Rechtbank Rotterdam 19-12-2017, ECLI:NL:RBROT:2017:10931

Datum publicatie26-11-2018
ZaaknummerC/10/516020 / FA RK 16-10148 echtscheiding en nevenvoorzieningen
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Verrekening van het saldo art. 1:141; Huwelijksvoorwaarden bewijsperikelen art. 1:130-131;
Pensioen; Uitfasering
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

- Onderscheid kosten gemeenschappelijke huishouding en kosten gezamenlijke hh.
- Wanneer verbouwing woning is betaald met geld dat tot het te verrekenen vermogen behoort, dan vormt dit geïnvesteerde geldbedrag de teller. De noemer dient de totale investering te zijn, te weten de waarde van de woning vóór de verbouwing vermeerderd met het ten aanzien van de verbouwing geïnvesteerde geldbedrag uit te verrekenen inkomsten. De daaruit voortkomende som dient vermenigvuldigd te worden met de waarde woning op de peildatum.

Volledige uitspraak


Rechtbank Rotterdam

Team familie

zaaknummers: C/10/516020 / FA RK 16-10148 echtscheiding en nevenvoorzieningen

C/10/526748 / FA RK 17-3922 afwikkeling huwelijksgoederenregime

Beschikking van 19 december 2017 betreffende de echtscheiding

in de zaak van:

[naam man] , de man,

wonende te [woonplaats man] , [adres man] ,

advocaat mr. G.M. van den Bergh te Dordrecht,

t e g e n

[naam vrouw] , de vrouw,

wonende te [woonplaats vrouw] , [adres vrouw] ,

advocaat mr. A.J.I. Mullenders te Rotterdam.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 5 december 2016;

- het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken met bijlagen van de

vrouw, ingekomen op 17 februari 2017;

- de brief met bijlagen van de vrouw, gedateerd 20 februari 2017;

- het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken met bijlagen van de man,

ingekomen op 13 april 2017;

- het F9-formulier van de man, gedateerd 24 april 2017;

- het faxbericht van de vrouw, gedateerd 4 mei 2017;

- het faxbericht van de man, gedateerd 5 mei 2017;

- het faxbericht van de vrouw, gedateerd 16 mei 2017;

- het faxbericht van de man, gedateerd 22 mei 2017;

- de aanvulling / wijziging van het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 11 augustus 2017;

- de brief met bijlagen van de man, gedateerd 23 augustus 2017;

- het faxbericht met bijlagen van de vrouw, gedateerd 25 augustus 2017;

- de brief met bijlagen van de man, gedateerd 30 augustus 2017.

1.2.

De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 september 2017.

Bij die gelegenheid zijn verschenen:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat, die een pleitnotitie heeft overgelegd;

- de vrouw, bijgestaan door mr. H.T. Kernkamp, een kantoorgenoot van mr. A.J.I. Mullenders;

- de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

1.3.

Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank, op verzoek, alsnog ontvangen:

  • de brief met bijlagen van de man, gedateerd 15 september 2017;

  • de brief met bijlagen van de vrouw, gedateerd 15 september 2017;

  • het faxbericht van de vrouw, gedateerd 6 oktober 2017.

1.4.

De minderjarigen [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.

2De beoordeling

2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd op huwelijke voorwaarden te Sliedrecht op 29 juni 1990.

2.2.

De meerderjarige zoon van partijen is [naam zoon] , geboren op [geboortedatum zoon] te [geboorteplaats zoon] .

2.3.

De minderjarige kinderen van partijen zijn:

  • [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2000 te [geboorteplaats minderjarige 1] ,

  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2003 te [geboorteplaats minderjarige 2] .

2.4.

Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

2.5.

De echtscheiding

2.5.1.

De man verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.

2.5.2.

De vrouw betwist de gestelde duurzame ontwrichting niet.

2.5.3.

Door de man is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid twee Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) overgelegd. Omdat de man voldoende heeft gemotiveerd dat het op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de man ontvangen in zijn verzoek tot echtscheiding.

2.5.4.

Het verzoek tot echtscheiding wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.

2.6.

De hoofdverblijfplaats

2.6.1.

Partijen hebben beiden verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn.

2.6.2.

De rechtbank beslist conform de verzoeken, omdat deze verzoeken niet zijn weersproken en op de wet zijn gegrond. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich hiertegen verzet.

2.7.

De zorgregeling

2.7.1.

De man verzoekt een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen, inhoudende dat de kinderen één week per veertien dagen bij de man verblijven van woensdagmiddag na school tot en met de woensdagochtend die daarop volgt.

2.7.2.

De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij verzoekt een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat de kinderen één weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school bij de man verblijven.

2.7.3.

Gebleken is dat de kinderen sinds het vertrek van de man uit de echtelijke woning (medio 2015) éénmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school bij de man verblijven. De man betwist niet dat de kinderen hem, buiten voornoemde weekendregeling, ook regelmatig op andere dagen bezoeken. Deze zorgregeling loopt dus al geruime tijd en uit het kindgesprek met [naam minderjarige 2] en de brief van [naam minderjarige 1] is gebleken dat hiermee rust en regelmaat voor de kinderen is ontstaan. De rechtbank zal daarom bepalen dat de huidige zorgregeling in het belang van de kinderen voortgezet dient te worden. Daar komt bij dat niet is gebleken dat de communicatie tussen partijen zodanig goed verloopt dat er een basis bestaat om een co-ouderschapsregeling te bepalen. Dit houdt in dat de door de vrouw verzochte zorgregeling wordt toegewezen en het verzoek van de man ten aanzien van de co-ouderschapsregeling wordt afgewezen.

2.7.4.

De man heeft zijn verzoek ten aanzien van de zorgregeling gedurende de vakanties en feestdagen ingetrokken. De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man en de kinderen in onderling overleg afspraken maken over de vakanties en feestdagen. Partijen zijn het erover eens dat de man en [naam minderjarige 1] , gelet op haar leeftijd, samen afspraken maken over de verdeling van de vakanties en feestdagen. Ten aanzien van [naam minderjarige 2] zullen partijen in onderling overleg afspraken maken over de verdeling van de vakanties en feestdagen. De man heeft ter zitting nogmaals de wens geuit om de kinderen tijdens de feestdagen één week bij zich te hebben. De vrouw zal de kinderen hier niet van weerhouden.

2.8.

De afwikkeling van het huwelijksgoederenregime

2.8.1.

Op 28 juni 1990 hebben partijen huwelijkse voorwaarden opgesteld. Deze huwelijkse voorwaarden luiden onder meer als volgt:

Artikel 1

Er zal tussen de echtgenoten geen gemeenschap van goederen, hoe ook genaamd, bestaan. Zowel het wettelijk deelgenootschap, als de algehele gemeenschap van goederen of die van winst en verlies en die van vruchten en inkomsten worden uitdrukkelijk uitgesloten.

Artikel 3

  1. De kosten der gemeenschappelijke, casu quo gezamenlijke huishouding komen geheel ten laste van het gezamenlijk inkomen der echtgenoten en voorzover dit ontoereikend is om in gemelde kosten te voorzien, zijn de echtgenoten verplicht voor het ontbrekende naar evenredigheid van hun zuivere vermogens daartoe bij te dragen; onder de kosten van de gemeenschappelijke huishouding zijn te verstaan de kosten der huishouding indien de echtgenoten tezamen wonen; onder de kosten van de gezamenlijke huishouding zijn te verstaan, de gezamenlijke kosten der huishouding der beide echtgenoten, indien zij hetzij tijdelijk, hetzij blijvend van elkander verwijderd leven.

  2. Voor zover het gezamenlijk inkomen echter onverteerd is gebleven voor de voorziening in gemelde kosten, komt dit onverteerd geblevene aan ieder der echtgenoten voor de helft toe en wel in vrije mede-eigendom, zodat verdeling daarvan te allen tijde na gezamenlijk overleg kan plaatsvinden; indien zodanige verdeling van het onverteerd geblevene heeft plaatsgevonden, kan daarop terzake van nagekomen baten en schulden niet worden teruggegrepen, zodat verrekening daarvan slechts in de toekomst ten laste van het gezamenlijk inkomen kan plaats vinden.

  3. Winsten in de vorm van een zelfstandig uitgeoefend bedrijf, in de vorm van een maat- of vennootschap, of in de vorm van een vrij beroep verkregen, worden echter eerst tot het begrip “onverteerde inkomsten” gerangschikt, zodra deze winsten aan zodanig bedrijfs- of beroepsvermogen zijn onttrokken en in de privésfeer zijn gebracht.

  4. Onder de in lid 1 van dit artikel bedoelde kosten zullen mede zijn begrepen de belastingen, welke ten laste van het inkomen plegen te worden gebracht en die niet het karakter van kapitaalsheffingen hebben of betrekking hebben op een bepaalde zaak van een der echtgenoten, de premiën van door een of beide echtgenoten afgesloten normale spaar- en studieverzekering voor de kinderen of verschuldigd voor normale levens- of lijfrenteverzekeringen voor oudedagsvoorziening van de echtgenoten of voor verzorging van de weduwe.

  5. Tot de inkomsten zullen niet worden gerekend te behoren prijzen verkregen tengevolge van spel of weddenschappen en premiën, gevallen op loten of obligaties, welke bij de uitloting teniet zijn gegaan of afgelost, claims en bonussen van aandelen, wat deze laatste betreft echter alleen voorzover deze niet gepaard zijn gegaan aan toevoeging van een gelijk bedrag uit de winst aan de reserve, welke voor de uitkering der bonussen is aangesproken.

(……)

Artikel 5

  1. Indien aan de echtgenoten staande huwelijk zaken, andere dan bedoeld in artikel 2 opkomen, kan elk van de beide echtgenoten of hun erfgenamen door elk middel bewijzen dat die zaken hem in eigendom toebehoren.

  2. De vorenbedoelde zaken, waarop noch de man, noch de vrouw eigendomsrecht kan bewijzen, zullen geacht worden aan ieder van hen voor de helft toe te behoren, met name zal de opleg van onverteerde inkomsten, zowel die uit arbeid als uit vermogen, onverschillig van wiens zijde afkomstig, zomede hetgeen door wederbelegging daarvoor in de plaats treedt, in alle gevallen aan ieder der echtgenoten voor de helft toebehoren, en wel in vrije mede-eigendom.

2.8.2.

De man verzoekt de verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen vast te stellen, alsmede het bedrag vast te stellen dat partijen op grond van de tussen hen bestaande huwelijkse voorwaarden met elkaar dienen te verrekenen, met veroordeling van partijen tot verrichting van leveringshandelingen en tot het doen van de betalingen die uit die verdeling en verrekening voortkomen.

2.8.3.

De vrouw verzoekt de eenvoudige gemeenschappen tussen partijen te verdelen en de huwelijkse voorwaarden af te wikkelen, met veroordeling van partijen tot verrichting van leveringshandelingen en tot het doen van betalingen die uit de verdeling en verrekening voortkomen.

De eenvoudige gemeenschappen

2.8.4.

Partijen zijn buiten iedere gemeenschap van goederen gehuwd. Zij zijn het erover eens dat de volgende eenvoudige gemeenschappen tussen hen bestaan:

  1. de echtelijke woning aan de [adres 1] te Sliedrecht en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening bij de Deutsche bank met het kenmerk [kenmerk] ;

  2. de inboedelgoederen van de echtelijke woning;

  3. het saldo op de en/of bankrekening van partijen met rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] .

a. De echtelijke woning aan de [adres 1] te Sliedrecht en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening bij de Deutsche bank met het kenmerk [kenmerk]

2.8.5.

De vrouw wenst de echtelijke woning in beginsel toebedeeld te krijgen en de daarop rustende hypothecaire geldlening op haar naam voort te zetten. Partijen verschillen echter van mening over de waarde waartegen de echtelijke woning aan de vrouw toebedeeld dient te worden. Zij zijn het erover eens dat een makelaar de waarde van de echtelijke woning dient te bepalen. De waarde op het moment van taxatie is bepalend.

2.8.6.

Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de vrouw binnen twee weken na de zittingsdatum drie makelaars zal selecteren en deze selectie aan de man zal doen toekomen, waarna de man binnen één week uit die selectie een makelaar zal kiezen. Daarna zullen partijen binnen twee weken de door de makelaar geleverde formulieren ten behoeve van de opdracht tot taxatie invullen en ondertekenen. Beide partijen zullen in de echtelijke woning aanwezig zijn op het moment dat de makelaar de echtelijke woning zal bezichtigen om tot een taxatiewaarde te kunnen komen. De taxatiekosten zullen door partijen bij helfte gedragen worden.

2.8.7.

Partijen dienen vóór1 februari 2018 het taxatierapport aan de rechtbank over te leggen. Tevens dient de vrouw zich voor deze datum uit te laten over de vraag of zij de echtelijke woning voor de getaxeerde waarde toebedeeld wenst te krijgen. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling op 13 maart 2018 zal dit bestanddeel en de daarbij behorende verzoeken van de man verder besproken worden.

2.8.8.

Partijen hebben overeenstemming bereikt over de verdeelsleutel ten aanzien van de waarde van de echtelijke woning bij toedeling aan de vrouw dan wel verkoop en levering aan een derde. De man heeft recht op een vergoeding van 50% van de taxatiewaarde of verkoopprijs van de woning, aangezien hij privégelden in de woning heeft geïnvesteerd. De andere 50% van de taxatiewaarde of verkoopprijs van de woning wordt na aftrek van de schuld ten aanzien van de hypothecaire geldlening van € 389.768,-, bij helfte gedeeld.

b. De inboedelgoederen van de echtelijke woning

2.8.9.

Partijen zijn overeengekomen dat de inboedelgoederen in onderling overleg verdeeld zullen worden, waarbij ieder van partijen goederen toebedeeld krijgt van een nagenoeg gelijke waarde. Hierdoor dient geen nadere verrekening plaats te vinden.

c. Het saldo op de bankrekening van partijen met nummer [bankrekeningnummer 1]

2.8.10.

Partijen zijn het erover eens dat het saldo van deze bankrekening op 5 december 2016 van € 608,- bij helfte gedeeld dient te worden. De vrouw wenst de bankrekening uitsluitend op haar naam voort te zetten. De man gaat hiermee akkoord.

2.8.11.

Omdat er nog geen definitieve beslissing over de echtelijke woning kan worden genomen, zal de beslissing ten aanzien van de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen worden aanhouden.

De verrekening in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden

2.8.12.

De huwelijkse voorwaarden houden – kort gezegd – uitsluiting van iedere gemeenschap met een verrekenbeding ten aanzien van de overgespaarde inkomsten in. Tussen partijen is niet in geschil dat tijdens het huwelijk niet aan de verrekenplicht op grond van de huwelijkse voorwaarden is voldaan.

2.8.13.

Op grond van artikel 1:141 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt het aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden (overgespaard inkomen en de belegging daaruit), tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit.

Het wettelijk vermoeden van artikel 1:141 lid 3 BW berust op de opvatting van de wetgever dat aan de omstandigheid dat partijen tijdens hun huwelijk nooit uitvoering hebben gegeven aan de huwelijkse voorwaarden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van het periodiek verrekenbeding, het gevolg moet worden verbonden dat het volledige vermogen van beide partijen in beginsel tot het te verrekenen vermogen behoort, behoudens bewijs van het tegendeel.

2.8.14.

Partijen gaan uit van 6 december 2016 als peildatum. De samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen dient te worden bepaald aan de hand van artikel 1:141 BW juncto artikel 1:142 lid 1 sub b BW. Op grond van deze artikelen is de peildatum de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 5 december 2016. De rechtbank zal, anders dan partijen, uitgaan van die laatste datum.

2.8.15.

De volgende vermogensbestanddelen behoren op de peildatum tot het vermogen van (één van) partijen.

1. De woning aan de [adres 2] te Sliedrecht

2.8.16.

De woning is eigendom van de man. Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW dient de waarde van de woning in beginsel in de verrekening betrokken te worden. De man stelt echter dat de bouw van de woning is gefinancierd met zijn privévermogen. De vrouw voert verweer. De vrouw stelt dat ten tijde van het huwelijk een grondige verbouwing aan de woning heeft plaatsgevonden die is gefinancierd met overgespaarde inkomsten. De man betwist dit.

Wijze van financiering ten aanzien van de bouw van de woning

2.8.17.

Uit de akte van levering van 7 september 1990 (na het sluiten van het huwelijk) volgt dat de vader van de man op 3 maart 1989 (voor het sluiten van het huwelijk) aan de man een perceel grond heeft verkocht en in economische zin in eigendom heeft overgedragen. Hieruit volgt dat de grond niet is gefinancierd met overgespaard inkomen en dus niet wordt betrokken in de verrekening.

Op deze grond is een woning met garage gesticht, plaatselijk bekend [adres 2] te Sliedrecht. Voorts blijkt uit de hypotheekakte van 7 september 1990 dat aan partijen een geldlening is verstrekt en dat partijen een recht van hypotheek hebben verleend op de woning met garage gelegen aan de [adres 2] te Sliedrecht.

Ter weerlegging van het bewijsvermoeden ex artikel 1:141 lid 3 BW inhoudende dat de bouw van de woning met garage is gefinancierd met overgespaard inkomen, onderbouwt de man aan de hand van facturen dat hij de bouw heeft gefinancierd voorafgaand aan het huwelijk Daarmee weerlegt hij het bewijsvermoeden en is het vervolgens aan de vrouw dit gemotiveerd te weerspreken. De vrouw laat dit na. Artikel 1:136 lid 2 BW is, anders dan de vrouw stelt, niet van toepassing. Dat na de bouw van de woning de door partijen op 7 september 1990 aangegane hypothecaire geldlening is afgelost met overgespaarde inkomsten, is niet van belang. Op het moment dat de hypothecaire geldlening van fl. 135.000,- werd verstrekt, was de woning al gebouwd. De man heeft voorts voldoende zijn stelling onderbouwd dat partijen de hypothecaire geldlening zijn aangegaan vanwege fiscale redenen en dat voornoemd bedrag is gestort op bankrekeningen van partijen en op de beleggingspolis bij Aegon. Zoals hierna zal blijken, zullen de saldi van de bankrekeningen van partijen en de beleggingspolis bij Aegon in de verrekening worden betrokken. Hierdoor vindt verrekening plaats ten aanzien van de door partijen met overgespaarde inkomsten afgeloste hypothecaire geldlening.

Verbouwing met overgespaarde inkomsten
2.8.18. De vrouw betoogt dat de woning alsnog (gedeeltelijk) in de verrekening dient te worden betrokken nu de kosten van de ingrijpende verbouwing volgens haar zijn voldaan uit overgespaarde inkomsten. Zij heeft, mede gelet op hetgeen hierna wordt overwogen nog niet volledig aan haar stelplicht voldaan. De rechtbank zal de vrouw in de gelegenheid stellen om uiterlijk 1 februari 2018 haar betoog op dit punt nader te onderbouwen. De man wordt vervolgens vier weken in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling die plaats zal vinden op 13 maart 2018, zal dit bestanddeel verder besproken worden.

In dit kader dient naast artikel 1:136 lid 1 BW mede in ogenschouw te worden genomen de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juli 2008, NJ 2009/337 (De postbodebeschikking). De Hoge Raad heeft in deze uitspraak geoordeeld dat voor de toepassing van artikel 1:141 BW juncto artikel 1:136 lid 1 BW en de vraag of en voor welk deel een goed tot het te verrekenen vermogen behoort, het niet uitmaakt of de goederen die zijn gefinancierd ten laste van te verrekenen inkomsten of vermogen tijdens het huwelijk of voordien zijn verkregen. Is ten laste van te verrekenen inkomsten of vermogen een verbetering van een goed betaald en heeft die verbetering tot een waardevermeerdering van dat goed geleid, zoals het geval kan zijn bij een ingrijpende verbouwing, dan geldt ook dat het niet uitmaakt of de verwerving of verbetering van dat goed tijdens huwelijk of voordien is geschied. De Hoge Raad heeft de waarde van de woning in de verrekening betrokken en niet de waardestijging ten gevolge van de verbouwing. In de verrekening dient het breukdeel van de waarde van de woning betrokken te worden. Aan de rekenregel die de Hoge Raad ter uitwerking van het bepaalde in artikel 1:136 lid 1 BW in dit specifieke geval geeft, ligt de algemene gedachte ten grondslag dat te verrekenen inkomsten zijn geïnvesteerd in de woning van de man en dat de waarde van deze woning moet worden verrekend naar evenredigheid van die investering ten opzichte van de totale investering.

2.8.19.

Wanneer de verbouwing van een woning is betaald met geld dat tot het te verrekenen vermogen behoort, dan vormt dit geïnvesteerde geldbedrag de teller. De noemer dient de totale investering te zijn, te weten de waarde van de woning vóór de verbouwing vermeerderd met het ten aanzien van de verbouwing geïnvesteerde geldbedrag uit te verrekenen inkomsten. De daaruit voortkomende som dient vermenigvuldigd te worden met de waarde van de woning op de peildatum.

De som ziet er als volgt uit:

Teller : geïnvesteerde bedrag afkomstig uit overgespaarde inkomsten = A

Noemer : waarde woning voor verbouwing + geïnvesteerde bedrag afkomstig uit overgespaarde inkomsten

A x waarde woning op peildatum (getaxeerde waarde) = te verrekenen vermogen.

2.8.20.

Uit het voorgaande volgt dat in het geval vast komt te staan dat de verbouwing van de woning is gefinancierd met overgespaard inkomen (en tot welk bedrag), zowel de huidige waarde van de woning als de waarde van de woning voor de verbouwing vastgesteld dient te worden. Hiertoe zal een taxatie door een makelaar nodig zijn.

2.8.21.

De rechtbank geeft partijen in overweging om, evenals zij bij de echtelijke woning hebben gedaan, te trachten voorafgaand aan de zitting van 13 maart 2018 overeenstemming te bereiken over de verdeelsleutel ten aanzien van deze woning, zodat bewijsopdrachten en een taxatie van de woning op een peildatum in het verleden, kan worden vermeden.

2. De inboedelgoederen van de woning aan de [adres 2] te Sliedrecht

2.8.22.

De inboedelgoederen zijn eigendom van de man. Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW dient de waarde van de goederen in de verrekening betrokken te worden. Uit de brief van de vrouw gedateerd 15 september 2017 is gebleken dat de vrouw het standpunt heeft verlaten dat de inboedelgoederen getaxeerd dienen te worden. De rechtbank gaat uit van de door de man gestelde, en door de vrouw niet weersproken, waarde van € 1.000,-. In de vermogensopstelling van het te verrekenen vermogen, zal aan de zijde van de man rekening worden gehouden met dit bedrag.

3. De percelen grond Sliedrecht [perceelnummer 1] , Sliedrecht [perceelnummer 2] , Sliedrecht [perceelnummer 3]

2.8.23.

De percelen grond zijn eigendom van de man. Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW dient de waarde van de percelen in de verrekening betrokken te worden. Partijen hebben de waarde gesteld op € 20.000,-. In de vermogensopstelling van het te verrekenen vermogen, zal aan de zijde van de man rekening worden gehouden met dit bedrag.

4. De loods en twee woningen [adres 3] te Sliedrecht

2.8.24.

De loods en de twee woningen zijn eigendom van de man. Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW dient de waarde van de loods en de twee woningen in de verrekening betrokken te worden. Partijen verschillen van mening over de waarde waartegen deze onroerende goederen in de verrekening betrokken dienen te worden. Zij zijn het erover eens dat een makelaar de waarde van de loods en de twee woning dient te bepalen. De waarde op het moment van taxatie is bepalend.

2.8.25.

Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de vrouw binnen twee weken na de zittingsdatum drie makelaars zal selecteren en deze selectie aan de man zal doen toekomen, waarna de man binnen één week uit die selectie een makelaar zal kiezen. Daarna zullen partijen binnen twee weken de door de makelaar geleverde formulieren ten behoeve van de opdracht tot taxatie invullen en ondertekenen. Beide partijen zullen aanwezig zijn op het moment dat de makelaar de loods en de twee woningen zal bezichtigen om tot een taxatiewaarde te kunnen komen. De taxatiekosten zullen door partijen bij helfte gedragen worden.

2.8.26.

Partijen dienen vóór 1 februari 2018 het taxatierapport aan de rechtbank over te leggen. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling op 13 maart 2018 zal dit bestanddeel verder besproken worden.

5. De woning aan de [adres 4] te Sliedrecht

2.8.27.

De woning is eigendom van de man. Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW dient de waarde van de woning in de verrekening betrokken te worden. Partijen hebben de waarde gesteld op € 170.000,-. In de vermogensopstelling van het te verrekenen vermogen, zal aan de zijde van de man rekening worden gehouden met dit bedrag.

6. De bank-, spaar- en effectenrekeningen

De bankrekening met het nummer [bankrekeningnummer 2] ten name van de man

2.8.28.

Partijen zijn het erover eens dat het saldo op de peildatum € 1.041,51 bedroeg en op grond van artikel 1:141 lid 3 BW tot het te verrekenen vermogen behoort. In de vermogensopstelling zal aan de zijde van de man rekening worden gehouden met dit bedrag.

De bankrekening met het nummer [bankrekeningnummer 3] ten name van de man

2.8.29.

Partijen zijn het erover eens dat het saldo op de peildatum € 10.037,22 bedroeg en op grond van artikel 1:141 lid 3 BW tot het te verrekenen vermogen behoort. In de vermogensopstelling zal aan de zijde van de man rekening worden gehouden met dit bedrag.

De bankrekening met het nummer [bankrekeningnummer 4] ten name van de man

2.8.30.

Partijen zijn het erover eens dat het saldo op de peildatum € 121.750,- bedroeg en op grond van artikel 1:141 lid 3 BW tot het te verrekenen vermogen behoort. In de vermogensopstelling zal aan de zijde van de man rekening worden gehouden met dit bedrag.

De effectenrekening bij de Rabobank met het nummer [nummer effectenrekening] ten name van de vrouw en

de beleggingsrekening met het nummer [nummer beleggingsrekening] ten name van de vrouw

2.8.31.

Gezien het bewijsvermoeden van artikel 1:141 lid 3 BW dienen de saldi op de peildatum in beginsel te worden aangemerkt als te verrekenen vermogen. De vrouw stelt echter dat de saldi op deze rekeningen niet in de verrekening dienen te worden betrokken, aangezien de saldi op de peildatum zijn gevoed uit haar privévermogen. De man voert verweer.

2.8.32.

Nog daargelaten of de vrouw een bedrag van € 270.300,- heeft ontvangen uit de aandelentransactie van [naam bedrijf 1] en of zij dit bedrag op deze bankrekeningen heeft gestort, heeft de vrouw niet aangetoond dat op de betreffende rekeningen enkel bijschrijvingen hebben plaatsgevonden uit niet te verrekenen vermogen (haar privévermogen) en dat het saldo op de peildatum slechts daaruit is opgebouwd. De vrouw heeft ter zitting ook te kennen gegeven dat zij dit niet met bankafschriften kan bewijzen, omdat deze niet meer in haar bezit zijn. De vrouw heeft daarom geen bewijsaanbod gedaan. Dit komt voor rekening en risico van de vrouw. De vrouw heeft het bewijsvermoeden niet weerlegd. De saldi dienen op de peildatum in de verrekening betrokken te worden.

2.8.33.

Uit het door de vrouw bij brief van 15 september 2017 overgelegde afschrift is onweersproken gebleken dat het saldo van de effectenrekening op de peildatum € 15.502,76 bedroeg. Partijen zijn het erover eens dat het saldo van de beleggingsrekening op de peildatum € 3.737,46 bedroeg. In de vermogensopstelling zal aan de zijde van de vrouw rekening worden gehouden met voornoemde saldi.

De bankrekening bij de Mora Banc te Andorra ten name van de man

2.8.34.

Gezien het bewijsvermoeden van artikel 1:141 lid 3 BW dient het volledige saldo te worden aangemerkt als te verrekenen vermogen. De man stelt echter dat het saldo op de peildatum gedeeltelijk in de verrekening dient te worden betrokken. Het saldo op de peildatum dient verminderd te worden met een bedrag van € 226.890,-, omdat de man dit bedrag in 1991 van zijn vader heeft geërfd en op deze bankrekening heeft gestort. De vrouw voert verweer.

2.8.35.

Nog daargelaten of de man een bedrag van fl. 500.000,- / € 226.890,- van zijn vader heeft geërfd en dit geldbedrag op de bankrekening bij de Mora Banc heeft gestort, heeft de man niet aangetoond dat op de betreffende rekening enkel bijschrijvingen hebben plaatsgevonden uit niet te verrekenen vermogen (zijn privévermogen) en dat het saldo op de peildatum uitsluitend daaruit is gevormd. Vaststaat dat partijen tijdens het huwelijk ook overgespaarde inkomsten op deze rekening hebben gestort. Hierdoor is het eventuele privévermogen van de man vermengd geraakt met gelden die als overgespaarde inkomsten moeten worden aangemerkt. Het eventuele privévermogen van de man is hierdoor niet meer te herleiden. Dit komt voor rekening en risico van de man. De man heeft het bewijsvermoeden niet weerlegd. Het saldo op de peildatum dient in de verrekening betrokken te worden.

2.8.36.

Gezien bovenstaande dient het totaal aanwezige saldo op de peildatum in de verrekening betrokken te worden. Partijen verschillen echter van mening over de hoogte van het saldo op de peildatum. De man stelt dat, anders dan uit de door hem overgelegde stukken blijkt (namelijk € 474.073,18) , het totaal saldo op de peildatum € 346.104,86 bedroeg. Dit komt omdat een van de fondsen met de naam [naam fonds] is afgewaardeerd tot nihil. De vrouw voert verweer.

2.8.37.

De rechtbank is van oordeel dat uit de door de man overgelegde stukken niet blijkt dat het fonds met de naam [naam fonds] is afgewaardeerd tot nihil vanwege het faillissement dat in 2013 heeft plaatsgevonden van de [naam bedrijf 2] in Iowa. Uit het overgelegde bankoverzicht blijkt dat het saldo op de peildatum ten aanzien van het fonds met de naam [naam fonds] op 31 december 2015 € 127.968,32 bedroeg. Deze datum is gelegen na het door de man gestelde faillissement in het jaar 2013. Omdat uit de stellingen van de man blijkt dat hem pas recent is gebleken dat bedoeld fonds is afgewaardeerd tot nihil, zal hij tot 1 februari 2018 alsnog in de gelegenheid worden gesteld om nader te onderbouwen dat dit fonds op 5 december 2016 op nihil moet worden gewaardeerd. De vrouw wordt vervolgens vier weken in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling op 13 maart 2018 zal dit bestanddeel verder besproken worden.

De bankrekeningen op naam van de kinderen van partijen

2.8.38.

Partijen zijn het erover eens dat de saldi op de bankrekeningen met de nummers [bankrekeningnummer 5] , [bankrekeningnummer 6] , [bankrekeningnummer 7] , [bankrekeningnummer 8] , [bankrekeningnummer 1] , [bankrekeningnummer 5] , [bankrekeningnummer 6] , [bankrekeningnummer 7] en [bankrekeningnummer 8] buiten de verrekening dienen te blijven, omdat deze rekeningen op naam van de kinderen van partijen staan.

De bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 9] ten name van de vrouw

2.8.39.

Partijen zijn het erover eens dat het saldo op de peildatum € 50,47 bedroeg en op grond van artikel 1:141 lid 3 BW tot het te verrekenen vermogen behoort. In de vermogensopstelling zal aan de zijde van de vrouw rekening worden gehouden met dit bedrag.

De bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 10] ten name van de vrouw

2.8.40.

Onweersproken is dat uit het bankafschrift, overgelegd bij brief van de vrouw van 19 september 2017, blijkt dat deze bankrekening ten name van de vrouw is gesteld en dat het saldo op de peildatum € 30,21 bedroeg. In de vermogensopstelling zal aan de zijde van de vrouw rekening worden gehouden met dit bedrag.

De bankrekening bij de BAWAG PSK bank te Oostenrijk met nummer [bankrekeningnummer 11] ten name van de man

2.8.41.

De man stelt dat het saldo op de peildatum € 0,- bedroeg. De vrouw heeft de man ter zitting verzocht om opheldering te geven over wat er met het saldo op deze rekening is gebeurd. De man is hiertoe in de gelegenheid gesteld. Uit de bankafschriften, overgelegd bij brief van de man van 15 september 2017, is onweersproken gebleken dat de bankrekening in 2013 is opgeheven en dat het saldo van € 208.647,48 is overgeboekt (naar de bankrekeningen van de kinderen van partijen, naar de gezamenlijke bankrekening van partijen en naar de bankrekeningen van de man) waardoor het saldo op de peildatum € 0,- was. In de vermogensopstelling zal daarom geen rekening worden gehouden met enig saldo ten aanzien van deze bankrekening.

7. Reclamezuil

2.8.42.

De reclamezuil is eigendom van de man. Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW dient de waarde van de reclamezuil in beginsel in de verrekening betrokken te worden. De man stelt echter dat de reclamezuil deels is gefinancierd met zijn privévermogen. Een bedrag van € 102.000,- is in het jaar 2013 overgeboekt door de vennootschap van de man naar de op zijn naam gestelde bankrekening met de eindcijfers 761 ten titel van dividend. Volgens de man is dividend pas inkomen (en kan het overgespaard inkomen worden) als het naar de privésfeer is gehaald om als inkomen te dienen. Dat is in dat geval niet gebeurd, omdat het dividend direct is aangewend voor de aankoop van de reclamezuil. Daarnaast stelt de man dat hij een bedrag van € 77.019,- afkomstig uit de erfenis van zijn moeder heeft geïnvesteerd in de reclamezuil. De vrouw voert verweer. Voorts stelt de vrouw dat de reclamezuil deels is gefinancierd met haar privévermogen. De man betwist dit.

Reclamezuil deels gefinancierd met privévermogen van de man

2.8.43.

Ten aanzien van de eenmalige dividenduitkering van € 102.000,- wordt als volgt geoordeeld. Op grond van artikel 3 lid 3 van de huwelijkse voorwaarden betekent het uitkeren van dividend dat er gelden aan het bedrijfsvermogen worden onttrokken en in de privésfeer worden gebracht. Er wordt in artikel 3 lid 3 van de huwelijkse voorwaarden niet expliciet over dividend gesproken, omdat dit artikel ook ziet op andere bedrijfsvormen dan een besloten vennootschap, bijvoorbeeld een eenmanszaak. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten voor de uitleg van de man. Vaststaat derhalve dat het bedrag van € 102.000,- niet afkomstig is uit het privévermogen, maar uit overgespaard inkomen.

2.8.44.

Tussen partijen is niet in geschil dat de man uit de nalatenschap van zijn moeder een bedrag van € 77.019,- heeft ontvangen, echter niet is komen vast te staan dat voornoemd erfdeel is aangewend voor de aankoop van de reclamezuil. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de man op 8 januari 2013 een bedrag van € 77.193,- heeft overgeboekt van de bankrekening met de eindcijfers 103 naar de bankrekening met de eindcijfers 761. Van de bankrekening met de eindcijfers 761 is vervolgens een geldbedrag op de derdenrekening van de notaris gestort ter financiering van de reclamezuil. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man hiermee zijn stelling dat dit bedrag afkomstig is uit de erfenis die hij van zijn moeder heeft ontvangen niet onderbouwd. Vaststaat dat partijen op de rekening met de eindcijfers 103 tijdens het huwelijk ook overgespaarde inkomsten hebben gestort. Hierdoor is de erfenis van de man vermengd geraakt met de gelden die als overgespaarde inkomsten moeten worden aangemerkt. Het privévermogen van de man is hierdoor niet meer te herleiden. Dit komt voor rekening en risico van de man.

2.8.45.

Concluderend heeft de man het bewijsvermoeden niet weerlegd dat de reclamezuil volledig is gefinancierd met overgespaard inkomen.

Reclamezuil deel gefinancierd met privévermogen van de vrouw

2.8.46.

De vrouw verwijst in dit verband naar haar beleggingsrekening met de eindcijfers 822. Hiervoor is reeds geoordeeld dat het geld op deze rekening niet tot het privévermogen van de vrouw behoort. Hierdoor heeft de vrouw evenmin het bewijsvermoeden weerlegd dat de reclamezuil volledig is gefinancierd met overgespaard inkomen.

Waardering reclamezuil

2.8.47.

Omdat de rechtbank van oordeel is dat partijen geen privégelden in de reclamezuil hebben geïnvesteerd, behoeft de vraag over de aankoopprijs van de reclamezuil geen nadere bespreking. De waarde van de reclamezuil in het economische verkeer dient in de verrekening betrokken te worden.

2.8.48.

Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de vrouw binnen twee weken na de zittingsdatum drie taxateurs zal selecteren en deze selectie aan de man doen toekomen, waarna de man binnen één week uit die selectie een taxateur zal kiezen. Daarna zullen partijen binnen twee weken de door de taxateur geleverde formulieren ten behoeve van de opdracht tot taxatie invullen en ondertekenen. De taxatiekosten zullen door partijen bij helfte gedragen worden. De taxateur dient per datum taxatie de waarde van de reclamezuil in het economisch verkeer te bepalen. De man heeft toegezegd dat de taxateur alle stukken ten aanzien van de reclamezuil zal verstrekken die hij of zij nodig heeft voor het uitvoeren van de taxatie.

2.8.49.

Partijen dienen vóór 1 februari 2018 het taxatierapport aan de rechtbank over te leggen. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling zal dit bestanddeel verder besproken worden.

8. De vordering van de vrouw op haar vader

2.8.50.

De vrouw heeft een vordering op haar vader van € 100.000,-. Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW dient deze vordering in beginsel in de verrekening betrokken te worden. De vrouw stelt echter dat de vordering op haar vader niet tot het te verrekenen vermogen behoort, aangezien de verstrekte gelden afkomstig zijn van de beleggingsrekening bij de Rabobank met het nummer [nummer beleggingsrekening] . Deze beleggingsrekening is niet gevoed uit overgespaard inkomen van partijen maar uit privévermogen van de vrouw. De man voert verweer.

2.8.51.

Hiervoor is reeds geoordeeld dat het geld op de bankrekening van de vrouw met de eindcijfers 822 niet tot het privévermogen van de vrouw behoort. De vrouw heeft het bewijsvermoeden niet weerlegd. In de vermogensopstelling zal aan de zijde van de vrouw rekening worden gehouden met de vordering van € 100.000,- die de vrouw op haar vader heeft.

9. De beleggingspolis bij Aegon [nummer polis]

2.8.52.

De man is verzekeringsnemer ten aanzien van deze beleggingspolis. Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW dient de waarde van de polis in de verrekening betrokken te worden. Partijen zijn het erover eens dat de afkoopwaarde per de datum van het indienen van het verzoekschrift in de verrekening betrokken dient te worden. Uit de door de man overgelegde stukken is onweersproken gebleken dat de afkoopwaarde per de datum van het indienen van het verzoekschrift € 152.490,- bedroeg. In de vermogensopstelling zal aan de zijde van de man rekening worden gehouden met dit bedrag.

10. De automobielen

a. De Mercedes GL 350

2.8.53.

Deze auto is eigendom van de man. Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW dient de waarde van de auto in de verrekening betrokken te worden. Partijen hebben de onderhandse verkoopwaarde gesteld op € 45.300,-. In de vermogensopstelling zal aan de zijde van de man rekening worden gehouden met dit bedrag.

b. De Mercedes SL 350

2.8.54.

Deze auto is eigendom van de man. Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW dient de waarde van de auto in beginsel in de verrekening betrokken te worden. Partijen zijn het er echter over eens dat de aankoop hiervan slechts gedeeltelijk is gefinancierd met overgespaard inkomen waardoor de verkoopwaarde voor 48,38% in de verrekening betrokken dient te worden. Partijen hebben de verkoopwaarde gesteld op € 21.200,-. In de vermogensopstelling zal aan de zijde van de man rekening worden gehouden met een bedrag van € 10.257,-.

c. De oldtimers Mercedes 300 Adenauer, de Mercedes 220 en de Mercedes 260D

2.8.55.

De auto’s zijn eigendom van de man. Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW dient de waarde van de oldtimers in beginsel in de verrekening betrokken te worden. De man stelt echter dat hij de oldtimers heeft geërfd van zijn vader, waardoor de waarde van de oldtimers buiten de verrekening dient te worden gehouden. De vrouw voert verweer.

2.8.56.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man door middel van de overgelegde foto’s, de kentekenbewijzen en de verklaring van de broer van zijn vader het bewijsvermoeden weerlegd dat de oldtimers behoren tot het te verrekenen vermogen, aangezien hij zijn stelling dat hij deze heeft geërfd van zijn vader voldoende heeft onderbouwd. Dat de oldtimers niet voorkomen op de aangifte van het recht van successie van de vader van de man doet hier niet aan af. De waarde van de oldtimers dient in beginsel buiten de verrekening te worden gehouden.

2.8.57.

De vrouw voert echter aan dat de oldtimers tijdens het huwelijk ingrijpend zijn gerestaureerd, hetgeen betaald is met overgespaarde inkomsten. Gelet op de investeringen die gedaan zijn uit overgespaarde inkomsten, behoort een bedrag van € 200.000,- volgens de vrouw tot het te verrekenen vermogen. De man betwist het door de vrouw gestelde en onderbouwt dit met stukken. De vrouw heeft gelet op de gegevens die nodig zijn om het bedrag te berekenen dat eventueel tot het te verrekenen vermogen behoort niet volledig aan haar stelplicht voldaan. De rechtbank stelt haar in de gelegenheid om uiterlijk 1 februari 2018 haar betoog op dit punt nader te onderbouwen. De man wordt vervolgens vier weken in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling die plaats zal vinden op 13 maart 2018, zal dit bestanddeel verder besproken worden.

2.8.58.

In dit kader is niet alleen van belang het bedrag dat in de oldtimers is geïnvesteerd, maar ter beantwoording van de vraag voor welk deel de oldtimers tot het te verrekenen vermogen moeten worden gerekend, zijn ook van belang de gegevens die nodig zijn om de som toe te passen zoals deze is overwogen ten aanzien van de woning aan de [adres 2] te Sliedrecht. De huidige waarde van de oldtimers dient in dat geval door een taxateur bepaald te worden. Tevens dient in dat geval de waarde van de oldtimers voor de restauratie bepaald te worden.

d. De Volkswagen Polo, de Ford Mustang en de Mercedes in Amerika

2.8.59.

Partijen zijn het erover eens dat deze auto’s eigendom zijn van de zoon van partijen, genaamd [naam] . Hierdoor dient de waarde van de desbetreffende auto’s buiten de verrekening te worden gehouden.

e. De Porsche Cayenne Diesel

2.8.60.

Deze auto is eigendom van de vrouw. Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW dient de waarde van de auto in de verrekening betrokken te worden. Partijen hebben de verkoopwaarde gesteld op € 22.400,-. In de vermogensopstelling zal aan de zijde van de vrouw rekening worden gehouden met dit bedrag.

f. De Volkswagen Kever Cabriolet oldtimer

2.8.61.

Deze auto is eigendom van de vrouw. Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW dient de waarde van de auto in de verrekening betrokken te worden. Partijen hebben de verkoopwaarde gesteld op € 25.000,-. In de vermogensopstelling zal aan de zijde van de vrouw rekening worden gehouden met dit bedrag.

11. De scooter van het merk Vespa

2.8.62.

De scooter is eigendom van de man. Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW dient de waarde van de auto in de verrekening betrokken te worden. Partijen hebben de waarde van de scooter gesteld op € 750,-. In de vermogensopstelling zal aan de zijde van de man rekening worden gehouden met dit bedrag.

12. De boot van het merk Quicksilver van het type Activ 675 Sundeck, de sloep en de waterscooter

2.8.63.

Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW dient de waarde van deze goederen in beginsel in de verrekening betrokken te worden mits de goederen tot het vermogen van één van partijen behoren. Partijen is genoegzaam bekend om welk merk en type goederen het daadwerkelijk gaat. De vrouw stelt en onderbouwt dat deze goederen tot het vermogen van de man behoren. De man betwist dit. Hij voert aan dat de goederen eigendom van zijn vennootschap zijn.

De boot van het merk Quicksilver, type Activ 675 Sundeck

2.8.64.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man onvoldoende gemotiveerd betwist dat deze boot zijn eigendom is. De door de man overgelegde handelsvoorraadlijst van het jaar 2015 van [naam bedrijf 3] vermeldt weliswaar een Quicksilver met het nummer [nummer 1] , maar hieruit volgt niet dat dit de door de vrouw gestelde boot is van het merk Quicksilver, type Activ 675 Sundeck. Het had op de weg van de man, die bestuurder is van de vennootschap, gelegen om meer stukken dan enkel de handelsvoorraad over te leggen waaruit zijn stelling blijkt, mede in het licht van het feit dat op het registratiebewijs de Quiksilver op naam van de man is gesteld. De stelling van de man dat de Quiksilver op zijn naam is gesteld “om problemen bij privégebruik in het weekend te voorkomen” is daartoe onvoldoende. De man had de aankoopfactuur op naam van de vennootschap kunnen overleggen en de banktransactie waaruit de betaling door de vennootschap blijkt. Dit heeft hij echter niet gedaan. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de stelling van de vrouw dat de Quiksilver eigendom van de man is, is komen vast te staan. De waarde van de Quicksilver dient in de verrekening betrokken te worden.

2.8.65.

Mogelijk kunnen partijen in onderling overleg een waarde overeenkomen ten aanzien van de Quicksilver. Indien dit niet mogelijk is, dient ter bepaling van de waarde van de Quicksilver een taxateur benoemd te worden. De vrouw dient in dat geval vóór 15 januari 2018 drie taxateurs te selecteren en deze selectie aan de man doen toekomen, waarna de man binnen één week uit die selectie een taxateur zal kiezen. Daarna zullen partijen binnen één week de door de taxateur geleverde formulieren ten behoeve van de opdracht tot taxatie invullen en ondertekenen. Beide partijen zullen aanwezig zijn op het moment dat de boot bezichtigd zal worden om tot een taxatiewaarde te kunnen komen. De taxatiekosten zullen door partijen bij helfte gedragen worden. Partijen dienen uiterlijk tien dagen vóór de voortgezette mondelinge behandeling op 13 maart 2018 het taxatierapport aan de rechtbank over te leggen. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling zal dit bestanddeel verder besproken worden.

De sloep

2.8.66.

Uit de door de man overgelegde factuur van 2 juni 2015 is onweersproken gebleken dat de Mal Makma sloep bij Prins Watersport is aangeschaft door de onderneming van de man, genaamd [naam bedrijf 4] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man hiermee de stelling van de vrouw inhoudende dat de sloep tot het vermogen van de man behoort voldoende gemotiveerd weersproken. De waarde van de Mal Makma sloep dient daarom niet in de verrekening betrokken te worden.

De waterscooter

2.8.67.

Tussen partijen is niet in geschil dat bij de echtelijke woning een waterscooter lag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man de stelling van de vrouw inhoudende dat de waterscooter tot het vermogen van de man behoort onvoldoende gemotiveerd weersproken. Op de door de man overgelegde handelsvoorraadlijst van het jaar 2015 van [naam bedrijf 3] staan twee Seadoo waterscooters vermeld met de nummer [nummer 2] en [nummer 3] . Uit deze handelsvoorraadlijst blijkt niet dat het gaat om de waterscooter die bij de echtelijke woning lag. Het had als bestuurder van de vennootschap op de weg van de man gelegen om meer stukken dan enkel de handelsvoorraad over te leggen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de door partijen bedoelde waterscooter eigendom van de man is. De waarde van de waterscooter dient in de verrekening betrokken te worden.

2.8.68.

Ter bepaling van de waarde van de waterscooter dient in beginsel een taxateur benoemd te worden. De man heeft echter onweersproken gesteld dat de waterscooter op 22 augustus 2017 (te weten na de peildatum) is gestolen is van het bedrijventerrein van [naam bedrijf 3] gevestigd aan de [adres 5] te Sliedrecht. De man heeft hiertoe een proces-verbaal van aangifte overgelegd. Hierdoor is het niet mogelijk om de waarde van de waterscooter door een taxateur te laten bepalen. Partijen dienen zich vóór 1 februari 2018 uit te laten over de wijze waarop de waarde van de waterscooter op de peildatum bepaald dient te worden. Mogelijk kunnen partijen in onderling overleg een waarde overeengekomen ten aanzien van de waterscooter.

Tussenconclusie ten aanzien van de verrekening

2.8.69.

De zaak zal worden aangehouden tot de voortgezette behandeling op 13 maart 2018. Partijen worden voor die tijd in de gelegenheid gesteld om de verzochte stukken in het geding te brengen. Op het moment dat de waarde van alle bestanddelen en de saldi van alle bankrekeningen bekend zijn, zal door de rechtbank een vermogensopstelling van de man en de vrouw gemaakt worden waar het te verrekenen vermogen uit blijkt.

De vordering van de man ten aanzien van de credit-card schuld bij ICS/AA

2.8.70.

Partijen zijn het erover eens dat er op de peildatum geen schuld was ten aanzien van de credit card. Het verzoek van de man ten aanzien van deze schuld zal daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen.

De vordering van de vrouw ten aanzien van de kosten van de huishouding

2.8.71.

De vrouw stelt dat zij conform artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden jarenlang teveel heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding, aangezien zij maandelijks de en/of rekening van partijen onevenredig heeft gevoed met haar privévermogen. De man voert verweer.

2.8.72.

Gelet op hetgeen eerder is overwogen ten aanzien van het privévermogen van de vrouw bij de vaststelling van het te verrekenen vermogen, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw geen privévermogen had. Hierdoor kan zij niet onevenredig veel hebben bijgedragen aan de kosten van de huishouding. De vordering van de vrouw zal worden afgewezen.

De vordering van de man ten aanzien van de rekening-courantschuld bij zijn vennootschap in het licht van de door hem betaalde kosten van de huishouding

2.8.73.

De man stelt dat op de rekening-courant van zijn vennootschap zakelijke uitgaven zijn geboekt die een privé karakter hebben, namelijk kosten van de huishouding zoals bedoeld in artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden. Hierdoor dient de rekening-courantschuld volgens de man per de datum van het indienen van het echtscheidingsverzoek in de verrekening te worden betrokken. De vrouw voert verweer.

2.8.74.

Aangezien schulden nimmer tot het te verrekenen vermogen behoren, omdat het verrekenbeding van overgespaarde inkomsten uitsluitend ziet op positieve vermogensbestanddelen, zal de rechtbank het verzoek van de man lezen in die zin dat hij verzoekt te bepalen dat vrouw voor de helft draagplichtig is voor de rekening-courantschuld van de man aan zijn vennootschap in het licht van de door hem in evenredigheid te veel voldane kosten van de huishouding.

2.8.75.

Het verzoek van de man dient te worden onderbouwd met een totaaloverzicht van de kosten van de huishouding, een overzicht van de bijdragen die de beide echtgenoten hierin hebben gedaan hetgeen afgezet dient te worden tegen hun respectievelijke (netto) inkomsten en de vermogens van partijen. Omdat dit overzicht niet is overgelegd, is het verzoek van de man onvoldoende onderbouwd. Aangezien de man niet heeft voldaan aan zijn stelplicht dienaangaande zal het verzoek worden afgewezen.

2.9.

Het pensioen

2.9.1.

De vrouw verzoekt de man c.q. de onderneming te bevelen om binnen 3 maanden na ontbinding van het huwelijk over te gaan tot afstorting van het aan de vrouw toekomende deel van het door de man ten tijde van het huwelijk opgebouwde pensioen bij een door de vrouw aan te wijzen externe pensioenverzekeraar.

De vrouw heeft in dit kader verzocht de man ex artikel 22 Rv te bevelen de volgende bescheiden in het geding te brengen, althans inzage te geven in:

- informatie over de stand van de pensioenvoorzieningen per 1 april 2017;

- de pensioenberekeningen zowel fiscaal als commercieel per 31 december 2015, per 31 december 2016 en per 1 april 2017, alsmede de man te bevelen informatie te verstrekken of na 1 april 2017 nog pensioen is opgebouwd;

- de pensioenbrieven;

- alle overige relevantie informatie die noodzakelijk is voor berekening van het vereveningsdeel van de vrouw.

2.9.2.

De man voert gemotiveerd verweer.

2.9.3.

Op grond van artikel 827 lid 1 onder f. Rv kan als nevenvoorziening in de echtscheidingsprocedure een andere voorziening worden verzocht dan opgesomd in de onderdelen a. tot met e. van voornoemd artikel mits deze voorziening voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding en niet te verwachten is dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden.

2.9.4.

De rechtbank passeert de stelling van de man inhoudende dat er onvoldoende samenhang bestaat tussen (de afstorting dan wel afwikkeling van) het pensioen en de echtscheiding. Door de echtscheiding ontstaat er voor de vrouw een aanspraak op haar aandeel in het door de man opgebouwde pensioen. Hiermee is de samenhang gegeven. De behandeling van het verzoek met betrekking tot het pensioen leidt niet tot onnodige vertraging. Dat de man nog geen keuze (kenbaar) heeft gemaakt ten aanzien van het pensioen in eigen beheer en dat door hem nog geen stukken aan de vrouw zijn verstrekt althans in het geding zijn gebracht, kan wel vertragend werken. Dit komt echter voor rekening en risico van de man en kan de vrouw niet worden tegengeworpen. Aangezien de zaak toch wordt aangehouden ten aanzien van een aantal andere nevenvoorzieningen, wordt de vrouw in haar verzoek ontvangen.

2.9.5.

Het staat de man niet geheel vrij, in tegenstelling tot hetgeen hij stelt, zelf een keuze te maken op grond van het overgangsrecht van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer. Het overgangsrecht kent drie mogelijkheden: de mogelijkheid om niets te doen, het opgebouwde pensioen in eigen beheer om te zetten in een oudedagsverplichting of het pensioen in eigen beheer gefaciliteerd af te kopen.

Indien de man niets doet, wordt het opgebouwde pensioen per 1 april 2017 premievrij gemaakt. In dat geval bestaat in beginsel de verplichting van de man om tot afstorting over te gaan van het deel van het pensioen waarop de vrouw recht heeft.

De man kan er ook voor kiezen het opgebouwde pensioen in eigen beheer om te zetten in een oudedagsverplichting. Hiervoor is schriftelijke toestemming van de vrouw vereist. Dat vereiste geldt tevens in het geval de man ervoor kiest om tot afkoop van het door hem opgebouwde pensioen over te gaan. De man is bij het maken van een keuze daarom mede afhankelijk van de vrouw. Indien er sprake is van omzetting van het pensioen in eigen beheer in een oudedagsverplichting of van afkoop, rijst de vraag welke vergoeding de man dient te betalen aan de vrouw. De wetgever heeft hierover niets geregeld; in de parlementaire geschiedenis staat dat het bij het bepalen van een vergoeding om maatwerk gaat. In aanmerking nemend dat ook in het geval van afstorting een advies nodig is om de afstortsom te bepalen, zal de rechtbank zodra de benodigde gegevens voorhanden zijn een deskundige op het gebied van het pensioen (in eigen beheer) benoemen om, op grond van de keuze van de man, te laten berekenen welk deel van het pensioen aan de man en welk deel aan de vrouw toekomt.

2.9.6.

Gelet op het voorgaande dient de man vóór 1 februari 2018 zijn keuze ten aanzien van het door hem opgebouwde pensioen in eigen beheer kenbaar te maken. Voorts beveelt de rechtbank de man vóór die datum de volgende bescheiden te overleggen op grond van artikel 22 Rv:

- de pensioenberekeningen zowel fiscaal als commercieel per 31 december 2015, per 31 december 2016 en per 1 april 2017;

- de pensioenbrieven, althans de pensioenovereenkomsten;

- informatie over het door de man opgebouwde pensioen vanaf 1 april 2017 tot en met heden;

- alle overige relevante informatie die noodzakelijk is voor berekening van het vereveningsdeel van de vrouw.

De vrouw krijgt vervolgens vier weken de gelegenheid om op deze stukken en informatie te reageren.

2.10.

Onderhoudsbijdragen

2.10.1.

De man verzoekt, na wijziging van zijn verzoek, een door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) vast te stellen van € 273,46 per maand per kind.

2.10.2.

De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij verzoekt bij wege van zelfstandig verzoek een kinderbijdrage van € 600,- per maand per kind vast te stellen. De vrouw verzoekt tevens een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 21.440,- per maand vast te stellen.

De vrouw verzoekt op grond van artikel 22 Rv in het kader van haar verzoeken tot onderhoudsbijdragen de man te bevelen de volgende bescheiden over te leggen althans inzage te geven in:

a. de jaarstukken en kasstroomoverzichten van [naam bedrijf 5] over 2012 tot en met 2016 en voor zover de jaarstukken over 2016 nog niet definitief zijn, de conceptcijfers;

b. de jaarstukken en kasstroomoverzichten van alle deelnemingen, zoals opgesomd in alinea 48 van het aanvullende en gewijzigde verzoekschrift tevens overlegging producties d.d. 11 augustus 2017;

c. alle huurcontracten ten aanzien van de onroerende zaken, waaronder van de reclamezuil die de man in privé-eigendom heeft over de jaren 2012 tot en met 2017;

d. alle beëindigingscontracten c.q. opzegbrieven, waaronder van de reclamezuil;

e. bankafschriften en stukken waaruit de huurinkomsten blijken, alsmede de lasten verbonden aan de onroerende zaken.

2.10.3.

De man voert gemotiveerd verweer.

De kinderbijdrage Teneinde te kunnen beslissen ten aanzien van de verzochte kinderbijdrage, dient de man inzage te geven in zijn inkomsten en lasten. Voor de berekening van het aandeel van de man in de kosten van de kinderen dient hij op grond van artikel 22 Rv de volgende stukken in het geding te brengen voor 1 februari 2018:

- de jaarstukken en kasstroomoverzichten van [naam bedrijf 5] over 2012 tot en met 2016 en voor zover de jaarstukken over 2016 nog niet definitief zijn, de conceptcijfers;

- de jaarstukken en kasstroomoverzichten van alle deelnemingen, zoals opgesomd in alinea 48 van het aanvullende en gewijzigde verzoekschrift tevens overlegging producties d.d. 11 augustus 2017;

- de huurcontracten ten aanzien van de onroerende zaken over de jaren 2012 en 2017, waaronder de reclamezuil;

- de beëindigingscontracten/opzegbrieven ten aanzien van de reclamezuil.

2.10.4.

De vrouw krijgt vervolgens een termijn van vier weken om hierop te reageren.

De partnerbijdrage

2.10.5.

De man voert geen draagkrachtverweer ten aanzien van de door de vrouw verzochte partnerbijdrage. Terzake de partnerbijdrage is slechts de behoefte van de vrouw in geschil. Voor de berekening van de behoefte is het gezinsinkomen van partijen relevant ten tijde van hun samenleving. Tot dit gezinsinkomen behoorden volgens de vrouw de huurinkomsten. De man dient om die reden op grond van artikel 22 Rv voor 1 februari 2018 de volgende stukken in het geding te brengen:

- de huurcontracten ten aanzien van de onroerende zaken over de jaren 2012 tot en met 2015, waaronder de reclamezuil.

De overige door de vrouw verzochte stukken zijn voor de berekening van de behoefte van de vrouw niet relevant, zodat de man die stukken in dat kader niet behoeft over te leggen.

2.10.6.

De vrouw krijgt vervolgens een termijn van vier weken om hierop te reageren.

2.11.

Proceskosten

2.11.1.

Omdat nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt thans ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

3De beslissing

De rechtbank:

3.1.

spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 29 juni 1990 te Sliedrecht;

3.2.

bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn;

3.3.

bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn: de minderjarigen verblijven één weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school bij de man. Ten aanzien van de verdeling van de vakanties en feestdagen maken de man en de minderjarige [naam minderjarige 1] samen afspraken. Met betrekking tot de minderjarige [naam minderjarige 2] maken de man en de vrouw hierover in onderling overleg afspraken;

3.4.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;

en alvorens verder te beslissen:

3.5.

verzoekt partijen vóór 1 februari 2018:

- de taxatierapporten ten aanzien van de echtelijke woning, de loods en twee

woningen aan de [adres 3] te Sliedrecht, de reclamezuil en de boot van

het merk Quicksilver over te leggen;

- zich uit te laten over de wijze waarop de waarde van de waterscooter op de

peildatum dient te worden bepaald;

3.6.

bepaalt dat de man tot 1 februari 2018 in de gelegenheid wordt gesteld om zijn stellingen ten aanzien van de bankrekening bij de Mora Banc te Andorra nader te onderbouwen, waarna de vrouw vier weken de gelegenheid heeft om hierop te reageren;

3.7.

bepaalt dat de vrouw tot 1 februari 2018 in de gelegenheid wordt gesteld:

- zich uit te laten over de vraag of zij de echtelijke woning voor de getaxeerde waarde toebedeeld wenst te krijgen;

- om haar stellingen ten aanzien van de verbouwing van de woning aan de [adres 2]

te Sliedrecht aan te vullen en nader te onderbouwen;

- om haar stellingen ten aanzien van de restauratie van de oldtimers van het merk

Mercedes 300 Adenauer, Mercedes 220 en Mercedes 260D aan te vullen en nader te onderbouwen, waarna de man vier weken de gelegenheid heeft om hierop te reageren;

3.8.

beveelt de man ten aanzien van het verzoek tot afstorting van het pensioen vóór 1 februari 2018 over te leggen:

- de pensioenberekeningen zowel fiscaal als commercieel per 31 december 2015, per 31 december 2016 en per 1 april 2017;

- de pensioenbrieven, althans de pensioenovereenkomsten;

- informatie over het door de man opgebouwde pensioen vanaf 1 april 2017 tot en met heden;

- alle overige relevante informatie die noodzakelijk is voor berekening van het vereveningsdeel van de vrouw,.

waarna de vrouw vier weken de gelegenheid heeft om hierop te reageren;

3.9.

beveelt de man ten aanzien van het verzoek tot de kinderbijdrage vóór 1 februari 2018 over te leggen:

- de jaarstukken en kasstroomoverzichten van [naam bedrijf 5] over 2012 tot en met 2016 en voor zover de jaarstukken over 2016 nog niet definitief zijn, de conceptcijfers;

- de jaarstukken en kasstroomoverzichten van alle deelnemingen, zoals opgesomd in alinea 48 van het aanvullende en gewijzigde verzoekschrift tevens overlegging producties d.d. 11 augustus 2017;

- de huurcontracten ten aanzien van de onroerende zaken over de jaren 2012 en 2017, waaronder de reclamezuil;

- de beëindigingscontracten/opzegbrieven ten aanzien van de reclamezuil,

waarna de vrouw vier weken de gelegenheid heeft om hierop te reageren;

3.10.

beveelt de man ten aanzien van het verzoek tot de partnerbijdrage vóór 1 februari 2018 over te leggen:

- de huurcontracten ten aanzien van de onroerende zaken over de jaren 2012 tot en met 2015, waaronder de reclamezuil,

waarna de vrouw vier weken de gelegenheid heeft om hierop te reageren.

3.11.

bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de kinder- en partnerbijdrage wordt aangehouden tot de zitting van dinsdag, 13 maart 2018 te 9:30 uur;

3.12.

de zaak zal op laatstgenoemde zitting, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. M. Fiege, mr. J.J. Klomp en mr. A.J. van Dijk, rechters tevens kinderrechters.

Deze beschikking is gegeven door mr. M. Fiege, voorzitter tevens kinderrechter, en mr. J.J. Klomp en mr. A.J. van Dijk, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.A.J.M. Rasenberg op 19 december 2017.

Tegen deze uitspraak kan (voor zover definitief is beslist) binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733