Rechtbank Overijssel 17-10-2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:4112

Datum publicatie31-10-2018
ZaaknummerC/08/212510 / FA RK 18-50
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsAlmelo
Formele relatiesHoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:7988
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gerechtelijke vaststelling ouderschap; Bijz. curator bij afstamming (art. 1:212 BW)
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Moeder niet-ontvankelijk in verzoek tot vaststelling vaderschap, omdat inmiddels 5 jaar zijn verstreken sinds geboorte kind. Art.1:207 lid 3 BW. En het (voorwaardelijk ingediende) verzoek van bijzondere curator tot vaststelling wordt afgewezen. Het belang vh kind brengt mee dat over de gerechtelijke vaststelling vh vaderschap niet wordt beslist voordat het kind zich zélf daarover een weloverwogen mening kan vormen. Intussen kan uiteraard wel statusvoorlichting plaats vinden. Wie biologische vader is, staat immers vast.

Volledige uitspraak


RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie- en Jeugdrecht

Zittingsplaats Almelo

zaaknummer: C/08/212510 / FA RK 18-50

beschikking van 17 oktober 2018

inzake

[verzoekster] ,

verder te noemen: de vrouw of de moeder,

wonende te [woonplaats 1] ,

verzoekster,

advocaat: mr. E.M. Elfrink,

en

[betrokkene] ,

verder te noemen: de man of de vader,

wonende te [woonplaats 2] ,

advocaat: mr. S.M. Bosch,

Als belanghebbende is aangemerkt:

mr. [X] , bijzondere curator,

kantoorhoudende te [plaats] .

1Het procesverloop

1.1.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het verzoek van 2 januari 2018, binnengekomen op 4 januari 2018;

- de beschikking van 19 januari 2018 waarbij mr. [X] tot bijzondere curator is benoemd;

- het verslag van de bijzondere curator van 21 februari 2018, binnengekomen op 22 februari 2018;

- het verweerschrift van 27 maart 2018, binnengekomen op 28 maart 2018.

1.2.

De zaak is behandeld ter zitting van 11 april 2018. Ter zitting zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door mr. Elfrink en de man, bijgestaan door mr. Bosch. Tevens is mr. [X] in hoedanigheid als bijzondere curator verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) is mevrouw P. Bos verschenen. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.

1.3.

Op 12 april 2018 is een e-mail van mr. Elfrink ter griffie ingekomen.

1.4.

Op 24 augustus 2018 is een nader verslag van de bijzondere curator van 23 augustus 2018 ter griffie ingekomen, waarbij de bijzondere curator namens na te noemen minderjarige heeft verzocht over te gaan tot de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de man als vader van de minderjarige, voor het geval de rechtbank moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaart.

1.5.

De zaak is door de meervoudige kamer behandeld op 21 september 2018. Ter zitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Elfrink;

- de man, bijgestaan door mr. Bosch,

- de bijzondere curator, mr. [X] ;

- mevrouw J. Slot, namens de raad.

2De feiten

2.1.

De man en de vrouw hebben een (kortstondige) relatie gehad.

2.2.

Uit de moeder is geboren het navolgende minderjarige kind:

[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [2012] , hierna te noemen [minderjarige] .

De moeder is van rechtswege alleen belast met het ouderlijk gezag. De minderjarige heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.

2.3.

Door Sanquin is op 11 mei 2017 een rapport opgemaakt waarin staat dat de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van [minderjarige] .

2.4.

Bij beschikking van deze rechtbank van 27 oktober 2017 is de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met ingang van 10 augustus 2017 vastgesteld op € 209,- per maand. In hoger beroep is deze bijdrage vastgesteld op € 300,- per maand. Daarnaast zal de man € 7.500,- storten in een ‘studiefonds’, welk bedrag vrijkomt als [minderjarige] 18 jaar wordt.

3Het verzoek

3.1.

De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

Primair

Over te gaan tot de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de man als vader van de voornoemde minderjarige [minderjarige] en zo nodig een bijzondere curator te benoemen, ter behartiging van de belangen van [minderjarige] in deze procedure;

Subsidiair

Een bijzondere curator te benoemen voor de minderjarige [minderjarige] , dan wel een beslissing te nemen zoals de rechtbank in goede justitie rechtvaardig acht.

3.2.

Volgens de vrouw is het in het belang van [minderjarige] dat de man als juridische vader in het geboorteregister van [minderjarige] wordt vermeld. Er leek overeenstemming tussen partijen te zijn over de erkenning, maar de man heeft gezegd thans niet tot erkenning te willen over gaan. Als de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard, dient het verzoek van de bijzondere curator toegewezen te worden.

4Het verweer

4.1.

De man verzoekt de rechtbank, om zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

de vrouw in haar verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de man als vader van de minderjarige [minderjarige] , niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de verzoeken van de moeder zoals gedaan in haar verzoekschrift van 2 januari 2018 af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie juist acht, rekening houdende met het advies van de bijzondere curator, kosten rechtens.

4.2.

Het verzoek van de bijzondere curator dient te worden afgewezen.

4.3.

De man stelt nooit voor een kind samen met de vrouw te hebben gekozen en dat dit duidelijk was vanaf het begin van de zwangerschap. Na de geboorte van [minderjarige] heeft de vrouw vijf jaar lang niets van zich laten horen en de man aldus buiten het leven van [minderjarige] gehouden. Toen de vrouw zich tot hem wendde met verzoek om kinderalimentatie, heeft de man gezegd dat hij wel zou willen meewerken aan erkenning, maar alleen als [minderjarige] dit te zijner tijd na zijn meerderjarigheid zelf zou willen. De termijn voor de vrouw om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap te verzoeken is verstreken. Met betrekking tot het verzoek van de bijzondere curator stelt de man dat er geen enkele noodzaak is om erkenning nu af te dwingen. De belangen van [minderjarige] zijn er meer mee gediend dat [minderjarige] te zijner tijd zelf kan overwegen en beslissen wat hij wil, dan dat nu een gerechtelijke vaststelling vaderschap wordt afgedwongen.

5Het standpunt van de bijzondere curator en zijn (voorwaardelijk) verzoek

5.1.

De bijzondere curator heeft in zijn brief van 21 februari 2018 naar voren gebracht dat de termijn van vijf jaar van de moeder is verstreken. Het lijkt dat moeder niet in haar verzoek kan worden ontvangen tenzij de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen dat de termijn van vijf jaar op een ander moment is gaan lopen. Dit blijkt echter niet uit het verzoek. Het enige belang van [minderjarige] is dat de juridische status van hem in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid. Het belang van [minderjarige] zou met zich mee kunnen brengen dat niet kan worden gewacht op een later te vormen weloverwogen oordeel van hemzelf. Volgens de bijzondere curator lijken er op korte en middellange termijn geen zodanige belangen, behoudens de juridische afstamming, die maken dat thans reeds een verzoek tot gerechtelijke vaststelling namens [minderjarige] moet worden ingediend.

5.2.

Ter zitting van 11 april 2018 heeft de bijzondere curator zijn standpunt gewijzigd. Hij verzoekt voorwaardelijk namens [minderjarige] gerechtelijke vaststelling van het vaderschap indien de vrouw in het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard. Bij brief van 23 augustus 2018 heeft mr. [X] zijn verzoek gehandhaafd. Uitgangspunt is dat de juridische en biologische werkelijkheid met elkaar in overeenstemming zijn. Gelet op de eerdere toezegging van de man [minderjarige] te zullen erkennen, die hij niet is nagekomen en het feit dat de toezegging dat hij [minderjarige] zal erkennen als [minderjarige] daar te zijner tijd zelf om vraagt ter zitting is afgezwakt doet vermoeden dat de man nimmer tot erkenning zal overgaan met als gevolg dat [minderjarige] zelf op enig moment daartoe een verzoek bij de rechtbank zal moeten indienen. In geval van vooroverlijden van de man zal dit tot een procedure leiden met erven. Het belang van de juridische afstamming dient zwaar te wegen en rechtvaardigt het indienen van het verzoek gerechtelijke vaststelling. Uitstel leidt tot nodeloze en voor [minderjarige] belastende procedures. De gerechtelijke vaststelling van het ouderschap voorkomt ook dat [minderjarige] door een derde, niet zijnde verwekker, wordt erkend.

6Het standpunt van de raad

Volgens de raad heeft ieder kind het recht om beide ouders te leren kennen en om te weten waar hij of zij vandaan komt. Indien [minderjarige] niet erkend wordt, kan dat het gevoel geven dat hij afgewezen wordt. Dit kan schadelijk zijn voor zijn ontwikkeling. Voor [minderjarige] is het van belang dat hij zijn vader leert kennen. [minderjarige] heeft niet om deze situatie gevraagd. Bij de man kan omgang met [minderjarige] niet afgedwongen worden. De raad is van mening dat de man zijn verantwoordelijkheid dient te nemen ook al past het niet in zijn leven.

7De beoordeling

7.1.

Ingevolge artikel 1:207, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het ouderschap van een persoon op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt of het kind.

7.2.

Op grond van het derde lid van artikel 1:207 BW wordt -voor zover van belang- het verzoek door de moeder ingediend binnen vijf jaren na de geboorte van het kind.

7.3.

De rechtbank stelt allereerst vast dat partijen het erover eens zijn dat de man de biologische vader is van [minderjarige] .

7.4.

Verder is niet in geschil dat het verzoek van de moeder buiten de daartoe in artikel 1:207 lid 3 BW gestelde termijn is ingediend nu [minderjarige] op [2012] is geboren en het verzoek van de moeder op 4 januari 2018 ter griffie is binnengekomen.

7.5.

Nu de vrouw niet binnen de termijn van vijf jaar het verzoek heeft ingediend, is de rechtbank van oordeel dat zij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn vervaltermijnen noodzakelijk met het oog op de rechtszekerheid en de rechtbank is van oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken die aanleiding geven om deze vervaltermijn van vijf jaar op te rekken.

7.6.

Het feit dat de moeder niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar verzoek, maakt dat tot beoordeling van het (voorwaardelijk) verzoek van de bijzondere curator moet worden overgegaan.

7.7.

De rechtbank stelt voorop dat er grote waarde gehecht dient te worden aan een ongestoorde identiteitsontwikkeling van een kind. Een situatie in stand houden waarbij de biologische werkelijkheid niet in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke werkelijkheid is in zijn algemeenheid niet in het belang van een minderjarige.

7.8.

Ondanks vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van [minderjarige] er niet mee is gediend dat thans wordt overgegaan tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Artikel 1:207 lid 1 BW biedt [minderjarige] de mogelijkheid om het ouderschap van de man in de toekomst vast te laten stellen nu er voor hem geen vervaltermijn geldt. De belangen van zowel de minderjarige als de man worden op die manier gewaarborgd. Dat de bijzondere curator en de vrouw twijfels hebben of de man in de toekomst zal meewerken aan de erkenning als [minderjarige] dat verzoekt, acht de rechtbank onvoldoende om thans het verzoek toe te wijzen. De man heeft meerdere keren te kennen gegeven mee te zullen werken aan erkenning indien [minderjarige] hiervoor bij hem aanklopt. Mocht de man, ondanks zijn toezegging, in de toekomst niet meewerken aan erkenning, dan staat voor [minderjarige] de mogelijkheid open een gerechtelijke procedure te starten en het vaderschap via deze weg vast te stellen. De rechtbank gaat er echter van uit dat de man zijn toezegging, in het belang van [minderjarige] , zal nakomen. De man heeft daarnaast meerdere keren naar voren gebracht dat hij geen contact wil met [minderjarige] , mede gelet op zijn eigen gezin en dat als zijn vaderschap op deze manier door moeder of de bijzondere curator wordt afgedwongen, voor hem de deur dicht is, ook in de toekomst. Zijn huidige partner is op de hoogte van het bestaan van [minderjarige] zodat een mogelijke erfrechtkwestie bij vooroverlijden van de man niet als een verrassing zal komen.

7.9.

Gelet op de stukken en de behandeling ter zitting is de rechtbank van oordeel dat [minderjarige] zelf een mening over de erkenning of de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap over hem moet kunnen vormen. De man zegt geen contact te willen met [minderjarige] en het thans vastleggen van het vaderschap zal hem wellicht slechts in zijn houding versterken, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is. Contact tussen de man en [minderjarige] is niet af te dwingen. [minderjarige] heeft op dit moment ook niets te verwachten van zijn vader, nu de man geen rol wil spelen in het leven van [minderjarige] . Het feit dat [minderjarige] , volgens de moeder, naar zijn vader vraagt maakt, de afweging niet anders. Het biologische vaderschap staat immers vast en een statusvoorlichting is dan ook mogelijk. Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat zich omstandigheden voordoen waarin het belang van [minderjarige] meebrengt dat over de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet wordt beslist voordat het kind zelf zich daarover een weloverwogen mening kan vormen. Het verzoek van de bijzondere curator zal derhalve worden afgewezen.

8De beslissing

De rechtbank:

8.1.

verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap;

8.2.

wijst het verzoek van de bijzondere curator tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap af.

Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. J.H. Olthof, mr. M.M. Lorist en

mr. T.M. Blankestijn, allen kinderrechters en is in het openbaar uitgesproken op

17 oktober 2018 in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Heerdink, griffier.

Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de raad voor de kinderbescherming en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door de raad opgenomen in zijn registratie.

Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:

a. a) door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;

b) door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733