Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25-10-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9370

Datum publicatie07-11-2018
Zaaknummer200.245.605/02
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Begeleide omgang (BOR);
Familieprocesrecht; Voorlopige voorzieningen;
Jeugdbescherming / Jeugdwet
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Nieuwe partner moeder zorgt voor problemen.
Omgang moeder/kind (2009) feitelijk gestaakt na uitspraak rechtbank dat omgang plaats dient te vinden buiten aanwezigheid stiefouder. In kader van voorlopige voorziening (223 Rv) begeleide beperkte omgang van 2 uur per week voor duur van de appelprocedure. Van slapen kind bij moeder kan geen sprake zijn.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.245.605/02

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/118604 / FA RK 17-728)

beschikking van 25 oktober 2018 inzake voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,
verzoekster in het incidentele verzoek, tevens verweerster tegen het incidentele verzoek van de man,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. M.J.G. Jolink te Harderwijk,

en

[verweerder] ,

wonende te [B] ,

verweerder tegen het incidentele verzoek van de vrouw, tevens verzoeker in het incidentele verzoek,
verder te noemen: de man,

advocaat: mr. F. Zoer te Meppel.

Als overige belanghebbende is aangemerkt:

Stichting Jeugdbescherming Overijssel,

kantoorhoudend te Zwolle,

verder te noemen: de GI.

1De procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift van de vrouw ex artikel 223 Rv, ingekomen op 6 september 2018 bij het beroepschrift in de hoofdzaak;

- het verweerschrift van de man op voormeld verzoek van de vrouw, tevens houdende een zelfstandig verzoek van de man ex artikel 223 Rv, ingekomen op 26 september 2018 bij het verweerschrift in de hoofdzaak;

- het verweerschrift van de GI;

- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
20 september 2018, waarin de raad mededeelt niet over rapporten, adviezen of andere rapportages te beschikken;

- een journaalbericht van mr. Jolink van 24 september 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Jolink van 25 september 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Jolink van 28 september 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Jolink van 8 oktober 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Jolink van 9 oktober 2018 met productie(s).

1.2

De mondelinge behandeling heeft op 11 oktober 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Zoer werd vergezeld van een stagiaire. Namens de GI is de heer [C] verschenen.

2De feiten

2.1

Het huwelijk van de man en de vrouw is [in] 2012 ontbonden door echtscheiding.

2.2

Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2009 (verder te noemen: [de minderjarige] ), over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de man.

2.3

De man heeft een relatie en woont samen met mevrouw [D] , die uit een eerdere relatie drie kinderen heeft over wie zij co-ouderschap heeft.

2.4

De vrouw heeft een relatie en woont samen met de heer [E] , met wie zij twee kinderen heeft.

2.5

Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 februari 2015 is
- voor zover hier van belang - de volgende zorgregeling tussen de vrouw en [de minderjarige] vastgesteld:

- [de minderjarige] verblijft één weekend in de veertien dagen van woensdag uit school tot en met maandagochtend voor school bij de vrouw;

- de vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld.

2.6

Bij beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 5 januari 2018 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 5 januari 2019.

2.7

Bij beschikking van 6 juni 2018 - voor zover hier van belang - heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 februari 2015 gewijzigd en bepaald dat [de minderjarige] in het kader van de zorgregeling één weekend in de veertien dagen van woensdag uit school tot en met maandagochtend voor school bij de vrouw verblijft alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, onder de voorwaarde dat het contact zonder de aanwezigheid van de heer [E] zal plaatsvinden. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.8

De vrouw is bij dit hof in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 6 juni 2018 en de man is in incidenteel hoger beroep gekomen van deze beschikking.

3De omvang van het geschil

3.1

In geschil zijn de voorlopige voorzieningen die de man en de vrouw hebben verzocht ten aanzien van de zorgregeling tussen de vrouw en [de minderjarige] .

3.2

De vrouw heeft het hof na wijziging ter zitting verzocht om voor de duur van het geding in hoger beroep de zorgregeling te wijzigen in die zin dat [de minderjarige] wekelijks van woensdag uit school tot donderdag naar school bij haar verblijft.

3.3

De man heeft verweer gevoerd en verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. De man heeft voorts zelfstandig verzocht, na wijziging ter zitting, om voor de duur van het geding in hoger beroep de zorgregeling zoals vastgesteld bij de bestreden beschikking van 6 juni 2018 op te schorten en te bepalen dat [de minderjarige] voor de duur van het geding in hoger beroep in het kader van de zorgregeling eens per twee weken op woensdagmiddag bij de vrouw verblijft onder toezicht van de jeugdbeschermer dan wel een door beide partijen aangewezen vertrouwde derde.

3.4

De vrouw heeft hiertegen ter zitting verweer gevoerd.

4De motivering van de beslissing

4.1

Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.

4.2

Het hof stelt voorop dat een voorlopige (provisionele) voorziening een tijdelijke beslissing is die geldt voor de duur van de procedure. Het algemeen vereiste dat de partij die de provisionele voorziening vraagt belang moet hebben bij een dergelijk verzoek, gevoegd bij de beperkte werkingsduur van een voorziening op de voet van artikel 223 Rv, leiden tot het vereiste dat de verzoeker in die zin belang bij het verzoek moet hebben dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht.

4.3

Naar het oordeel van het hof hebben beide partijen in die zin belang bij hun verzoeken dat van hen niet kan worden gevergd dat zij de afloop van de bodemzaak afwachten. Het hof zal het verzoek van de man om te bepalen dat de omgang tussen de vrouw en [de minderjarige] onder begeleiding plaats moet vinden als eerste beoordelen, nu dit verzoek het meest ver strekkend is.

4.4

Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat [de minderjarige] veel ingrijpende jeugdervaringen heeft meegemaakt. [de minderjarige] is sinds haar ouders in 2012 uit elkaar zijn gegaan geconfronteerd met spanningen en conflicten tussen haar ouders, die niet in staat waren om op een constructieve manier met elkaar te communiceren over [de minderjarige] en in gerechtelijke procedures met elkaar verwikkeld bleven. Ook in de relatie van de vrouw met haar huidige partner heeft [de minderjarige] te maken gehad met ruzie en spanningen en was zij getuige van huiselijk geweld. Zowel bij haar vader als bij haar moeder is [de minderjarige] onderdeel geworden van een samengesteld gezin en ook is [de minderjarige] sinds het uiteengaan van haar ouders geconfronteerd geweest met vele wisselingen in de zorgregeling.

4.5

In 2013 werd [de minderjarige] voor het eerst onder toezicht gesteld. In januari 2017 werd deze ondertoezichtstelling niet verlengd, omdat sprake was van een verbetering in de communicatie tussen de ouders. Naar aanleiding van een zorgmelding door de politie over huiselijk geweld door de partner van de vrouw op 11 februari 2017 is de strijd en het wantrouwen tussen de ouders echter weer opgelaaid en de man heeft naar aanleiding daarvan onder andere wijziging van de zorgregeling tussen de vrouw en [de minderjarige] verzocht. Sinds bij de bestreden beschikking is bepaald dat de omgang tussen [de minderjarige] en de vrouw voortaan zonder de aanwezigheid van de partner van de vrouw zal plaatsvinden, heeft [de minderjarige] in het geheel geen omgang meer gehad met de vrouw.

4.6

De vrouw is het er in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure mee eens dat haar partner niet aanwezig zal zijn bij de omgang die zij heeft met [de minderjarige] en zij heeft naar voren gebracht dat de omgang met [de minderjarige] dan zal plaatsvinden in de woning die zij speciaal daarvoor heeft aangehouden. De man stelt zich op het standpunt dat er niet op kan worden vertrouwd dat de vrouw haar partner inderdaad niet betrekt bij de omgang met [de minderjarige] en is van mening dat de omgang daarom onder begeleiding dient plaats te vinden.

4.7

Zoals het hof ter zitting reeds aan partijen heeft medegedeeld, is het hof met de man van oordeel dat de omgang tussen [de minderjarige] en de vrouw voor de duur van het geding in hoger beroep in beginsel onder begeleiding dient plaats te vinden.

4.8

Het hof neemt hierbij enerzijds in aanmerking dat naar het oordeel van het hof nog altijd sprake is van een veiligheidsrisico. Uit de stukken komt naar voren dat er herhaaldelijk sprake is geweest van huiselijk geweld door de partner van de vrouw, waarvan [de minderjarige] getuige is geweest. De vrouw heeft weliswaar een verklaring overgelegd van de psycholoog van haar partner dat hij de behandeling die hij daar tot 7 mei 2018 heeft gehad positief heeft afgerond, maar om op basis daarvan te oordelen dat er geen onveilige situatie meer kan ontstaan is naar het oordeel van het hof te prematuur. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat de jeugdbeschermer ter zitting naar voren heeft gebracht dat de partner van de vrouw recent ook in het bijzijn van de jeugdbeschermer een agressieve houding heeft aangenomen naar zowel de vrouw als de jeugdbeschermer en dat daardoor zorgen zijn ontstaan over hoe de partner van de vrouw zich in de besloten thuissituatie gedraagt. Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de vrouw, als zij onbegeleid omgang zou hebben met [de minderjarige] , voldoende in staat zal zijn om haar partner niet bij de omgang te betrekken. Gebleken is immers dat de vrouw al eerder in het Hemelvaartsweekend van 2018 tegen de afspraken in [de minderjarige] toch bij haar partner heeft ondergebracht en vast staat, gelet op het verzoek van de vrouw in de hoofdzaak, dat zij nog altijd wil dat haar partner wel bij de omgang met [de minderjarige] aanwezig mag zijn.

4.9

Het hof neemt bij dit oordeel anderzijds in aanmerking dat niet duidelijk is hoe [de minderjarige] zal reageren op het hervatten van de omgang met haar moeder. Vast staat dat [de minderjarige] haar moeder op dit moment al geruime tijd helemaal niet heeft gezien. Het hof acht het zeer zorgelijk dat op voorstellen van de GI en de man om te komen tot het hervatten van de omgang door de vrouw niet is gereageerd. De verklaring die de vrouw daarvoor ter zitting heeft gegeven, namelijk dat zij een nieuw e-mailadres heeft, neemt deze zorgen niet weg. Het had naar het oordeel van het hof op de weg van de vrouw gelegen om ook zelf initiatieven te nemen om te komen tot een hervatting van de omgang met [de minderjarige] . Voor zover dit zou zijn gestrand op het verzoek van de man om financiële gegevens van de vrouw te ontvangen, of op praktische bezwaren in verband met de werktijden van de vrouw, bevreemdt dit het hof ten zeerste, temeer nu de vrouw werkt in het bedrijf van haar partner.

4.10

Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat de omgang met haar moeder zo spoedig mogelijk zal worden hervat. De vrouw heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij zich daarvoor wil inzetten. Gelet op de kwetsbaarheid van [de minderjarige] dient de omgang naar het oordeel van het hof echter geleidelijk te worden opgebouwd, waarbij goed gemonitord wordt hoe [de minderjarige] op de omgang reageert. Het hof zal daarom bepalen dat de omgang dient plaats te vinden onder regie van de jeugdbeschermer, die in dat kader onder meer beoordeelt hoe de omgang wordt ingevuld, wie het toezicht op de omgang verzorgt, of de duur van de omgangsregeling kan worden uitgebreid en of er mogelijkheden zijn om de omgangsregeling deels onbegeleid te laten plaatsvinden. Als basisregeling acht het hof het voorstel van de man voor een omgang van eens per twee weken op woensdagmiddag passend voor de duur van het geding in hoger beroep, waarbij het hof zal bepalen dat die omgang dan minimaal twee uur zal bedragen. Van een overnachting van [de minderjarige] bij de vrouw, zoals door de vrouw verzocht, kan geen sprake zijn, gelet op het oordeel dat begeleiding van de omgang op dit moment en in elk geval in de beginfase nog noodzakelijk is.

4.11

Op grond van het vorenstaande zal het verzoek van de man worden toegewezen en zal het verzoek van de vrouw worden afgewezen. Dit leidt tot de volgende beslissing.

5De beslissing

Het hof:

schort de bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 6 juni 2018 gewijzigde zorgregeling op voor de duur van het geding in hoger beroep;

bepaalt dat [de minderjarige] voor de duur van het geding in hoger beroep in het kader van de zorgregeling eens per twee weken minimaal twee uur op woensdagmiddag bij de vrouw verblijft en dat deze omgang zal plaatsvinden onder regie van de jeugdbeschermer zoals hiervoor omschreven onder rechtsoverweging 4.10;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, G.M. van der Meer en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 25 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733