Rechtbank Noord-Holland 05-12-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:10546

Datum publicatie10-12-2018
Zaaknummer6657466
ProcedureBodemzaak
ZittingsplaatsHaarlem
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Vergoedingsrechten; Eigen woning
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Scheiding na samenlevingscontract zonder verreken-of vergoedingsbeding. Vrouw eigenaar polis spaargroeiverzekering. Geen ongerechtvaardigde verrijking van vrouw die hoofdelijk aansprakelijk was voor hypotheekschuld op woning op naam man en haar carrière opofferde voor gezin. Vrouw recht op gehele vermogen dat is opgebouwd met polis minus premies die man na einde samenleving betaalde. Toen geen kosten huishouding meer.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie

locatie Haarlem

Zaaknr./rolnr.: 6657466 \ CV EXPL 18-1190

Uitspraakdatum: 5 december 2018

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

[eiser]

wonende te [woonplaats]

eiser

verder te noemen: [eiser]

gemachtigde: mr. C.C. van Bodegom en mr. E.J. Lieverse

tegen

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]

gedaagde

verder te noemen: [gedaagde]

gemachtigde: mr. J. de Koning

toevoegingsnummer: [nummer]

1Het procesverloop

1.1.

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- dagvaarding van 12 februari 2018 met producties E.1 – E.7;

- conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 21 maart 2018 zonder producties;

- conclusie van antwoord in reconventie van 2 mei 2018 met producties E.8 – E.10;

- conclusie van dupliek in conventie en conclusie van repliek in reconventie van 30 mei 2018 met productie G.1;

- conclusie van dupliek in reconventie van 27 juni 2018 met producties E.11 – E.14;

- akte uitlating [gedaagde] van 25 juli 2018;

- akte uitlating [eiser] van 7 november 2018.

1.2.

Op 7 november 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2De feiten

2.1.

[eiser] en [gedaagde] hebben vanaf 27 januari 2003 tot februari 2017 een gemeenschappelijke huishouding gevoerd in de woning gelegen aan [adres] te [woonplaats] (hierna te noemen: de woning). In de periode 2006 tot en met 2011 zijn vier zonen geboren.

2.2.

[eiser] is lavendelkweker sinds 1994 en drijft sinds 2004 via zijn vennootschap [eiser] B.V. een lavendelkwekerij. De bedrijfsgebouwen en overige gronden zijn eigendom van de vennootschap. [gedaagde] heeft voordat de kinderen werden geboren in het bedrijf gewerkt en na de geboorte van de kinderen de boekhouding van het bedrijf gedaan. [gedaagde] ontving tot februari 2017 maandelijks salaris uit het bedrijf.

2.3.

[eiser] (in privé) is sinds 1998 eigenaar van de woning met onder- en omliggende grond gelegen naast de lavendelkwekerij. De oorspronkelijke woning is gesloopt en een nieuwe woning is gebouwd. Deze woning is in 2007 opgeleverd.

2.4.

Ter financiering van de nieuwe woning hebben [eiser] en [gedaagde] op 21 december 2005 een hypotheekofferte van de ABN AMRO Bank N.V. voor akkoord ondertekend. Deze financiering bestond uit een geldlening van € 600.000,00, bestaande uit drie leningdelen:
€ 200.000,00 lineair, € 200.000,00 aflossingsvrij en € 200.000,00 spaargroeihypotheek. De lening is verstrekt onder hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiser] en [gedaagde] , en met hypothecaire zekerheid op [adres] te [woonplaats] ten behoeve van de bank, en de verplichting tot het aangaan van een overlijdensrisicoverzekering ad € 400.000,00 op het leven van [eiser] en van € 300.000,00 op het leven van [gedaagde] . Deze overlijdensrisicoverzekeringen maken deel uit van de zgn. ABN AMRO Spaargroeiverzekering die [eiser] en [gedaagde] hebben afgesloten.

2.5.

In de hypotheekofferte staat verder onder meer opgenomen:
“(…)
VERZEKERING
(…) De ABN AMRO Spaargroeiverzekering is een zogenaamde Kapitaalverzekering Eigen Woning (KEW). Met de uitkering uit de KEW dient u zowel bij overlijden als in leven zijn op de einddatum de (hypotheek-)schuld af te lossen.
(…)

PRODUCTLEESWIJZER ABN AMRO Spaargroeiverzekering

(…) Doel: Opbouwen van een kapitaal om op de einddatum een hypothecaire geldlening (gedeeltelijk) af te lossen.

(…) Afkoopwaarde/premievrije waarde: Het is mogelijk de premiebetaling tussentijds stop te zetten en de verzekering direct te laten uitkeren of op de afgesproken einddatum. (…)”.

2.6.

[eiser] en [gedaagde] zijn op 9 maart 2006 een door de notaris opgestelde onderhandse ‘overeenkomst van vrijwaring’ met elkaar aangegaan. In deze overeenkomst, bestaande uit twee pagina’s, staat onder meer opgenomen:
“(…) nemen in overweging dat:
- partij 1 [kantonrechter: [eiser] ] eigenaar is van het registergoed [adres] te [woonplaats] ;
(…)
verklaren dat:
(…)
b. dat partij 2 [kantonrechter: [gedaagde] ] alles in het werk zal stellen om te voorkomen dat het registergoed van partij 1 zal worden uitgewonnen voor de schulden van partij 2 (…)”.

2.7.

Per 1 april 2006 is [eiser] als verzekeringnemer een ‘ABN AMRO Spaargroeiverzekering met eindkapitaal en looptijd vast’ aangegaan met polisnummer [polisnummer] (hierna te noemen: polis 1). De verzekering heeft een looptijd van 1 april 2006 tot 1 april 2036. De verzekering heeft een gegarandeerd eindkapitaal € 150.000,00 en keert bij eerder overlijden van [gedaagde] € 300.000,00 uit. De maandpremie bedraagt sinds 29 februari 2016 € 294,56. Het gespaarde vermogen bedroeg per 31 december 2017 € 37.493,29. Op de polis zijn de Algemene Voorwaarden Flexibele Levensverzekering, Spaargroeiverzekering en Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid van toepassing.

2.8.

Per 1 april 2006 is [gedaagde] als verzekeringnemer een ‘ABN AMRO Spaargroeiverzekering met eindkapitaal en looptijd vast’ aangegaan met polisnummer [polisnummer] (hierna te noemen: polis 2). De verzekering heeft een looptijd van 1 april 2006 tot 1 april 2036. De verzekering heeft een gegarandeerd eindkapitaal € 50.000 en keert bij eerder overlijden van [eiser] € 400.000,00 uit. De maandpremie bedraagt sinds 29 februari 2016
€ 226,21. Het gespaarde vermogen bedroeg per 31 december 2017 € 24.021,84. Op de polis zijn de Algemene Voorwaarden Flexibele Levensverzekering, Spaargroeiverzekering en Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid van toepassing.

2.9.

[eiser] en [gedaagde] hebben de vermogensrechtelijke gevolgen van hun relatie vastgelegd in een samenlevingsovereenkomst bij notariële akte, verleden op 12 april 2007.
In deze overeenkomst zijn partijen onder meer overeengekomen:
Artikel 4
(…)
2. Premies van overlijdensrisicoverzekering (daaronder het risicodeel van een gemengde verzekering en een ongevallenverzekering begrepen) vallen niet onder de kosten van huishouding. (…) De begunstigde partij draagt de deswege verschuldigde of betaalde premies of koopsommen.
3. Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning (…) een geldlening is aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
(…)

Artikel 6
(…)
3. Indien partijen gezamenlijk wonen in een woning welke één van hen toebehoort, heeft deze geen recht op vergoeding door de andere partij behoudens het in artikel 4 lid 3 bepaalde.
(…)
Artikel 9
1. Indien de overeenkomst eindigt ten gevolge van opzegging (…) zijn partijen verplicht er aan mee te werken:

a. dat ieder in het bezit gesteld wordt van zijn of haar privé-goederen;

(…)

Artikel 9a.
Ingeval deze overeenkomst eindigt ten gevolge van opzegging heeft, ingeval tijdens de samenwoning kinderen zijn geboren, de partner die de verzorging en de opvoeding van de kinderen voor zijn of haar rekening neemt recht op een uitkering wegens onderhoud overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:157 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. ”

2.10.

[eiser] heeft op 10 mei 2017 een nieuwe hypotheek op de woning en een bedrijfspand gevestigd en de hypotheek uit 2006 afgelost. Daarbij is de verpanding van de polissen 1 en 2 opgeheven.

2.11.

[eiser] heeft de premies van de polissen 1 en 2, via een rekening-courant verhouding met [eiser] B.V. gedurende de samenleving en daarna betaald.

2.12.

Mr. Van Bodegom heeft namens [eiser] vanaf juni 2017 meerdere brieven gestuurd aan de (voormalige) advocaat van [gedaagde] met het verzoek mee te werken aan de overdracht van de polissen 1 en 2.

2.13.

Op 12 november 2017 heeft mr. De Koning namens [gedaagde] bericht geen medewerking te verlenen aan overdracht van de polissen 1 en 2 aan [eiser]

3De vordering

3.1.

[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt:

1. primair tot betaling van de actuele waarde van polis 2 en subsidiair tot betaling van de waarde per 31 december 2017 vermeerderd met de maandpremies vanaf januari 2018, doch

gemaximeerd tot € 25.000,00;

2. tot het verlenen van medewerking aan de afkoop van polis 1 door [eiser] , op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag en met de bepaling dat dit vonnis in de plaats treedt van die medewerking zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW;

3. primair tot betaling van de werkelijk gemaakte proceskosten door [eiser] en subsidiair tot betaling van de proceskosten begroot volgens het liquidatietarief.

3.2.

[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] weliswaar eigenaar is van polis 2, maar dat [eiser] de opbouw van de poliswaarde onverplicht volledig heeft betaald. [gedaagde] is daarmee ongerechtvaardigd verrijkt en [eiser] is daardoor verarmd. Ex artikel 6:212 lid 1 BW dient [gedaagde] [eiser] de schade te vergoeden tot het bedrag van haar verrijking, te weten de afkoopwaarde van de polis. [eiser] is niet op basis van het samenlevingscontract gehouden geweest de maandelijkse premie te dragen.

4Het verweer en de tegenvordering

4.1.

[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat primair de premies voor de spaargroeiverzekering moeten worden gezien als kosten van de huishouding omdat zij niet zijn gekoppeld aan de hypotheek maar zijn bedoeld als nabestaandenvoorziening. Verder zijn de verzekeringen geen risico-verzekeringen omdat er opbouw van vermogen plaatsvindt. Subsidiair voert [gedaagde] aan dat er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Gelet op de bedoeling van de afspraken die partijen hebben vastgelegd in hun samenlevingscontract, hebben zij nooit bedoeld wel de premies te verrekenen zonder ook de ongelijke zorgtaken te verrekenen. Ook voert [gedaagde] aan dat [eiser] de premies heeft betaald maar dat van haar salaris uit het bedrijf alle huishoudkosten en vakanties werden betaald. Verder heeft [eiser] met betaling van de premies voldaan aan natuurlijke verbintenis. Tot slot maakt [gedaagde] bezwaar tegen de door [eiser] gevorderde proceskostenveroordeling. In familiezaken is het gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd, aldus [gedaagde] .

4.2.

[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter:
I. primair:
a. [eiser] veroordeelt tot voldoening aan [gedaagde] van de helft van de overwaarde van de woning per 1 februari 2017;
b. verklaart voor recht dat de waarde van polis 1 en polis 2 per 1 februari 2017 bij helfte worden verdeeld;
II. subsidiair:
a. [eiser] veroordeelt tot voldoening aan [gedaagde] van € 100.000,00, zijnde de helft van de aflossing van de hypotheek;

b. verklaart voor recht dat de waarde van polis 1 en polis 2 per 1 februari 2017 bij helfte worden verdeeld;
III. meer subsidiair:

bepaalt voor recht dat de waarde van polis 2 per 1 februari 2017 aan [gedaagde] wordt toebedeeld.
Ter zitting heeft [gedaagde] haar tegenvordering omschreven onder II.a gewijzigd in ‘de helft van de waarde van de aflossing op de eigenwoning hypotheek gedurende het bestaan van de relatie’.

4.3.

[gedaagde] legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:2 BW. Doordat [gedaagde] de zorg voor de kinderen op zich heeft genomen kon [eiser] zijn bedrijf flink uitbouwen en is de omzet gegroeid. Verder heeft [gedaagde] door de fulltime zorg voor vier kinderen nooit kunnen sparen of carrière kunnen maken. Daarnaast stelt [gedaagde] dat uit het handelen van partijen tijdens de samenwoning blijkt dat zij de stilzwijgende afspraak hebben gemaakt om de lasten en de baten te delen.

5Het verweer tegen de tegenvordering

5.1.

[eiser] betwist de tegenvordering en stelt dat als uitgangspunt dienen te worden genomen de afspraken die partijen hebben gemaakt zoals opgenomen in het samenlevingscontract. Dit notarieel vastgelegde contract is opgemaakt toen [eiser] al eigenaar was van de woning en het bedrijf, er sprake was van kinderen en een traditionele rolverdeling, en een gezamenlijke aangegane financiering. In het contract is verdeling van overwaarde van privévermogen dan wel verdeling van vermogensopbouw niet overeengekomen. Hetgeen ook een logisch gevolg is op de overeenkomst van vrijwaring van 9 maart 2006.

6De beoordeling

6.1.

Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] moet meedelen in de waardestijging van de aan [eiser] toebehorende woning en wie gerechtigd is tot de spaardelen van de in het kader van de financiering van de gezamenlijk bewoonde woning gesloten gemengde verzekeringen.

6.2.

Vastgesteld kan worden dat partijen in hun samenlevingscontract geen afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de waardestijging bij helfte van de woning. Ook hebben zij daarin geen afspraken gemaakt dat de spaargedeelten van de polissen 1 en 2 bij helfte worden gedeeld.

aanvullende (impliciete) afspraken

6.3.

[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat partijen een impliciete afspraak hebben gemaakt om de lasten en baten te delen omdat zij leefde als waren zij gehuwd in gemeenschap van goederen. [eiser] heeft hiertegen verweer gevoerd. Volgens hem blijkt uit de vrijwaringsovereenkomst en uit het samenlevingscontract dat partijen nimmer een dergelijke bedoeling hebben gehad. In het samenlevingscontract is expliciet vastgelegd welke rechten er over en weer zouden blijven bestaan na het einde van de relatie, zoals het recht op levensonderhoud. Er is bewust niet vastgelegd dat er een aanspraak zou zijn op andere vergoedingen en/of vermogensbestanddelen, terwijl er op dat moment ook al sprake was van kinderen en het feit dat [gedaagde] nog maar beperkt werkzaam was in de onderneming. In reactie daarop heeft [gedaagde] de door haar gestelde impliciete afspraak niet nader onderbouwd doch aangegeven dat zij zich onvoldoende voorgelicht achtte door de notaris destijds. Dit heeft tot gevolg dat, gezien de betwisting door [eiser] , het standpunt van [gedaagde] niet kan worden gevolgd. Hetgeen partijen in het samenlevingscontract zijn overeengekomen, blijft daarom als uitgangspunt gelden.

de vordering / ongerechtvaardigde verrijking

6.4.

Door [eiser] wordt niet betwist dat [gedaagde] eigenaar is van polis 2. Aan zijn vordering legt hij ten grondslag dat [gedaagde] de opgebouwde waarde van het spaargedeelte van polis 2 aan hem dient te vergoeden wegens ongerechtvaardigde verrijking omdat hij de premie heeft betaald en niet [gedaagde] . De kantonrechter is van oordeel dat anders dan [eiser] stelt, niet kan worden aangenomen dat [gedaagde] op geen enkele wijze heeft bijgedragen aan de opbouw van het spaargedeelte van polis 2. Doordat [gedaagde] haar medewerking heeft verleend aan het hypotheekvoorstel van 21 december 2005 en hoofdelijke aansprakelijkheid voor de door [eiser] aangegane geldlening ad € 600.000,00 heeft aanvaard en daarmee heeft meegewerkt aan een eenvoudiger wijze van financieren door [eiser] , en doordat zij een belangrijk deel van de zorg voor de kinderen en het huishouden ten koste van haar eigen carrière op zich heeft genomen, heeft zij in ieder geval haar steentje bijgedragen aan het realiseren van besparingen. Gelet hierop heeft [eiser] de ongerechtvaardigdheid van de verrijking van [gedaagde] onvoldoende onderbouwd. De vordering zoals omschreven onder 3.1.1. wordt daarom afgewezen.

6.5.

Het onder 3.1.2. gevorderde ten aanzien van polis 1 zal worden toegewezen nu [gedaagde] daartegen geen verweer heeft gevoerd. De gevorderde dwangsom is overbodig omdat onderhavig vonnis in de plaats van de handtekening van [gedaagde] kan treden.

de tegenvordering / aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid

6.6.

Zoals hiervoor onder 6.2. en 6.3. overwogen bestaat er tussen partijen geen verrekenings- of vergoedingsbeding op basis waarvan [eiser] de waardestijging van de woning en/of de helft van de aflossing op de lening vanwege die woning aan [gedaagde] zou moeten vergoeden. [gedaagde] heeft haar vordering geheel gebaseerd op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Ter onderbouwing van haar beroep daarop heeft [gedaagde] weinig meer gesteld dan dat zij het samenlevingscontract niet goed heeft begrepen en in het bijzonder dat zij zich niet heeft gerealiseerd dat de woning volledig op naam van [eiser] stond. Dit standpunt kan niet worden gevolgd. Al voor aanvang van de samenleving stond de woning op naam van [eiser] . Dat voor de sloop van de woning en de bouw van een nieuwe woning een hypothecaire financiering is aangegaan, verandert niets aan de eigendomssituatie. Deze eigendomssituatie is in de vrijwaringsovereenkomst, welke slechts twee pagina’s tekst betreft, expliciet benoemd. Vervolgens zijn partijen een samenlevingscontract aangegaan waarbij zij geen verrekenings- of vergoedingsbeding zijn overeengekomen ten aanzien van de waarde van de woning. Gelet op het beroep van [eiser] op de notariële vastlegging van het samenlevingscontract en de uit de wet voortvloeiende voorlichtingsplicht (zgn. belehrungspflicht) van de notaris, gaat de kantonrechter voorbij aan de verder niet onderbouwde stelling van [gedaagde] dat zij het samenlevingscontract niet goed begrepen heeft.

6.7.

Daarnaast heeft [gedaagde] , gelet op verweer van [eiser] , onvoldoende gesteld waarom de expliciet afgesproken regeling niet meer of niet meer volledig tussen hen zou gelden en op basis waarvan [eiser] de helft van de aflossing op de lening aan [gedaagde] zou dienen te vergoeden. In het samenlevingscontract is niet een dergelijk beding opgenomen.

6.8.

Ook ten aanzien van de aanspraak op de verdeling bij helfte van de waarde van de polissen 1 en 2 heeft [gedaagde] te weinig gesteld om haar beroep op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid te laten slagen.

6.9.

[gedaagde] is eigenaar van polis 2. Zoals [eiser] in zijn verweer tegen de tegenvordering heeft aangevoerd, zijn partijen geen verdeling of vergoeding van vermogensopbouw overeengekomen. Dit betekent, mede gelet op hetgeen is overwogen onder r.o. 6.4., dat [gedaagde] recht heeft op het gehele vermogen dat is opgebouwd met polis 2 en dat [eiser] , indien en voor zover nodig, medewerking dient te verlenen aan de uitoefening van haar rechten ter zake van deze polis. Omdat polis 2 reeds tot het privévermogen van [gedaagde] behoort, is toedeling daarvan overbodig.

6.10.

Verder overweegt de kantonrechter dat nu [gedaagde] veroordeeld zal worden tot het verlenen van medewerking aan de afkoop en uitbetaling van polis 1, het in de rede ligt dat [eiser] op zijn beurt medewerking zal verlenen aan vrijgave van polis 2 aan [gedaagde] en daarbij zijn medewerking zal verlenen aan afkoop en/of uitbetaling van de polis indien [gedaagde] daarvoor zal kiezen. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat niet is betwist dat [eiser] vanaf februari 2017 de premie voor polis 2 heeft doorbetaald terwijl hij daartoe niet meer was gehouden gelet op de beëindiging van de samenwoning. De door [eiser] vanaf februari 2017 betaalde premies dient [gedaagde] daarom aan hem te vergoeden. De kantonrechter zal het meer subsidiair gevorderde zoals hierna te melden toewijzen.

6.11.

De conclusie is dan ook dat de kantonrechter de tegenvordering van [gedaagde] voor het overige zal afwijzen.

in de zaak van de vordering en de tegenvordering

6.12.

Ten aanzien van de proceskosten is de kantonrechter van oordeel dat het gelet op de aard en de uitkomst van het geschil redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen, zowel in de zaak van de vordering als in de zaak van de tegenvordering.

7De beslissing

De kantonrechter:

de vordering

7.1.

veroordeelt [gedaagde] tot het verlenen van medewerking aan:
- de afkoop van polis 1 door de verzekeraar aan [eiser] ;

- de uitbetaling van de actuele waarde van polis 1 door de verzekeraar aan [eiser] ;

7.2.

bepaalt dat indien [gedaagde] niet op eerste verzoek van [eiser] medewerking verleent aan de veroordeling onder 7.1. gegeven, dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW (mede) in de plaats zal treden van de door [gedaagde] te plaatsen handtekening waardoor
polis 1 kan worden afgekocht en uitgekeerd ten behoeve van [eiser] ;

7.3.

wijst de vordering voor het overige af;

7.4.

bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;

7.5.

verklaart het vonnis voor zover de vordering van [eiser] is toegewezen uitvoerbaar bij voorraad;

de tegenvordering

7.6.

veroordeelt [eiser] tot het verlenen van medewerking aan de vrijgave van polis 2 door de verzekeraar aan [gedaagde] en indien [gedaagde] daarom verzoekt tot het verlenen van medewerking aan de afkoop en de uitbetaling van de actuele waarde van polis 2 door de verzekeraar aan [gedaagde] en bepaalt daarbij dat [gedaagde] de vanaf februari 2017 verschuldigde en door [eiser] betaalde maandpremies terzake van polis 2 aan hem dient te vergoeden;

7.7.

bepaalt dat indien [eiser] niet op eerste verzoek van [gedaagde] medewerking verleent aan de veroordeling onder 7.6. gegeven, dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW (mede) in de plaats zal treden van de door [eiser] te plaatsen handtekening waardoor
polis 2 kan worden afgekocht en uitgekeerd ten behoeve van [gedaagde] ;

7.8.

wijst de vordering voor het overige af;

7.9.

bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. A.H.I. Hoogendam.

De griffier De kantonrechter



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733