Rechtbank Overijssel 29-08-2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:4054

Datum publicatie25-10-2018
ZaaknummerC/08/187944 / HA ZA 16-265
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlmelo
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenErfrecht; Opeisen en innen legitieme portie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vordering legitimaris tegen executeur nalatenschap om de legitieme te voldoen. Voldoen legitieme portie is echter vordering op erfgenamen en niet op executeur. Dat erfgenaam en executeur i.c. één en dezelfde persoon zijn, maakt dat niet anders.

Volledige uitspraak


RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Almelo

zaaknummer: C/08/187944 / HA ZA 16-265

Vonnis van 29 augustus 2018

in de zaak van

[A] Q.Q.

in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van

[X] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,

hierna te noemen [A] qq,

advocaat: mr. S.M. Bosch te Denekamp,

tegen

[B] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,

hierna te noemen [B] ,

advocaat: mr. F. Kolkman te Almelo.

1De procedure in conventie en in reconventie

Bij vonnis van 8 maart 2017 heeft de rechtbank in conventie [B] toegelaten tot het bewijs dat de akte een schijnovereenkomst bevat en dat het nooit de bedoeling van
[X] en [B] is geweest dat er een koopsom resteerde die door [B] toebetaald zou moeten worden. In reconventie heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door partijen over de mogelijke betekenis in deze procedure van artikel 136 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv.).

[A] qq heeft een akte genomen, waarna [B] een akte heeft genomen houdende een wijziging van eis. [A] qq heeft daarop een antwoordakte genomen.

[B] heeft ter uitvoering van de haar verstrekte bewijsopdracht zes getuigen doen horen, onder wie zichzelf. [A] qq heeft in contra-enquête zichzelf doen horen.

[B] heeft een conclusie na enquête genomen. [A] qq heeft een antwoordconclusie na enquête genomen. Ten slotte heeft [B] een akte uitlating producties genomen.

Vonnis is, na meer dan eens te zijn aangehouden, bepaald op 19 september 2018, doch wordt heden bij vervroeging uitgesproken.

2De overwegingen in conventie

2.1

De rechtbank heeft [B] toegelaten tot het bewijs dat de akte een schijnovereenkomst bevat en dat het nooit de bedoeling van [X] en [B] is geweest dat er een koopsom resteerde die door [B] toebetaald zou moeten worden.

2.2


De na te noemen personen zijn door [B] als getuige voorgebracht en hebben als volgt onder ede verklaard:

 [B] verklaarde dat [X] haar nooit heeft gezegd dat zij aan hem moest betalen. [X] had gezegd dat de akte van kwijtschelding een fiscale formaliteit was en dat het niet de bedoeling was dat [B] voor haar aandeel in de woning zou gaan betalen.

 [getuige 1] verklaarde dat zei er bij was toen [B] aan [X] vroeg of ze nu iets moest betalen en dat hij toen zei dat zij niets hoefde te betalen. Dat was nadat de aktes al getekend waren.

 [getuige 2] verklaarde dat [X] hem heeft verteld dat hij het huis wilde verdelen. Ook wilde hij voorkomen dat bij zijn overlijden een groot deel naar de belastingdienst zou gaan. [X] wilde van zijn vrouw en kinderen geen geld hebben voor de verdeling van het huis.

 [getuige 3] verklaarde dat [X] hem heeft verteld dat er met het huis in [plaats] een soort constructie was, maar hoe die in elkaar zat was de getuige niet bekend. [X] heeft hem nooit gezegd dat [B] zou moeten betalen voor haar deel.

 [getuige 4] , destijds werkzaam als kandidaat-notaris, verklaarde dat de gehanteerde werkwijze met een akte van levering en een akte van kwijtschelding gebruikelijk was en dat nog steeds is. De getuige weet niet wat in dit geval de bedoeling was.
Het kan zijn dat er nog een restant vordering zou moeten overblijven, maar het kan ook zijn dat die restant vordering in latere jaren zou worden kwijtgescholden. Deze getuige verklaarde tevens: “Als er een akte van kwijtschelding werd ondertekend als waarvan hier nu sprake is, dan werd door mij en/of de notaris aan de betrokkene meegedeeld dat er dus een schuld overbleef. Van hoe het hier precies is gegaan weet ik dus niet meer. Wel heb ik in de stukken brieven aangetroffen van juni 2002, waarin sprake is van de mogelijkheden om in de toekomst vrijstellingen te benutten.”

 [getuige 5] , voor wie als notaris in 2002 de akte van levering is gepasseerd, verklaarde: “U vertelt mij dat in de akte van kwijtschelding een restantschuld overblijft in dit geval. Ik zal tegen de betrokkene hebben gezegd dat er een schuld overblijft. Uit de stukken leid ik af dat hier een fiscale constructie is toegepast met kwijtschelding, waarbij de terzake verschuldigde schenkbelasting met de overdrachtsbelasting kan worden verrekend. (…) In dit soort gevallen kan van alles worden afgesproken: de vordering is stand laten, deels betalen of in latere jaren kwijtschelden.”

2.3


[A] heeft in contra-enquête als getuige gehoord onder ede verklaard dat hij enige dagen voor het passeren van de akte met de notaris heeft getelefoneerd. Deze had hem de akte per fax toegestuurd. De notaris heeft in bedoeld telefoongesprek uitgelegd dat [B] en hijzelf een gedeelte van de koopprijs kwijtgescholden kregen, als kindsportie. Dat betrof een bedrag dat [X] belastingvrij mocht schenken. Het andere deel van de koopprijs moest worden betaald door [B] , [getuige 1] en hemzelf.

2.4

In de conclusie na enquête heeft [B] aangevoerd dat in de akte van levering door [X] kwitantie is verleend voor de betaling van de koopprijs. Daarnaast heeft
[B] , onder overlegging van nadere producties, betoogd dat het de bedoeling van [X] was dat [getuige 1] en [B] in de woning zouden blijven wonen en dat ze daarvoor niets aan [X] behoefden te betalen. [X] wilde dat zodanig regelen dat hij geen problemen met de belastingdienst zou krijgen. Als [X] werkelijk betaling had gewild, had voor de hand gelegen dat hij een hypotheek op het huis had gevestigd. Dat is niet gebeurd, aldus [B] .

2.5

[A] qq heeft bij conclusie na enquête een faxbericht d.d. 17 juni 2002 overgelegd, verzonden door de notaris aan [A] . [A] qq wijst er op dat in dat faxbericht valt te lezen: “De koopsommen zijn gedeeltelijk kwijtgescholden, tot het bedrag van de vrijstelling van schenkingsrecht, aangezien er reeds overdrachtsbelasting betaald wordt. De overige koopsommen kunnen in onderling overleg in de toekomst worden verrekend/kwijtgescholden, zodat thans nog geen geldbedragen.”

Na het passeren van de akte heeft [X] niets gedaan met de resterende koopsom van [B] . Aldus, zo betoogt [A] qq, resteert nog altijd een koopsom die door [B] moet worden betaald.

In reactie op het betoog van [B] over kwitantie van de koopprijs heeft
[A] qq aangevoerd dat [X] er bewust voor had gekozen om de wijze van betalen nader uit te werken in een aparte akte die niet in de openbare registers behoefde te worden gepubliceerd.

2.6

De rechtbank overweegt als volgt. Uit de akte van levering volgt dat de koopprijs voor het door [B] verkregen onverdeeld aandeel € 72.600,-- bedroeg. Voor de betaling van de koopprijs heeft [X] in de akte van levering kwitantie verleend, zulks in samenhang met de akte Afstand om niet/kwijtschelding, die tegelijk met de akte van levering werd ondertekend.

In de akte Afstand om niet/kwijtschelding doet [X] afstand van de koopsom ten behoeve van [B] , onder de verplichting van [B] hetzelfde bedrag aan [X] schuldig te erkennen.

In deze akte is voorts -onder meer- bepaald dat de schuldenaar geen zekerheid hoeft te stellen, wanneer de vorderingen opeisbaar zijn en dat zal worden bijgehouden welke betalingen zijn voldaan.

Aansluitend is in de akte vermeld dat [X] jegens [B] afstand doet om niet van € 34.025,--, zodat resteert te voldoen € 38.575,--. Ten slotte is in de akte vermeld [B] de afstanddoening om niet heeft aangenomen.

2.7

De omstandigheid dat [X] kwitantie heeft verleend voor de koopsom staat er niet aan in de weg dat [B] uit hoofde van de schuldigerkenning een bedrag ad
€ 38.575,-- schuldig is gebleven.

De rechtbank oordeelt dat [B] niet is geslaagd te bewijzen dat de akte een schijnovereenkomst bevat en dat het nooit de bedoeling van [X]
en [B] is geweest dat er een koopsom resteerde die door [B] toebetaald zou moeten worden.

De getuigen [B] , [getuige 1] en [getuige 2] verklaarden -kort samengevat- dat [B] ook het restant van de koopprijs niet behoefde te betalen.

De getuigen [getuige 4] en [getuige 5] verklaarden -in algemene termen- over een restschuld en toekomstige kwijtscheldingen. Het faxbericht d.d. 17 juni 2002 van de notaris aan [A] vermeldt deze optie eveneens.

Het kan zijn dat [X] zijn vordering op [B] wilde laten rusten. Indien [X] had willen bewerkstelligen dat [B] hem niets meer behoefde te betalen, had hij na 19 juni 2002 zijn vordering (periodiek in gedeelten) moeten kwijtschelden. Geen van de getuigen heeft in die zin verklaard. Gesteld noch gebleken is dat [X] na 19 juni 2002 op voornoemde schuld één of meer bedragen heeft kwijtgescholden. Aldus is de vordering van [X] op [B] blijven voortbestaan.

2.8

Bij conclusie van antwoord heeft [B] naar voren gebracht dat eventuele vorderingen van [A] qq moeten worden verrekend met de legitieme portie van [B] . Op de gronden als hierna in reconventie te noemen kan een vordering tot betaling van de legitieme in deze procedure niet worden toegewezen. Van verrekening kan daarom geen sprake zijn.

De slotsom moet zijn dat [B] aan [A] qq in hoofdsom € 38.575,-- dient te betalen. [B] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.

2.10

[A] qq heeft aanspraak gemaakt op de wettelijke rente over € 38.575,-- vanaf
1 juni 2016. Die aanspraak is bij brief van 24 februari 2016 aan [B] kenbaar gemaakt. Tegen deze renteaanspraak heeft [B] geen gemotiveerd verweer gevoerd. De rente zal worden toegewezen zoals gevorderd.

2.11

[A] qq heeft aanspraak gemaakt op de buitengerechtelijke kosten van € 1.160,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag van 29 juni 2016 af.
Tegen deze aanspraken heeft [B] geen gemotiveerd verweer gevoerd. De gevorderde kosten en rente zullen worden toegewezen.

2.12

[A] qq heeft aanspraak gemaakt op de kosten van de beslaglegging op haar aandeel in de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] en gevorderd dat het door [A] qq gelegde conservatoire beslag van waarde wordt verklaard. De kosten van beslaglegging ad € 260,-- + € 83,54 = € 343,54 komen voor toewijzing in aanmerking. Het beslag zal niet van waarde worden verklaard. De vordering tot vanwaardeverklaring van een conservatoir beslag behoeft immers, sinds de inwerkingtreding van het nieuwe executie- en beslagrecht per 1 januari 1992, niet meer te worden ingesteld.

2.13

[A] qq heeft aanspraak gemaakt op betaling binnen 14 dagen van de kosten van de procedure, alsmede op nakosten ad € 131,-- zonder betekening of € 199,-- met betekening van het vonnis, vermeerderd met wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten.

De proceskosten aan de zijde van [A] qq zijn te stellen op:

exploit van dagvaarding € 96,01 griffierecht € 885,--

salaris advocaat (4½ punt tarief III) € 3.127,55 +

€ 4.108,56

3De overwegingen in reconventie

3.1

[B] heeft bij akte haar eis gewijzigd en vordert thans in reconventie -zakelijk samengevat- dat de rechtbank (a.) [A] qq veroordeelt tot nakoming van zijn taak als executeur, in het bijzonder door aan haar alle financiële informatie beschikbaar te stellen die nodig zijn om de legitieme massa vast te stellen en (2.) [A] qq veroordeelt aan haar te voldoen de haar toekomende legitieme, nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet.

3.2

[A] qq heeft na de eiswijziging een antwoordakte genomen. [A] qq heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de eis in reconventie. De rechtbank ziet geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten en zal beslissen op de gewijzigde eis.

ad (a.)

[B] is legitimaris en geen erfgenaam. [A] qq is de met het beheer van de nalatenschap belaste executeur. Aldus laat artikel 4:78 BW zich als volgt lezen:
[B] kan tegenover [A] qq aanspraak maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die zij voor de berekening van haar legitieme portie behoeft.
qq verstrekt haar desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen.

3.4

[A] qq stelt dat de aanwezigheid van een boedelbeschrijving maakt dat er voor [B] al voldoende duidelijkheid bestaat om haar legitieme te kunnen berekenen. Uit de boedelbeschrijving volgt, aldus [A] qq, dat de nalatenschap negatief is en dat de legitieme portie van [B] € 0,-- bedraagt.

3.5

De gewijzigde eis luidt: “(…) aan [B] ter beschikking te stellen alle financiële informatie, waaronder alle bankafschriften en andere financiële documenten, die nodig zijn om de legitieme massa vast te stellen, vanaf het vertrek van erflater uit Nederland, zijnde 2002, zulks op verbeurte van een dwangsom (…).”

[B] voert aan dat de boedelbeschrijving van [A] qq
d.d. 23 januari 2017 onjuist is. [B] betwist de vordering die op haar zou bestaan en voert aan dat ook [getuige 1] de vordering betwist die op haar zou bestaan.

[B] stelt dat aan de activazijde ontbreken: bankrekeningen bij Rabobank en Regionsbank USA, levensverzekeringen bij Nationale Nederlanden en Fidelity, diverse onroerende zaken in de Verenigde Staten van Amerika, aandelen in drie vennootschappen, een wapencollectie, auto’s et cetera.
Ten slotte betwist [B] de in de boedelbeschrijving opgenomen schuld aan
[A] .

3.6

In de boedelbeschrijving verklaarde [A] qq dat de nalatenschap [X] ten tijde van diens overlijden was samengesteld zoals vermeld op de aan de akte gehechte Omschrijving vermogensbestanddelen [X] .

Met betrekking tot de door [B] genoemde vermogensbestanddelen die ontbreken op de boedelbeschrijving stelt [A] qq dat die er niet zijn. [A] qq stelt dat door hem een volledige boedelbeschrijving is opgesteld ten overstaan van de notaris.

Ten aanzien van de door [B] verlangde financiële informatie sinds 2002 brengt [A] qq naar voren dat de legitieme wordt berekend over de waarde van de goederen der nalatenschap op het tijdstip onmiddellijk na overlijden, welke waarde -kort gezegd- kan worden vermeerderd wegens bepaalde giften en verminderde wegens bepaalde schulden. [B] maakt niet duidelijk welk belang zij heeft bij de financiële bescheiden en zij onderbouwt dat ook niet, aldus [A] qq.

3.7

De rechtbank overweegt als volgt. [A] qq heeft een notariële boedelbeschrijving overgelegd. Artikel 4:78, tweede lid, BW biedt de legitimaris de mogelijkheid aan de kantonrechter te verzoeken de executeur op te doen roepen ten einde de deugdelijkheid van de boedelbeschrijving in tegenwoordigheid van de legitimaris onder ede te bevestigen. [B] heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

[A] qq heeft gesteld dat de door [B] genoemde vermogens-bestanddelen die zouden ontbreken op de boedelbeschrijving, er niet zijn. De rechtbank wijst af de in algemene termen geformuleerde vordering om op straffe van verbeurte van een dwangsom ‘alle financiële informatie’ ter beschikking te stellen.

De rechtbank neemt de boedelbeschrijving tot uitgangspunt. [B] betwist de daarin opgenomen vorderingen op haar en op [getuige 1] ad respectievelijk € 38.575,-- en

€ 127.050,--. Daarnaast betwist zij de in de boedelbeschrijving opgenomen schuld aan

[A] ad € 452.473,06.

Hierboven is in conventie is de vordering op [B] ad € 38.575,-- vastgesteld.

3.8

De rechtbank heeft in de procedure onder zaaknummer C/08/163198 HA ZA 14-518 geoordeeld dat de vordering op [getuige 1] ad € 127.050,-- bestaat. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat oordeel bij arrest van

24 juli 2018 heeft bekrachtigd.

De rechtbank is van oordeel dat bij de huidige stand van zaken kan worden uitgegaan van de juistheid van de in de boedelbeschrijving vermelde vorderingen op [B] en

[getuige 1] en dat [B] met betrekking tot die vorderingen geen aanspraak kan maken op inzage en een afschrift van bescheiden.

3.9

Dat is anders met betrekking tot de schuld aan [A] . [B] stelt in haar akte uitlating na tussenvonnis dat [X] nooit geld heeft geleend van [A] . [X] beschikte, aldus [B] , over ‘zeer ruim voldoende inkomsten en vermogen’. [B] stelt dat de schuld aan [A] ten onrechte wordt opgevoerd om [B] in haar rechten te korten. [A] qq heeft deze stelling in zijn antwoordakte onbesproken gelaten. De post ‘schuld aan [A] ’ ad
€ 452.473,06 is veruit het grootste bedrag in de Omschrijving vermogensbestanddelen [X] en daarmee een relevant bedrag voor de berekening van de legitieme.

3.10

Ingevolge artikel 4:78 BW kan [B] tegenover [A] qq aanspraak maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die zij voor de berekening van haar legitieme portie behoeft en verstrekt [A] qq haar desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen. Aldus dient [A] qq bescheiden aan [B] ter inzage en in afschrift te verstrekken die betrekking hebben op en inlichtingen te verstrekken over de schuld aan [A] ad € 452.473,06 per 4 mei 2015. Die vordering zal worden toegewezen als hierna te vermelden.

ad (b)

3.11

De vordering om [A] qq te veroordelen aan [B] te voldoen de haar toekomende legitieme, nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet, zal worden afgewezen. Een legitimaris heeft een vordering op de erfgenamen. Dit betekent in casu dat [B] , indien de nalatenschap niet negatief is, een vordering heeft op [A] en niet op de executeur.

De vordering in reconventie is ingesteld tegen [A] qq. Artikel 136 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv.) staat aan toewijzing in de weg. Dat erfgenaam en executeur één en dezelfde persoon zijn, maakt het bovenstaande niet anders. Immers: die situatie ligt juist ten grondslag aan artikel 136 Rv.

3.12

Nu partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld zullen de kosten in reconventie worden gecompenseerd en wel aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

De beslissing

De rechtbank

In conventie

I. veroordeelt [B] om aan [A] qq in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [X] te betalen een bedrag van
€ 38.575,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2016 tot de dag van volledige betaling;

II. veroordeelt [B] in de buitengerechtelijke kosten van € 1.160,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2016 tot de dag van volledige betaling;

III. veroordeelt [B] veroordeelt in de kosten van de beslaglegging op haar aandeel in de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] ad € 343,54;

IV. veroordeelt [B] in de kosten van deze procedure ad € 4.108, 56, alsmede de nakosten tot een bedrag van € 131,--, dan wel indien betekening van het vonnis plaatsvindt, tot een bedrag van € 199,--, vermeerderd met de rente van 14 dagen na dagtekening vonnis dan wel dagtekening betekening tot de dag van volledige betaling;

V. verklaart het dictum in conventie uitvoerbaar bij voorraad.


In reconventie

VI. veroordeelt [A] qq binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis aan [B] bescheiden ter inzage en in afschrift te verstrekken die betrekking hebben op en inlichtingen te verstrekken over de schuld aan [A] ad
€ 452.473,06 per 4 mei 2015, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 5.000,-- (zegge: vijfduizend euro);

VII. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;

VIII. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

IX. verklaart onderdeel VI. van het dictum in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op

29 augustus 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733