Gerechtshof Den Haag 20-11-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3421

Datum publicatie14-12-2018
Zaaknummer200.228.139/01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht; Civiel recht; Verbintenissenrecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Ongehuwd samenleven;
Familieprocesrecht; Bewijsrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Einde samenwoning. Man vordert afgifte 14 schilderijen die zich nog in de woning vrouw bevinden. Wie moet de eigendom bewijzen? Bewoordingen in pleitnota advocaat vrouw weerleggen bewijsvermoeden art. 3:109 BW en art. 3:119 lid 1 BW. Het is op grond hiervan aan vrouw te bewijzen dat de schilderijen haar eigendom (geworden) zijn. Vrouw daarin niet geslaagd.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer: 200.228.139/01
Rolnummer rechtbank: C/10/517122 / HA ZA 16-1425

arrest van 20 november 2018

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. C.I. Zaad te Den Haag,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. D.C.A. van Wessel te Barendrecht.

1Het procesverloop

1.1.

De man is op 2 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van

de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2017 (hierna: het bestreden vonnis). Op 20 februari 2018 heeft de man een memorie van grieven ingediend. Op 1 mei 2018 heeft de vrouw een memorie van antwoord ingediend.

1.2

De man heeft onder overlegging van zijn procesdossier pleidooi gevraagd, waarna pleidooi is bepaald op 3 oktober 2018. Verschenen zijn: de advocaat van de man, de vrouw en haar advocaat. De advocaten hebben pleitnotities overgelegd en ermee ingestemd dat het hof arrest wijst op het procesdossier van de man, onder aanvulling van de pleitnotities.

2Het geschil

2.1.

De vordering van de man strekt tot teruggave van 14 schilderijen, die zich in de woning van de vrouw bevinden en waarop de man bij exploot van 30 november 2016 conservatoir beslag heeft doen leggen (hierna: de 14 schilderijen). In het bestreden vonnis is deze vordering afgewezen, met veroordeling van de man in de proceskosten.

2.2.

De man vordert dat het hof bij uitvoerbaar te verklaren arrest het bestreden vonnis vernietigt en - zo begrijpt het hof de vordering van de man in zijn memorie van grieven - de vrouw alsnog veroordeelt tot afgifte van de 14 schilderijen aan de man, onder last van een dwangsom van € 150,- per dag, met een maximum van € 25.000,- en de vrouw veroordeelt in de proceskosten van beide instanties.

2.3.

De vrouw concludeert tot afwijzing van deze vordering en bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep.

3De beoordeling

Inleiding

3.1.

Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. In februari 2013 is de man bij de vrouw ingetrokken, waarna hij onder meer de 14 schilderijen naar de woning van de vrouw heeft overgebracht. Deze schilderijen zijn daar na de beëindiging van de relatie in mei 2013 gebleven. De man stelt dat de schilderijen nog steeds van hem zijn, maar de vrouw stelt dat de man deze aan haar heeft gegeven als liefdesuiting, althans ter compensatie van kost en inwoning. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de stelling van de vrouw gevolgd. Daartegen richt de man twee grieven.

Grief 1; wie moet de eigendom bewijzen?

3.2.

In het bestreden vonnis is geoordeeld dat het bezit van de schilderijen de vrouw in beginsel als eigenaar legitimeert en dat het op de weg van de man had gelegen om feiten en omstandigheden te stellen - en bij tegenspraak te bewijzen - waaruit voortvloeit dat de stelling van de vrouw dat zij de eigendom heeft verkregen onjuist is. Daartegen richt zich grief 1. Volgens de man is het vermoeden dat de vrouw eigenaar is zodanig weerlegd dat de vrouw - en niet hij - de gestelde eigendom moet bewijzen. Deze grief treft doel. Het hof overweegt daartoe het volgende.

3.3.

Een eigenaar van een zaak is bevoegd deze van een ieder die haar zonder recht houdt, op te eisen. De man kan de 14 schilderijen dus van de vrouw opeisen als hij daarvan (nog steeds) de eigenaar is. Voor beantwoording van de vraag wie eigenaar is van de 14 schilderijen is het volgende van belang. Op grond van de artikelen 3:109 en 3:119 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt degene die een goed houdt, vermoed daarvan de rechthebbende te zijn. Het staat de rechter echter vrij om op grond van hetgeen over en weer is gesteld en de verdere omstandigheden van het geval te oordelen dat dit vermoeden zodanig is weerlegd dat de bezitter zijn gepretendeerde eigendomsrecht nader moet bewijzen (zie onder meer HR 8 mei 1987, NJ 1988, 700).

3.4.

Het hof is van oordeel dat voornoemd wettelijk vermoeden is weerlegd en acht daartoe het volgende doorslaggevend. De vrouw heeft niet betwist dat de man tijdens de samenwoning meerdere van zijn goederen, waaronder kleding, administratie en schilderijen, naar haar woning heeft overgebracht. Sterker nog, de vrouw heeft in deze procedure zelf - uitdrukkelijk en meermaals, laatstelijk bij pleidooi - naar voren gebracht dat de man deze goederen tijdelijk in haar woning heeft opgeslagen, kennelijk tot haar ongenoegen. Zo is in de pleitnotities van de zijde van de vrouw vermeld: “Tijdens dit verblijf heeft de man, als kunsthandelaar, een groot aantal zaken en goederen de woning ingebracht; waaronder kleding, administratie en schilderijen met het doel deze tijdelijk bij de vrouw op te slaan. De vrouw heeft meermaals haar bezwaren geuit tegen de velen schilderijen die bij haar huis stonden opgeslagen, waarna de man het overgrote deel van de spullen weer weghaalde.” Kortom: er was dus ook volgens de vrouw sprake van tijdelijke opslag in haar woning van (onder meer) schilderijen van de man. Dit uitgangspunt maakt dat ten aanzien van de 14 in haar woning achtergebleven schilderijen niet kan worden vermoed dat deze wel van de vrouw zijn.

3.5.

Uit het voorgaande volgt dat niet de man maar de vrouw moet bewijzen dat de 14 schilderijen haar eigendom zijn (geworden). In haar memorie van antwoord heeft de vrouw in dat kader verwezen naar een e-mail van de man aan haar, waaruit volgens de vrouw volgt dat sprake was van een schenking. Het hof volgt de vrouw daarin niet. De betreffende e-mail vermeldt slechts: “Een aantal zaken wil ik je schenken of in bruikleen geven (…)”. Dat de

e-mail doelt op de 14 schilderijen in kwestie blijkt niet. Bovendien is de e-mail geschreven ná beëindiging van de relatie tussen partijen. Met de man is het hof dan ook van oordeel dat de e-mail geen bewijs kan opleveren van de stelling van de vrouw dat de man gedurende de relatie de 14 schilderijen aan haar heeft geschonken. De vrouw heeft nog een bewijsaanbod gedaan (randnummer 61 memorie van antwoord), maar het hof zal dit passeren. De vrouw heeft namelijk ter zake onvoldoende gesteld. Zij heeft slechts aangevoerd dat de man de schilderijen aan haar heeft gegeven als liefdesuiting, althans als compensatie voor kost en inwoning. Het had, mede gelet op de betwisting daarvan door de man, op de weg van de vrouw gelegen om deze stelling uit te werken en te onderbouwen. Dat heeft de vrouw echter niet gedaan. Zo heeft zij niet uitgelegd uit welke woorden en/of feitelijke gedragingen van de man zij (telkens) de schenking heeft afgeleid. Ook bij pleidooi heeft de vrouw slechts haar blote stelling dat de man de schilderijen aan haar heeft geschonken herhaald. Vorenstaande betekent dat aan het leveren van bewijs niet wordt toegekomen. Daarbij komt dat genoemd bewijsaanbod van de vrouw onvoldoende specifiek en concreet is. De vrouw heeft namelijk niet gesteld ten aanzien van welke feitelijke stellingen zij bewijs wenst te leveren en wie daarover kunnen verklaren.

Conclusie en proceskosten

3.6.

Grief 1 slaagt en grief 2 behoeft dus geen beoordeling meer. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, dient de vrouw de 14 schilderijen aan de man af te geven. De in het bestreden vonnis uitgesproken afwijzing van de vordering van de man tot afgifte kan daarom niet in stand blijven. Dat geldt ook voor de op die afwijzing gebaseerde veroordeling van de man in de proceskosten van de vrouw. Het hof zal het bestreden vonnis dan ook vernietigen.

3.7.

Het hof zal de vrouw veroordelen tot afgifte van de 14 schilderijen aan de man, binnen één week na betekening van dit arrest. Daaraan zal het hof een dwangsom verbinden. Het hof ziet geen aanleiding om de gevorderde dwangsom (verder) te matigen en /of te maximeren. Een kopie van pagina twee van eerdergenoemd beslagexploot, waarop de 14 schilderijen zijn vermeld, zal volledigheidshalve aan dit arrest worden gevoegd.

3.8.

Partijen zijn ex-partners en het geschil vloeit voort uit de beëindiging van hun relatie. Compensatie van de proceskosten ligt daarom in de rede. Het hof zal dan ook bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten in beide instanties betaalt.

4De beslissing

Het hof:

4.1.

vernietigt het bestreden vonnis;

4.2.

veroordeelt de vrouw tot afgifte van de 14 schilderijen, zoals vermeld op de aan dit arrest gevoegde lijst, aan de man binnen één week na betekening van dit arrest;

4.3.

veroordeelt de vrouw tot betaling van een dwangsom aan de man van € 150,- per dag voor iedere dag dat zij niet voldoet aan de in 4.2. uitgesproken veroordeling, met een maximum van € 25.000,-;

4.4.

verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

4.5.

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep betaalt;

4.6.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. S.H.M. van der Heiden, A.N. Labohm en

K. van Barneveld-Peters en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2018 in aanwezigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733