Rechtbank Den Haag 28-08-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:10822

Datum publicatie25-10-2018
ZaaknummerC/09/558126 / JE RK 18-1714
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; 1:263 e.v. BW Aanwijzing GI;
Meerderjarigenbescherming; Wvggz/Wzd (BOPZ)
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging schriftelijke aanwijzing. Kind zit klem door strijd tussen ouders. GI heeft terecht regels gesteld omtrent vakanties. Aanwijzing dient doel OTS en belang kind. Zeer zorgwekkend dat ouders, ondanks betrokkenheid GI, nog steeds het belang van het kind niet voorop kunnen stellen. Kinderrechter niet bevoegd om inhoud aanwijzing te wijzigen. Afwijzing vervallenverklaring. Door toezeggingen ouders ter zitting voldoende vertrouwen dat de aanwijzing door ouders zal worden nageleefd. Afwijzing dwangsom.

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz

Zaaksgegevens: C/09/558126 / JE RK 18-1714

Datum uitspraak: 28 augustus 2018

Beschikking van de kinderrechter

Bekrachtiging schriftelijke aanwijzing

Afwijzing vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing

Afwijzing dwangsom

in de zaak naar aanleiding van het op 9 augustus 2018 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de moeder,

wonende te [woonplaats 1]

betreffende:

- [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,

wonende te [woonplaats 2] ,

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

- het verzoek;

- het verweerschrift van de zijde van de gecertificeerde instelling.

Op 28 augustus 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:

- de moeder;

- de vader;

- mevrouw [A] , namens de gecertificeerde instelling.

Feiten

- Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.

- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.

- [minderjarige] verblijft feitelijk afwisselend bij de moeder en de vader.

- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 26 april 2018 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 27 april 2018 tot 21 maart 2019.

- De gecertificeerde instelling heeft de ouders een schriftelijke aanwijzing gegeven op
31 juli 2018, die als volgt luidt:

 ouders geven elkaar toestemming voor vakantie met [minderjarige] naar het buitenland (veilige landen, zie hiervoor de richtlijnen van buitenlandse zaken);

 ouders dienen hiervoor het toestemmingsformulier en een kopie van hun paspoort (met vermelding waarvoor kopie paspoort is meegegeven) aan de andere ouder mee te geven;

 ouders dragen zorg voor het meegeven van een geldig legitimatiebewijs van [minderjarige] of geven hun medewerking voor het aanvragen van een reisdocument van [minderjarige] ;

 bij vakanties geeft de moeder de zorgpas (of een kopie hiervan) mee aan de vader, zodat bij medische incidenten gebruik kan worden gemaakt van de zorgverzekering; de vader gebruikt deze alleen in nood en informeert de moeder zo snel mogelijk over het gebruik hiervan. Beide ouders informeren elkaar van medische hulp die ingeschakeld moet worden tijdens de vakantie;

 ouders voldoen aan de vraag om het toestemmingsformulier te tekenen binnen een week. Op dit moment ligt er een verzoek van de vader aan de moeder. De moeder voldoet aan deze voorwaarden in een termijn van één week ingaande na de aanwijzing.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt er toe de schriftelijke aanwijzing geheel vervallen te verklaren dan wel de inhoud daarvan te wijzigen. De moeder heeft het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. De moeder heeft zorgen over grensoverschrijdend seksueel gedrag dat [minderjarige] vertoont. Dit is ook door de gecertificeerde instelling vastgesteld. Deze zorg is niet meegenomen in de schriftelijke aanwijzing. De moeder vraagt zich af of dit terecht is. De moeder vraagt zich voorts af of zij gelijk wordt behandeld als de vader, aangezien de vader eerder geen toestemming heeft verleend voor een vakantie en daar geen gevolgen aan werden verbonden. Voorts vraagt de moeder zich af of het geven van een schriftelijke aanwijzing terecht is wanneer de vader beslist om geen vervangende toestemming te vragen aan de rechter voor een vakantie. Op 23 mei 2018 is de schriftelijke aanwijzing per e-mail schriftelijk aangekondigd. Tweeëneenhalve maanden later is de schriftelijke aanwijzing gestuurd. De moeder vraagt zich af of dat terecht is, gezien de tijd tussen de aankondiging en de schriftelijke aanwijzing enerzijds, en de tijd tussen de schriftelijke aanwijzing en de geplande vakantie anderzijds (twee dagen). Indien de schriftelijke aanwijzing zal worden bekrachtigd, zal de moeder de aanwijzing naleven.

De gecertificeerde instelling heeft bepleit het verzoek van de moeder af te wijzen en voorts verzocht om de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen en een dwangsom op te leggen ter hoogte van € 500,- voor elke keer dat de ouders de schriftelijke aanwijzing niet naleven.

De gecertificeerde instelling heeft daar het volgende aan ten grondslag gelegd. Er heeft veel tijd tussen de aankondiging en het opstellen van de schriftelijke aanwijzing gezeten, mede omdat er nog een gesprek heeft plaatsgevonden naar aanleiding van vragen van de moeder en omdat het besluit vervolgens is besproken binnen het team vanwege het ontbreken van vertrouwen van de moeder in de jeugdbeschermer. Het klopt dat de vader in december 2017 geen toestemming heeft gegeven aan de moeder om met [minderjarige] op vakantie te gaan naar het buitenland. De langdurige problematische scheiding maakt dat het gedrag van de ouders onmogelijk per direct zal veranderen; dit is een proces. De jeugdbeschermer heeft in december 2017 gezamenlijk met de ouders hierover gesproken. In dit gesprek heeft de vader duidelijk te horen gekregen dat het niet geven van toestemming niet passend is in goed ouderschap. De jeugdbeschermer heeft de hoop gehad dat de ouders na dit gesprek hun strijd rond de vakanties zouden staken. Helaas is dit niet gebeurd, waardoor er is gekozen om bij herhaling van zetten – nu vanuit de moeder – wél over te gaan tot het geven van een schriftelijke aanwijzing. De moeder noemt haar zorgen rond het seksueel overschrijdend gedrag. Deze zorgen worden gedeeld door de vader en de jeugdbeschermer. Hiervoor is een aanmelding gedaan bij de GGZ. Wat de oorzaak van het gedrag is, is nog onduidelijk. Het zorgelijke gedrag staat echter los van de schriftelijke aanwijzing.

De vader heeft aangegeven het eens te zijn met de schriftelijke aanwijzing en het opleggen van een dwangsom.

Beoordeling

*Nu het verzoek binnen twee weken na toezending of uitreiking van genoemde beslissing aan de verzoek*ster ter griffie van deze rechtbank is ingediend, is verzoek*ster ontvankelijk in zijn*haar verzoek.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:264 BW kan de kinderrechter op verzoek van een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.

Een schriftelijke aanwijzing dient te worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene Wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit betekent dat aan de hand van het bepaalde in de hoofdstukken 3 en 4 Awb beoordeeld moet worden of bij de besluitvorming door de gecertificeerde instelling de algemene voorschriften over zorgvuldigheid, evenredigheid en een deugdelijke motivering in acht zijn genomen. De schriftelijke aanwijzing dient het doel van de ondertoezichtstelling te dienen en in het belang van de minderjarige te worden geacht.

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat niet is gebleken van een schending voor voornoemde voorschriften. De kinderrechter heeft geen reden om aan te nemen dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel – zoals betoogd door de moeder –, omdat de schriftelijke aanwijzing is gericht tegen zowel de vader als de moeder. De gecertificeerde instelling heeft voorts onderbouwd waarom er relatief veel tijd heeft gezeten tussen de aankondiging en het opstellen van de schriftelijke aanwijzing. De kinderrechter is van oordeel dat de gecertificeerde instelling de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig heeft voorbereid door het versturen van een vooraankondiging en door vervolgens in gesprek te gaan met de moeder en de zaak meermalen intern te bespreken.

De kinderrechter is voorts van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing het doel van de ondertoezichtstelling dient en in het belang van [minderjarige] is. De kinderrechter overweegt daartoe dat de ondertoezichtstelling is uitgesproken – en nadien verlengd – vanwege de aanhoudende strijd tussen de ouders en de gevolgen hiervan voor [minderjarige] . Er is door de kinderrechter reeds meerdere malen overwogen dat [minderjarige] klem zit tussen haar ouders door de onderlinge strijd waarmee zij wordt belast. Van deze situatie is thans nog steeds sprake. De ouders zijn niet in staat zelfstandig tot een vakantieregeling te komen en om vervolgens de praktische zaken uit te voeren om de vakanties van [minderjarige] ook daadwerkelijk mogelijk te maken. Hoewel de signalen van seksueel overschrijdend gedrag van [minderjarige] zorgelijk zijn, is onvoldoende gebleken dat dit een contra-indicatie vormt voor vakanties met de vader. De kinderrechter acht het zeer zorgwekkend dat de ouders – ondanks de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling – nog steeds niet in staat lijken om het belang van [minderjarige] voorop te stellen.

De kinderrechter acht het dan ook terecht dat de gecertificeerde instelling is overgegaan tot het stellen van regels omtrent de vakanties door middel van een schriftelijke aanwijzing en acht deze aanwijzing ook in het belang van [minderjarige] . De kinderrechter zal daarom het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring afwijzen en de schriftelijke aanwijzing bekrachtigen.

Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de moeder om de inhoud van de schriftelijke aanwijzing te wijzigen, overweegt de kinderrechter dat blijkens de wettekst van
Art. 1:264 van het Burgerlijk Wetboek en de jurisprudentie 1 de kinderrechter niet de bevoegdheid heeft om de inhoud van een schriftelijke aanwijzing te wijzigen. De kinderrechter zal daarom ook het subsidiaire verzoek van de moeder afwijzen.

De kinderrechter overweegt ten aanzien van het verzoek om een dwangsom op te leggen indien de ouders de schriftelijke aanwijzing niet nakomen, dat de moeder ter zitting heeft aangegeven dat zij de schriftelijke aanwijzing zal naleven indien deze zal worden bekrachtigd. De vader heeft ingestemd met de schriftelijke aanwijzing. De kinderrechter heeft er daarom voldoende vertrouwen in dat de aanwijzing door de ouders zal worden nageleefd en is van oordeel dat het belang van [minderjarige] zich thans tegen het opleggen van een dwangsom verzet.

Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:

bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van 31 juli 2018;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. M. Kramer, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
E.G. Nuboer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2018.

Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing geen hoger beroep open, maar slechts cassatie in het belang der wet.

1

Gerechtshof Den Haag, 18 april 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BA7408.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733