mail in dat algemeen beleid van Envida is dat op een afdeling met BOPZ-status een plaatsing op een dergelijke afdeling afhankelijk is van een indicatie en dus niet geschiedt op basis van beschikbare plaatsen. Onder regie van een specialist ouderengeneeskunde wordt mulitdisciplinair naar de individuele context van de bewoners gekeken. Op basis daarvan wordt bepaald hoe de zorg op een zo kwalitatief en persoonsgericht mogelijke manier kan worden ingevuld, aldus nog [naam] .

2.22.

Hoewel de bedoelde verklaring een antwoord in algemene zin inhoudt, omdat Envida volgens die e-mail om redenen van bescherming van privacy geen enkele uitspraak doet over haar (voormalige) bewoners, kan uit deze e-mail worden geconcludeerd dat de reden dat de vader van partijen was opgenomen op een gesloten afdeling niet is wegens plaatsgebrek op een andere afdeling, maar omdat ten aanzien van vader een indicatie bestond om hem op een gesloten afdeling op te nemen. Kennelijk was vader opgenomen op grond van een rechterlijke beslissing op grond van de Wet BOPZ. Mede ook in licht van de hierboven bedoelde indicatiestellingen is ook op grond van dat feit aannemelijk dat vader niet in staat was om zijn (financiële) belangen behoorlijk waar te nemen.

2.23.

Daaruit concludeert de rechtbank dat [gedaagde sub 1] niet is geslaagd om tegenbewijs te leveren.

2.24.

Uit het hierboven overwogene volgt dat er van moet worden uitgegaan dat vader vanaf in ieder geval 9 maart 2012 en moeder vanaf 24 augustus 2012 niet meer in staat moeten worden geacht hun (financiële) belangen behoorlijk waar te nemen.

2.25.

U het in 2.5.4.6. van het tussenvonnis van 10 mei 2017 en het in 2.18. van het tussenvonnis van 24 januari 2018 overwogene volgt dat [eiser] thans dient te worden toegelaten tot het bewijs dat de transacties die [gedaagde sub 1] ten behoeve van zijn ouders heeft verricht niet passen binnen het uitgavenpatroon dat de ouders vóór 24 augustus 2012 – toen ook moeder niet meer in staat moet worden geacht haar (financiële) belangen behoorlijk waar te nemen – hanteerden.

3De beslissing

De rechtbank:

3.1.

laat partijen toe zich bij akte uit te laten omtrent het onder 2.8. overwogene;

3.2.

laat [eiser] toe te bewijzen dat de transacties die [gedaagde sub 1] ten behoeve van zijn ouders heeft verricht niet passen binnen het uitgavenpatroon dat de ouders vóór 24 augustus 2012 hanteerden;

3.3.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 23 januari 2019 voor uitlating aan de zijde van partijen als bedoeld in 3.1. en voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;

3.4.

bepaalt dat [eiser] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;

3.5.

bepaalt dat [eiser] , indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden februari tot en met april 2019 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;

3.6.

bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. G.M. Drenth in het gerechtsgebouw te Maastricht aan St. Annadal 1;

3.7.

bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;

3.8.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth, rechter, en in het openbaar uitgesproken. 1

1

type: MT



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733