Rechtbank Overijssel 24-10-2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:4317

Datum publicatie12-11-2018
ZaaknummerC/08/214697 / HA ZA 18-98
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlmelo
RechtsgebiedenCiviel recht
Trefwoorden
Erfrecht; Erfrecht; Verdeling
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Moeder laat twee dochters na. Één van hen is tijdens leven bij moeder ingetrokken, mede om haar te verzorgen, en sluit samen met moeder hypotheken op woning moeder af, om die woning te verbouwen. Andere dochter stelt na overlijden dat gelden niet aan verbouwing zijn besteed, en vordert dat bedragen aan nalatenschap worden vergoed.

Volledige uitspraak


RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Almelo

zaaknummer : C/08/214697 / HA ZA 18-98

Vonnis van 24 oktober 2018

in de zaak van

[A] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen: [A] ,

advocaat: mr. P.F. Wolbers te Delden,

tegen

[B] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen: [B] ,

advocaat: mr. D.F. Briedé te Almelo.

1De procedure

Bij vonnis van 13 juni 2018 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast en de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een conclusie van antwoord in reconventie. [A] heeft een conclusie van antwoord in reconventie genomen, alsmede een akte overlegging producties. Van de gehouden comparitie van partijen is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. De rechter die thans vonnis wijst was bij de comparitie aanwezig. De griffier heeft partijen op 1 oktober 2018 per e-mail bericht dat deze rechter het vonnis zal wijzen. Vonnis is bepaald op vandaag.

2De feiten

In deze zaak kan van het volgende worden uitgegaan. Partijen zijn zusters. Vader is overleden in 2002. Vader had zijn gehele nalatenschap testamentair toebedeeld aan moeder. Moeder is overleden in 2011. Partijen zijn ieder voor de helft erfgenaam. Zij hebben moeders nalatenschap beneficiair aanvaard.

Van de nalatenschap maakte deel uit de woning [adres] te [plaats 1] . Partijen hebben deze woning in 2016 verkocht. Na aflossing van twee hypothecaire geldleningen en enige overige kosten beliep de opbrengst € 15.872,81, welk bedrag zich in depot bevindt onder notaris [X] te [plaats 2] .

3Standpunt [A]

3.1

vordert, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

- de wijze van verdeling van de nalatenschap van moeder vaststelt zoals voorgesteld in de dagvaarding en

[B] veroordeelt om

  • aan notaris [X] opdracht te geven om het depotbedrag ad € 15.872,81 uit te betalen aan [A] ;

  • € 30.113,16 aan [A] te voldoen

  • € 117.965,00 aan [A] te voldoen

  • de kosten van het geding aan [A] te voldoen.

[A] legt aan deze vorderingen het navolgende ten grondslag.

3.2

De nalatenschap van moeder is onverdeeld.

De nalatenschap van moeder heeft een vordering op [B] van € 75.090,--.

In de IB aangifte voor 2011 is in box 3 een bedrag ad € 73.281,-- opgenomen als ‘overige schulden’, schulden die niet als hypotheekschuld kunnen worden aangemerkt. Na aftrek van erfbelasting resteert € 62.885,--. Er zijn in 2004 en in 2008 kredieten van [B] afgelost ad € 4.611,-- en € 7.594,--. Het totaal van deze drie bedragen is € 75.090,--. Vermeerderd met bovenvermeld depotbedrag ad € 15.872,81betreft het € 90.962,81. Daarvan komt de helft ofwel € 45.481,41 toe aan [A] , welk bedrag is te vermeerderen met € 504,56 wegens het grafmonument, aldus in totaal € 45.985,97.

[B] dient de notaris opdracht te geven het depot aan [A] uit te betalen. Het daarna resterende bedrag ad € 30.113,16 dient [B] aan [A] te voldoen.

3.3

Er zijn twee hypothecaire geldleningen opgenomen ad (in totaal) € 300.000,--. Van deze hypotheken is voor € 235.930,-- aan verbouwingskosten opgenomen. [A] betwist dat deze verbouwingskosten zijn besteed aan verbouwing van de woning [adres] te [plaats 1] . Aldus moeten, zo stelt [A] , de volledige verbouwingskosten ad € 235.930,-- in de nalatenschap worden ingebracht. [A] vordert betaling door [B] van de helft daarvan ofwel € 117.965,--.

4Standpunt [B]

4.1

betwist de vorderingen van [A] en concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [A] althans het afwijzen van haar vorderingen. In reconventie vordert [B] dat [A] wordt bevolen mee te werken aan de vereffening van de nalatenschap door notaris [X] bij helfte van bezittingen en schulden van moeder en deze dienovereenkomstig te voltooien.

Aan één en ander legt [B] het navolgende ten grondslag.

4.2

[B] is in 2003 bij moeder in de woning ingetrokken en heeft moeder tot haar overlijden verzorgd. Het huis bevond zich in een slechte staat en is in fases opgeknapt. Moeder en [B] zijn gezamenlijk in 2004 en 2008 de hypothecaire geldleningen aangegaan. Deze leningen zien op bedragen die zijn benut voor de verbouwing van het woonhuis tussen 2003 en 2010. [B] en moeder waren fiscale partners.

4.3

Het huis is in juli 2016 verkocht en op 1 december 2016 geleverd aan de koper. De koopprijs bedroeg € 340.000,--.

4.4

Zolang de vereffening niet is voltooid kunnen alleen de erfgenamen-vereffenaars samen vorderingen ex 3:185 BW instellen. Dat is niet gebeurd, zodat [A] niet-ontvankelijk is.

4.5

De leningen zijn aangegaan in verband met de verbouwing van de woning die eigendom van moeder was. Als [A] kan bewijzen dat de bank akkoord is gegaan met een besteding van de leningen anders dan aan het huis, valt niet in te zien dat een gemeenschappelijke schuld met moeder leidt tot een vordering van de ene erfgenaam op de andere erfgenaam.

4.6

De notaris moet een boedelbeschrijving maken alsmede vereffenen en verdelen. De schulden aan de bank behoren ook tot de nalatenschap. De gelden zijn primair op haar naam opgenomen en besteed. [B] heeft voor hoofdelijke aansprakelijkheid meegetekend, maar niet begrijpelijk is waarom [B] bedragen aan [A] heeft te voldoen. Elke grondslag ontbreekt in de dagvaarding.

5antwoord in reconventie

5.1

Dat de € 300.000,-- niet is aangewend voor de verbouwing volgt ook uit het feit dat de woning voor € 340.000,-- is verkocht. [A] heeft meer dan eens opheldering gevraagd, maar die nooit gekregen.

5.2

[B] stelt dat moeder het goed vond dat gelden met hypothecaire leningen zijn opgenomen en besteed. Het is vreemd dat de in de dagvaarding genoemde kredieten met deze leningen zijn afgelost.

6De overwegingen in conventie en in reconventie

6.1

[A] vordert in het petitum onder I. dat de rechtbank de wijze van verdeling van de nalatenschap van moeder vaststelt zoals voorgesteld in de dagvaarding. Hetgeen zij onder II. tot en met IV. van het petitum vordert, ziet op hetgeen in de dagvaarding is voorgesteld.

Alvorens tot verdeling van de nalatenschap kan worden overgegaan, dient vast te staan waar de nalatenschap uit bestaat.

6.2

[A] en [B] zijn deelgenoten in een gemeenschap. Het is een bijzondere gemeenschap als bedoeld in artikel 3:189 BW, te weten een gemeenschap van een nalatenschap. Na het overlijden van moeder in 2011 maakten van die gemeenschap in ieder geval deel uit:

  • de woning [adres] te [plaats 1] ;

  • twee hypothecaire kredieten.

[A] en [B] waren gezamenlijk bevoegd tot verkoop van de woning te [plaats 1] over te gaan (artikel 3:170, derde lid, BW) . Zij hebben de woning in 2016 gezamenlijk verkocht tegen een koopsom van € 340.000,--. Op deze koopsom kwamen in mindering de beide hypothecaire geldleningen en enige overige kosten en lasten. De afrekening van notaris [X] sloot op een positief saldo van € 15.872,81.

6.3

[A] betoogt dat de nalatenschap thans bestaat uit dit positief saldo van € 15.872,-- en daarnaast uit:

  • een vordering van de nalatenschap op [B] van € 62.885,--;

  • kredietaflossingen ad € 4.611,-- en € 7.594,--;

  • een schuld wegens kosten voor het grafmonument ad € 1.009,12 en

  • een bedrag ad € 235.930,-- dat door [B] moet worden ingebracht.

Het bedrag ad € 62.885,-- bestaat, aldus [A] , uit een box 3 schuld van € 75.090,--, verminderd met betaalde erfbelasting. Ter onderbouwing van die stelling verwijst [A] naar een opstelling van notaris [X] en een overzicht van Administratiekantoor
[Y] te [plaats 3] , waarbij het er -kort gezegd- op neerkomt dat een gedeelte van de hypothecaire geldleningen ad € 75.090,-- op grond van fiscale regelgeving niet als hypotheekschuld mag worden aangemerkt omdat niet is aan te tonen dat dat bedrag is aangewend voor de woning.

6.4

Omtrent de hypothecaire geldleningen overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen staat vast dat moeder en [B] aansprakelijk waren voor de geleende bedragen. Niet in geschil is dat als gevolg van de verkoop van de woning (die deel uitmaakte van de nalatenschap van moeder), de hypotheekschuld (die eveneens deel uitmaakte van de nalatenschap van moeder) teniet is gegaan.

6.5

[A] werpt de vraag op hoe de geleende gelden zijn besteed. [B] voert aan dat dit niet terzake doet. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.

De besteding van gelden uit hypothecaire leningen kan in deze zaak op twee manieren aan de orde zijn geweest: de wijze van geldverstrekking en fiscale aspecten.

De hypotheeknemer BLG Wonen kan (een gedeelte van) de gelden beschikbaar hebben gesteld langs de weg van een bouwdepot, waardoor deze gelden uitsluitend ten behoeve van de verbouwing zouden kunnen worden aangewend.

Een gedeelte van de geldleningen ad € 75.090,-- is als schuld in box 3 is opgenomen omdat dit niet is besteed aan het huis.

Aldus kan geconcludeerd worden dat de mogelijkheden tot besteding van de hypothecaire geldleningen in zekere mate werden beperkt door BLG Wonen en de Belastingdienst. Voor het overige golden rechtens geen beperkingen. In deze zaak is niet gesteld en ook niet gebleken dat sprake is geweest van enig geschil met BLG Wonen of Belastingdienst over de besteding van de gelden. Of die gelden in werkelijkheid wel of niet zijn besteed aan werkzaamheden aan het huis, kan in het midden blijven.

6.6

[A] voert aan dat [B] geen inzicht aan [A] heeft willen geven in de besteding van de hypothecaire geldleningen. De rechtbank overweegt dat noch moeder noch [B] gehouden was inzicht daarover aan [A] te verschaffen.

Na het overlijden van moeder ontstond een nieuwe situatie: [A] en [B] werden de vereffenaars van de nalatenschap. Zij werden gezamenlijk belast met het beheer van de nalatenschap. Partijen konden van degene die voor de ander beheer heeft gevoerd rekening en verantwoording vorderen. Niet gesteld of gebleken is dat er sprake is geweest van andere beheersdaden dan de verkoop van het huis.

De verkoop van het huis, met daaraan gekoppeld de aflossing van de hypothecaire geldleningen, is door [A] en [B] gezamenlijk geschied. De besteding van de gelden uit de hypothecaire geldleningen heeft plaatsgevonden vóór het overlijden, zodat daarover noch door [A] noch door [B] rekening en verantwoording behoeft te worden afgelegd.

Het bovenstaande betekent dat er rechtens aan de betwisting door [A] dat de hypotheekgelden aan de verbouwing zijn besteed geen betekenis toekomt. [B] behoeft hierover geen rekening en verantwoording af te leggen. De stelling van [A] dat de volledige verbouwingskosten ad € 235.930,-- in de nalatenschap moeten worden ingebracht vindt geen steun in het recht.

6.7

[A] benadrukt in de dagvaarding dat moeder haar niet op de hoogte heeft gesteld van de hypotheken die op de woning van moeder werden gevestigd. Het stond moeder evenwel vrij om [A] daaromtrent niet te informeren.

Moeder en [B] waren de kredietnemers, zij dienden de hypothecaire geldleningen terug te betalen. Met de opbrengst van de verkoop van het huis zijn de hypothecaire geldleningen afgelost.

Door de verkoop van het huis uit de nalatenschap werden de gemeenschap van nalatenschap en [B] jegens BLG Wonen gekweten. De aflossing van de gezamenlijke schuld bracht niet mee dat er een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen nalatenschap en [B] ontstond, waarbij de één verplicht zou zijn tot een bepaalde prestatie tegenover de ander, die tot de prestatie gerechtigd zou zijn.

6.8

[A] stelt dat kredietbedragen ad € 4.611,-- en € 7.594,-- zijn afgelost. [B] heeft aangevoerd dat moeder bij leven heeft besloten om een tweetal kredieten van [B] af te lossen. De rechtbank overweegt dat een erfgenaam verplicht is ten behoeve van de mede-erfgenaam een gift in te brengen voorzover de erflater dit heeft voorgeschreven (artikel 4:229 BW) . Niet is gesteld en niet is gebleken dat moeder heeft voorgeschreven dat [B] enige gift zou moeten inbrengen.

6.9

[A] stelt € 1.009,12 te hebben betaald voor het grafmonument en stelt voor dat aan haar de helft (€ 504,56) wordt voldaan uit het deel van de nalatenschap dat aan [B] zou toekomen. [B] heeft daartegen geen gemotiveerd verweer gevoerd. De rechtbank zal conform gevorderd beslissen.

6.10

De slotsom moet zijn dat de nalatenschap van moeder thans nog bestaat uit het positieve saldo dat zich onder de notaris bevindt en de schuld aan [A] wegens kosten voor het grafmonument.

De verdeling van de nalatenschap is derhalve als volgt:

- [A] € 7.684,12

€ 504,56

- [B] € 7.684,12 +

€ 15.872,80,

Waarbij eventueel bij de notaris gekweekte rente naar rato tussen [A] en [B] wordt verdeeld.

6.11

De rechtbank passeert het in reconventie door [B] gevoerde verweer dat zolang de vereffening niet is voltooid alleen de erfgenamen-vereffenaars samen vorderingen ex
3:185 BW kunnen instellen. Het genoemde artikel biedt een deelgenoot de mogelijkheid te vorderen dat de rechter de verdeling vaststelt.

Gelet op het hierboven is overwogen en beslist heeft [B] geen belang meer bij hetgeen zij in reconventie heeft gevorderd.

6.12

De rechtbank zal de vordering in conventie toewijzen en die in reconventie afwijzen als hierna te vermelden. In de omstandigheid dat partijen zusters zijn ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren en wel aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

De beslissing

De rechtbank

In conventie:

I. bepaalt dat partijen dienen mee te werken aan de navolgende verdeling van het
depotbedrag dat zich onder notaris mr. [X] te [plaats 2] bevindt:

betaling aan [A] van € 8.188,68

betaling aan [B] van € 7.684,12;

II. wijst af hetgeen verder of anders is gevorderd;

III. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

IV. verklaart onderdeel I. van dit petitum uitvoerbaar bij voorraad;

In reconventie:

V. wijst af het gevorderde

VI. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op
24 oktober 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733