Rechtbank Zeeland-West-Brabant 13-11-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6426

Datum publicatie22-11-2018
ZaaknummerC/02/349649 / FA RK 18-4975
ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsMiddelburg
Formele relatiesHoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:1654, Overig
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; 1:263 e.v. BW Aanwijzing GI;
Kinderen; Verplichting terugverhuizing;
Familieprocesrecht; Dwangsom
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Moeder is met kinderen verhuisd, ondanks weigering toestemming van Rb, bekrachtigd door Hof. Rb: gronden van Hofbeslissing nog onverminderd van kracht, ook al zijn vrouw en kinderen feitelijk verhuisd. Risico op stagneren van contact tussen man en kinderen onverminderd groot. GI heeft i.h.k. van OTS een schriftelijke aanwijzing gegeven dat moeder met kinderen terug dient te verhuizen. Rb: GI is daartoe bevoegd, want verhuizing is kwestie mbt verzorging en opvoeding. Rb bekrachtigt aanwijzing GI onder oplegging dwangsom.

Volledige uitspraak


RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Middelburg

zaak/rekestnr: C/02/349649 / FA RK 18-4975 (vervangende toestemming verhuizing)

C/02/348722 / JE RK 18-1519 (vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing)

C/02/449073 / JE RK 18-1601 (bekrachtiging schriftelijke aanwijzing)

beschikking d.d. 13 november 2018

in de zaken van

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat: mr. C.L. de Koeijer te Terneuzen,

en

Stichting Intervence,

gevestigd te Middelburg

hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),

betreffende de minderjarigen

- [naam minderjarige 1] (hierna: [naam minderjarige 1] ), geboren te [geboortedatum en -plaats] ,
- [naam minderjarige 2] (hierna: [naam minderjarige 2] ), geboren te [geboortedatum en -plaats] ;

- [naam minderjarige 3] (hierna: [naam minderjarige 3] ), geboren te [geboortedatum en -plaats] ;

tezamen te noemen: de minderjarigen.

Als belanghebbende in alle zaken wordt aangemerkt:

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de man.

De vrouw en de GI worden als belanghebbende aangemerkt in de zaken waarin zij niet de verzoeker zijn.

Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,

hierna te noemen: de Raad.

1Het procesverloop

1.1

De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:

FA RK 18-4975

- het op 21 september 2018 ingekomen verzoek tot vervangende toestemming, met bijlagen;

- de op 5 oktober 2018 ingekomen brief van de GI, met bijlagen;

- het op 5 oktober 2018 ingekomen F9-formulier van mr. De Koeijer, met bijlage;

- de op 11 oktober 2018 ingekomen brief van mr. De Koeijer;

JE RK 18-1519

- het verzoek met bijlagen van de GI van 28 augustus 2018, ingekomen bij de griffie op 29 augustus 2018;

- de op 5 oktober 2018 ingekomen brief van de GI, met bijlagen;

- het op 5 oktober 2018 ingekomen F9-formulier van mr. De Koeijer, met bijlage;

- de op 11 oktober 2018 ingekomen brief van mr. De Koeijer;

JE RK 18-1601

- het verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen bij de griffie op 6 september 2018.

- de op 5 oktober 2018 ingekomen brief van de GI, met bijlagen;

- het op 5 oktober 2018 ingekomen F9-formulier van mr. De Koeijer, met bijlage;

- de op 11 oktober 2018 ingekomen brief van mr. De Koeijer.

1.2

De verzoeken zijn gelijktijdig behandeld ter zitting van 8 oktober 2018. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, de man, en mr. R.C. Annard namens de GI. Tevens was aanwezig mevrouw C.M.J.A. van Tuijl namens de Raad.

2De feiten

2.1

Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Middelburg d.d. 5 januari 2011 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op [inschrijvingsdatum] is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.

2.2

Uit het huwelijk van partijen zijn de navolgende minderjarige kinderen geboren:

- [naam minderjarige 4] (hierna: [naam minderjarige 4] ), geboren te [geboortedatum en -plaats] ;

- [naam minderjarige 1] (hierna: [naam minderjarige 1] ), geboren te [geboortedatum en -plaats] ;
- [naam minderjarige 2] (hierna: [naam minderjarige 2] ), geboren te [geboortedatum en -plaats] .

Na het huwelijk van partijen is het navolgende thans nog minderjarige kind geboren:

- [naam minderjarige 3] (hierna: [naam minderjarige 3] ), geboren te [geboortedatum en -plaats] .

2.3

De man heeft [naam minderjarige 3] erkend.

2.4

Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [naam minderjarige 4] , [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] uit.

2.5

Bij beschikking van 4 februari 2015 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant bepaald dat de minderjarigen [naam minderjarige 4] , [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] het hoofdverblijf bij de vrouw hebben.

2.6

Sinds 11 december 2017 verblijft [naam minderjarige 4] bij de man. De minderjarigen [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] verblijven bij de vrouw.

2.7

Bij beschikking van 11 april 2017 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant de beschikking van 4 februari 2015 (alsmede de bepalingen daaromtrent in de vaststellingsovereenkomst van 25 september 2014) gewijzigd en bepaald dat de minderjarigen bij de man verblijven gedurende een weekend per veertien dagen van donderdagavond 18:15 uur tot maandagochtend 08:30 uur.

2.8

Bij beschikking van de kinderrechter van 16 februari 2018 zijn [naam minderjarige 4] , [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 13 februari 2018 en tot 13 februari 2019.

2.9

Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 maart 2018 zijn de navolgende verzoeken van de vrouw afgewezen

- het verzoek om haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen naar Middelburg casu quo een plaats gelegen binnen een straal van 10 kilometer van Middelburg te verhuizen;

- het verzoek om haar vervangende toestemming te verlenen tot inschrijving van de minderjarigen op basisschool “ [naam basisschool] ” te [woonplaats] .

2.10

Bij beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 30 augustus 2018 is de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 maart 2018 – onder aanvulling van gronden – bekrachtigd.

2.11

De GI heeft op grond van artikel 1:263 BW op 24 augustus een schriftelijke aanwijzing aan de vrouw gegeven, inhoudende:

U houdt zich aan de beslissing van de rechtbank Middelburg, wanneer die door het gerechtshof wordt bekrachtigd, door de verhuizing naar [woonplaats] inclusief de overschrijving naar een andere school, met onmiddellijke ingang terug te draaien. Indien u besluit zich niet aan deze aanwijzing te houden, zijn wij genoodzaakt om een dwangmiddel en een uithuisplaatsing van de minderjarigen terug naar [woonplaats] in overweging te nemen.

3De verzoeken

FA RK 18-4975

3.1

De vrouw verzoekt, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van de minderjarigen [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] naar het adres van de vrouw in [woonplaats] ;

II. vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving althans het ingeschreven blijven van de minderjarigen [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] op de school [naam basisschool] te [woonplaats] .

JE RK 18-1601

3.2

De vrouw verzoekt de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel vervallen te verklaren.

JE RK 18-1519

3.3

De GI verzoekt bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing. Tevens wordt verzocht een dwangsom op te leggen van € 100,00 per dag indien de aanwijzing door de vrouw niet wordt nagekomen.

3.4

Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken van zowel de vrouw als de GI, hierna ingegaan.

4De standpunten

FA RK 18-4975, JE RK 18-1601 en JE RK 1519

4.1

Door en namens de vrouw is aangevoerd dat zij op 26 juli 2018 een woning aangeboden heeft gekregen in [woonplaats] en dat zij deze – zonder de uitspraak van het hof omtrent de vervangende toestemming tot verhuizing af te wachten – heeft geaccepteerd. Zij is omstreeks 23 augustus 2018 daadwerkelijk verhuisd en woont sindsdien met de drie jongste minderjarigen in [woonplaats] , waar zij ook naar school gaan. Er is derhalve sprake van een wijziging van omstandigheden. Hoewel de vrouw nog steeds zorgen heeft over de opvoedsituatie bij de man en de minderjarigen aangeven dat zij niet naar de man toe willen, is zij gedurende deze periode de zorgregeling nagekomen. Hierdoor is de belangrijkste zorg van de man, die ten grondslag heeft gelegen aan de beslissing van het hof, niet terecht gebleken. Gevolgen voor de zorgregeling tussen de man en de minderjarigen zijn immers uitgebleven. De vrouw wil en zal niet terugverhuizen naar [woonplaats] , nu de verhuizing naar [woonplaats] de minderjarigen en haarzelf veel rust heeft gebracht. De vrouw dreigde er aan de angst en spanningen onderdoor te gaan en zij vreesde niet meer de moeder te kunnen zijn die de minderjarigen nodig hebben, als zij in [woonplaats] in de buurt van de man was blijven wonen. Door de verhuizing kan de man de vrouw niet makkelijk meer opzoeken. Daarnaast is de vrouw door de verhuizing dichterbij haar familie komen te wonen en is de huidige woonplaats praktischer in verband met studiemogelijkheden voor de minderjarigen. Tot slot wil de vrouw een baan in de omgeving van Middelburg zoeken. Het gaat – ondanks de dreiging van een machtiging tot uithuisplaatsing – goed met de minderjarigen in [woonplaats] en op school. Het is niet in hun belang als zij terug zouden moeten gaan naar hun oude school. De vrouw is daarnaast van mening dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden doordat de klachten van de vrouw tegen het raadsrapport, dat ten grondslag heeft gelegen aan de beslissing van het hof van 30 augustus 2018, grotendeels gegrond zijn verklaard. Het hof heeft door het besluit van de Raad om de minderjarigen niet te horen, hun mening onvoldoende kunnen betrekken bij zijn beslissing. Dit dient ertoe te leiden dat de vrouw alsnog vervangende toestemming tot verhuizing met de minderjarigen moet worden verleend. De vrouw zal – ook als haar de toestemming wordt geweigerd – niet terugverhuizen. Dit is ook niet mogelijk, nu de woning van de vrouw in [woonplaats] reeds verkocht is. De vrouw realiseert zich dat dit mogelijk gevolgen zal hebben voor de verblijfplaats van de minderjarigen. Zij is van mening dat continuïteit in de primaire verzorging voor de minderjarigen, die veel hebben meegemaakt, van groot belang is. Het is het meest in hun belang dat ze bij de vrouw kunnen blijven wonen. De vrouw verzoekt daarom om haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met de minderjarigen naar [woonplaats] en de inschrijving van de minderjarigen op de school [naam basisschool] in [woonplaats] . Zij verzoekt de schriftelijke aanwijzing, waarin haar wordt verplicht om terug te verhuizen naar [woonplaats] , vervallen te verklaren en het verzoek van de GI om de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen onder oplegging van een dwangsom, af te wijzen. Een dwangsom dient geen enkel doel, nu de vrouw niet terug zal verhuizen, en zal enkel ten nadele van de minderjarigen zijn.

4.2

Namens de GI is aangevoerd dat de feitelijke verhuizing van de vrouw met de minderjarigen de enige gewijzigde omstandigheid is sinds de uitspraak van het hof. De vrouw heeft deze situatie zelf eenzijdig gecreëerd en dit betreft naar de mening van de GI geen omstandigheid die een nieuw verzoek van de vrouw rechtvaardigt. De GI heeft onmiddellijk nadat de verhuizing haar bekend is geworden een schriftelijke aanwijzing aan de vrouw gegeven waarin is opgenomen dat zij terug dient te verhuizen naar [woonplaats] op straffe van een dwangsom, om haar te bewegen terug te keren naar de woning die er op dat moment nog steeds was. Doordat er inmiddels enige tijd is verstreken en de woning van de vrouw verkocht is, is dit middel wellicht achterhaald. De GI is echter nog steeds van mening dat de vrouw met de minderjarigen terug zou moeten verhuizen naar [woonplaats] . De GI voorziet problemen omtrent de omgang met de man door de verhuizing, nu er sprake is van een patroon waarbij de zorgregeling moeizaam verloopt. Door de verhuizing van de vrouw is de spanning en strijd opgelaaid en wordt de kans op een goed lopende zorgregeling tussen de man en de minderjarigen enkel kleiner. De sinds kort weer opgestarte zorgregeling staat ernstig onder druk. De afstand tussen partijen en het aantal overdrachtsmomenten is door de verhuizing toegenomen, waardoor het opnieuw stagneren van de zorgregeling dreigt. De vrouw is ervan overtuigd dat de minderjarigen bang zijn voor de man, terwijl de betrokken IPT-medewerker ziet dat de minderjarigen tegenstrijdige signalen afgeven omtrent contact met de man en kampen met een loyaliteitsconflict. Het lijkt de vrouw aan inzicht te ontbreken dat de minderjarigen belang hebben bij een goed contact met de man en dat zij klem zitten door de onderlinge strijd tussen partijen. De vrouw gaat bij het nemen van beslissingen omtrent de minderjarigen – en dus ook bij de beslissing om te verhuizen – uit van haar eigen beleving van de situatie en handelt erg vanuit emotie. De GI betwijfelt daarom of de vrouw bij haar beslissingen omtrent de minderjarigen hun belangen altijd goed voor ogen kan houden. De GI maakt zich zorgen over de draagkracht en de emotionele stabiliteit van de vrouw. Indien de vrouw niet terug verhuist met de minderjarigen, zal de GI zich beraden over eventuele stappen die dan genomen zullen worden. Mogelijk zal dit een verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de man betekenen. De GI zal daarin de belangen van de minderjarigen moeten afwegen. Door een verhuizing van de ene naar de andere ouder wordt het probleem van de communicatie niet opgelost. De GI verzoekt de rechtbank om haar schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen en daaraan een dwangsom te koppelen, en de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

4.3

De man heeft aangevoerd dat hij niet begrijpt hoe het mogelijk is dat de vrouw met de minderjarigen naar [woonplaats] is verhuisd, terwijl hiervoor door de rechtbank en het hof geen toestemming is verleend. De vrouw bepaalt hoe en wanneer de omgang tussen de man en de minderjarigen plaatsvindt, denkt enkel in haar eigen belang en respecteert de rechterlijke beslissingen niet. De man wil de minderjarigen zien opgroeien en heeft het gevoel dat hij ze verliest. Voorheen zag hij ze bij het kinderdagverblijf, maar dat is nu niet meer mogelijk. Hij maakt zich zorgen over de draagkracht en de emotionele stabiliteit van de vrouw en de gevolgen daarvan voor de minderjarigen. De man is van mening dat de vrouw terug moet verhuizen met de minderjarigen naar [woonplaats] op straffe van een dwangsom. De schriftelijke aanwijzing van de GI dient derhalve te worden bekrachtigd en de verzoeken van de vrouw dienen te worden afgewezen. Indien de vrouw niet terugverhuist, zouden de minderjarigen bij hem kunnen wonen.

4.4

De Raad heeft ter zitting geadviseerd de vrouw geen toestemming te verlenen voor de verhuizing met de minderjarigen naar [woonplaats] . De minderjarigen lijken klem te zitten tussen partijen en worden hierdoor belast. Als er (met de inzet van hulpverlening) geen stappen worden gezet in de het verbeteren van de communicatie en verstandhouding, is er een groot risico dat de minderjarigen verder van de man verwijderen. Hoewel de verhuizing naar [woonplaats] op bepaalde vlakken wellicht rust brengt, lost het de problemen tussen partijen niet op en maakt de verhuizing het enkel lastiger om te werken aan de communicatie. Bovendien komt de continuïteit van de zorgregeling in gevaar door de verhuizing. Onder deze omstandigheden mag van de vrouw worden verwacht dat ze met de minderjarigen terugverhuist naar [woonplaats] . Nu de minderjarigen dan in hun oude omgeving en op hun oude school terecht zullen komen, is deze verandering voor hen niet zo ingrijpend dat dit niet gevraagd kan worden.

5De beoordeling

5.1

Vervangende toestemming verhuizing (FA RK 18-4975)

5.1.1

De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben samen het ouderlijk gezag over [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] . Dit brengt mee dat de vrouw voor een verhuizing met [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] naar [woonplaats] in beginsel de toestemming van de man nodig heeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, kan het geschil op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden voorgelegd aan de rechtbank. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie, de rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 25 april 2008, NJ 2008, 414 (ECLI:NL:HR:2008:BC5901), volgt dat daaruit niet mag worden afgeleid dat het belang van de minderjarige bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. Bij de beoordeling van dergelijke geschillen dient de rechter alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, waaronder:

- de noodzaak om te verhuizen;

- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;

- het recht en het belang van de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;

- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;

- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;

- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;

- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de continuïteit van de zorg;

- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;

- de leeftijd van de minderjarige, zijn of haar mening en de mate waarin het geworteld is in zijn of haar omgeving of juist gewend is aan de verhuizingen;

- de (extra) kosten van het contact met de andere ouder na de verhuizing.

5.2.2

Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a, vijfde lid van het BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven. Nu beide ouders volharden in hun standpunt, stelt de rechtbank vast dat een vergelijk tussen partijen niet mogelijk is gebleken.

5.2.3

De rechtbank stelt voorop dat de vrouw in beginsel het recht heeft haar verblijfplaats te kiezen en een nieuw leven op te bouwen. De vrijheid van de vrouw om met [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] te verhuizen, kan echter worden beperkt op een wijze die in de wet is voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Nu de vrouw en de man gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uitoefenen en sprake is van een zorgregeling ten aanzien van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] , zou een verhuizing van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] meebrengen dat de daadwerkelijke uitoefening van het gezag door de man en het contact met [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] worden beperkt. De rechtbank zal dan ook beoordelen of de bescherming van de rechten en vrijheden van de man of van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] (indirect) een inbreuk op de vrijheid van verplaatsing van de vrouw rechtvaardigt.

5.2.4

De vrouw heeft eerder een vergelijkbaar verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving op een basisschool in [woonplaats] ingediend. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 maart 2018 zijn deze verzoeken van de vrouw reeds afgewezen. De vrouw heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen die beschikking en is zonder de beslissing af te wachten op of omstreeks 23 augustus 2018 verhuisd. De beschikking van de rechtbank is vervolgens door het hof bij beschikking van 30 augustus 2018 onder aanvulling van gronden bekrachtigd.

5.2.5

Naar het oordeel van de rechtbank gelden de gronden die aan de – zeer recente – beschikking van het hof ten grondslag hebben gelegen, nog onverkort. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.

5.2.6

Dat de zorgregeling – zoals de vrouw stelt – sinds haar verhuizing met de minderjarigen goed loopt en op deze wijze goed kan blijven lopen acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk. Gebleken is weliswaar dat de vrouw de zorgregeling in de periode van de verhuizing tot de zitting is nagekomen, maar gelet op de gehele voorgeschiedenis omtrent de zorgregeling – die door de vrouw meerdere malen is stopgezet – kan uit een paar goed verlopen omgangsmomenten niet worden afgeleid dat deze ontwikkeling bestendig is. Daarbij komt dat het voor de vrouw niet haalbaar lijkt om de huidige haal- en brengregeling, waarbij zij soms meermalen per dag van [woonplaats] naar [woonplaats] moet rijden, langdurig voort te zetten. Dit zal haar immers veel tijd, geld en moeite kosten. Ook voor de minderjarigen is het een grote belasting om vaak heen en weer te rijden van [woonplaats] naar [woonplaats] en veel tijd in de auto door te brengen, hetgeen de rechtbank niet in hun belang acht. Bovendien is de spanning en strijd tussen partijen nog immer aanwezig en is deze, door de verhuizing van de vrouw zonder toestemming, alleen maar toegenomen. Verder heeft de vrouw ter zitting aangegeven dat zij, ondanks dat ze meewerkt aan de omgangsregeling, nog steeds zorgen heeft over het contact tussen de man en de minderjarigen. Uit de stukken van de GI blijkt dat de vrouw de afgelopen periode meermalen aan de GI heeft aangegeven dat ze de omgang niet door wilde laten gaan en zelfs helemaal stop wilde zetten en slechts onder druk van de GI heeft meegewerkt aan de zorgregeling. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de zorgregeling tussen de man en de minderjarigen, die tot de verhuizing al zeer moeizaam verliep, alleen maar zwaarder onder druk zal komen te staan nu ook de afstand tussen partijen en het telkens halen en brengen van de minderjarigen hierin een belangrijke rol zal spelen. Van bereidheid bij de vrouw om alternatieven en maatregelen aan te bieden om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarigen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren, is daarnaast onvoldoende gebleken. Integendeel: de vrouw heeft ter zitting aangegeven dat het halen en brengen van de minderjarigen – wat de vrouw thans geheel voor haar rekening neemt – ook deels bij de man dient komen te liggen. Indien de vrouw toestemming wordt verleend om te verhuizen en zij derhalve in [woonplaats] zal blijven wonen met de minderjarigen, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een reëel risico dat het contact tussen de man en de minderjarigen vermindert of stagneert.

5.2.7

Voor wat betreft de omstandigheid dat de klachten van de vrouw tegen het raadsrapport, dat ten grondslag heeft gelegen aan de beslissing van het hof, (deels) gegrond zijn verklaard, overweegt de rechtbank dat deze gedeeltelijke gegrondverklaring niet tot een ander advies van de Raad heeft geleid. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit derhalve geen omstandigheid op grond waarvan de vrouw thans wel vervangende toestemming voor de verhuizing met de minderjarigen moet worden verleend. Voor wat betreft de door de vrouw gestelde weerstand van de minderjarigen jegens omgang met de vader, overweegt de rechtbank dat de minderjarigen weliswaar mogelijk richting de vrouw aangeven dat zij niet naar hem toe willen, maar dat de GI en de IPT-medewerker tegenstrijdige signalen bij de minderjarigen zien. De rechtbank is met de GI van oordeel dat goed denkbaar is dat dit voorkomt uit het loyaliteitsconflict waarin de minderjarigen verkeren door de strijd tussen de ouders. Met behulp van IPT zal hier de komende periode meer zicht op moeten komen.

5.2.8

Voor wat betreft de overige gronden die de vrouw heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat deze reeds zijn betrokken in het – zeer recente – oordeel van het hof. Deze hebben niet tot het oordeel geleid dat de vrouw vervangende toestemming moet worden verleend om met de minderjarigen te verhuizen en kunnen daar thans derhalve evenmin toe leiden.

5.2.9

Naar het oordeel van de rechtbank is slechts sprake van een enkele gewijzigde omstandigheid, namelijk dat de vrouw en de minderjarigen feitelijk al zijn verhuisd naar [woonplaats] . Dit betreft een door de vrouw zelf gecreëerde wijziging van omstandigheden, welke derhalve voor haar eigen rekening en risico komt, waarbij de rechtbank evenwel de belangen van de minderjarigen voor ogen dient te houden. Zij hebben lange tijd in [woonplaats] gewoond, zijn daar naar school toe gegaan en hebben daar op sportclubs gezeten. Zij zijn pas twee maanden geleden naar [woonplaats] verhuisd en daarom nog niet geworteld in die omgeving. Onder die omstandigheden en gelet op het hiervoor overwogene omtrent de zorgregeling met de man, dienen naar het oordeel van de rechtbank de belangen van de man en de minderjarigen bij de weigering om naar [woonplaats] te verhuizen te prevaleren boven het belang van de vrouw om naar [woonplaats] te verhuizen.

5.2.9

De rechtbank zal het verzoek van de vrouw, gelet op het voorgaande, dan ook afwijzen en haar geen vervangende toestemming verlenen voor de verhuizing naar [woonplaats]

5.3

Vervangende toestemming inschrijving school (FA RK 18-4975)

5.3.1

Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven.

5.3.2

Nu het verzoek van de vrouw om de minderjarigen in te schrijven op de school in [woonplaats] nauw samenhangt met het verzoek tot verhuizing, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw hieromtrent eveneens afwijzen. Dat de verhuizing inmiddels feitelijk heeft plaatsgevonden, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders, nu dit een omstandigheid betreft die voor rekening en risico van de vrouw komt. Bovendien werkt de vrouw thans (nog) in [woonplaats] , waardoor het halen en brengen van de minderjarigen naar hun voormalige school in [woonplaats] praktisch niet onmogelijk is.

5.4.

Bekrachtiging en vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing (JE RK 18-1601 en JE RK 519)

5.4.1

Nu de verzoeken van de vrouw en de GI omtrent de schriftelijke aanwijzing nauw samenhangen, zal de voorzieningenrechter de vorderingen uit proceseconomisch oogpunt tegelijk bespreken.

5.4.2

Ingevolge artikel 1:263 BW kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige, indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. De GI kan de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen en tegelijkertijd een door de wet toegelaten dwangmiddel verzoeken bij niet nakoming van deze aanwijzing, tenzij het belang van het kind zich tegen oplegging daarvan verzet. Ingevolge artikel 1:264 BW kan de kinderrechter op verzoek van een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.

5.4.3

De rechtbank begrijpt – mede gelet op de toelichting van de GI ter zitting – de schriftelijke aanwijzing aldus dat de vrouw de verhuizing met de minderjarigen naar [woonplaats] inclusief de overschrijving naar een andere school, met onmiddellijke ingang dient terug te draaien. Naar het oordeel van de rechtbank betreft de verhuizing van de minderjarigen met de vrouw naar [woonplaats] een kwestie betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, nu een verhuizing gevolgen heeft voor hun sociale leven, de school waar ze naar toe gaan, de mogelijkheden tot inzet van hulpverlening voor henzelf en de ouders, en de mogelijkheden om contact te hebben met en verzorgd en opgevoed te worden door de ouder bij wie zij niet hun hoofdverblijf hebben. De GI is derhalve op grond van voornoemd artikel bevoegd hieromtrent een schriftelijke aanwijzing te geven.

5.4.4

Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is – zoals reeds is overwogen in de zaak met nummer FA RK 18-4975 – gebleken dat de strijd en spanningen tussen partijen zijn toegenomen door de verhuizing van de vrouw, terwijl de bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen met name is gelegen in die strijd tussen partijen en het loyaliteitsconflict waarin de minderjarigen daardoor terecht zijn gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank worden de mogelijkheden voor partijen om te werken aan hun onderlinge communicatie en het verbeteren van hun verstandhouding, beperkt door de verhuizing van de vrouw met de minderjarigen naar [woonplaats] . Het risico is groot dat als de afstand tussen partijen wordt vergroot, terwijl de communicatie nog erg slecht is, er door partijen onvoldoende (verder) zal (kunnen) worden gewerkt aan het verbeteren van hun onderlinge communicatieproblemen. Daarnaast is de zorgregeling, die toch al moeizaam verliep, door de verhuizing ernstig onder druk komen te staan. De verhuizing dreigt een stap te zijn naar het opnieuw stagneren van de omgang met de vader, hetgeen niet in het belang van de minderjarigen is. Voor de ontwikkeling van de minderjarigen (met name voor wat betreft hun sociaal-emotionele ontwikkeling en identiteitsontwikkeling) is van groot belang dat zij een goede relatie met beide ouders kunnen onderhouden. Daarvoor is noodzakelijk dat zij onbelast contact met beide ouders kunnen hebben. De rechtbank is van oordeel dat de terug verhuizing van de minderjarigen naar [woonplaats] noodzakelijk is om de zorgregeling tussen de man en de minderjarigen te kunnen continueren, verder te werken aan het verbeteren van de verstandhouding tussen partijen en een (verdere) bedreiging in hun ontwikkeling te beperken.

5.4.5

De schriftelijke aanwijzing is derhalve noodzakelijk teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 1] weg te nemen. De schriftelijke aanwijzing zal dan ook worden bekrachtigd en het verzoek tot vervallenverklaring zal worden afgewezen. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de verzochte dwangsommen bij niet nakoming van de aanwijzing kunnen worden toegewezen, om de vrouw ertoe te bewegen de schriftelijke aanwijzing na te komen.

5.4.6

De rechtbank zal het verzoek van de GI om de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen en een dwangsom op te leggen van € 100,00 per dag, indien de aanwijzing niet wordt nagekomen, dan ook toewijzen. De dwangsommen zullen als hierna te melden worden gemaximeerd.

5.4.7

De rechtbank is van oordeel dat de vrouw de tijd en de gelegenheid moet krijgen de terug verhuizing met de minderjarigen te kunnen realiseren binnen een redelijke termijn en op een moment dat voor de minderjarigen zo min mogelijk belastend is. De rechtbank acht de aanstaande kerstvakantie van de minderjarigen daarvoor een geschikt moment. Zij zal de verzochte dwangsommen dan ook opleggen voor iedere dag na de kerstvakantie (die dit schooljaar eindigt op 6 januari 2019) dat de vrouw de schriftelijke aanwijzing niet nakomt.

6De beslissing

De rechtbank:

JE RK 18-1519

bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van de GI van 24 augustus 2018;

legt op aan de vrouw een dwangsom van € 100,=, te betalen aan de GI, voor iedere dag na 6 januari 2019 dat zij de aanwijzing niet nakomt en tot een maximum van € 50.000,= is bereikt;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

FA RK 18-4975 en JE RK 18-1601

wijst de verzoeken van de vrouw af.

Deze beschikking is gegeven door mr. N.C.W. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. P.H.J. Slot en mr. J. de Graaf, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op

13 november 2018 in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier.

1LW

1

Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan – uitsluitend door een advocaat – hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld, zulks door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. Dit geldt niet voor de beslissingen met betrekking tot de schriftelijke aanwijzing.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733