Rechtbank Amsterdam 15-08-2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:6604

Datum publicatie23-10-2018
ZaaknummerC/13/636983 / HA ZA 17-1063
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Ongehuwd samenleven;
Familieprocesrecht; Nietigheid/vernietiging/ontbinding;
Alimentatie; Partneralimentatie ex-samenwoners
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Een samenlevingsovereenkomst is een verbintenisscheppende overeenkomst a.b.i. art. 6:213 BW, aangezien partijen jegens elkaar verschillende verbintenissen op zich nemen. Het is echter geen wederkerige overeenkomst a.b.i. art. 6:261 BW, omdat het ruilkarakter ontbreekt. Art. 6:265 BW mist overeenkomstige toepassing, zodat door man ingeroepen ontbinding nietig is. Plicht voor man om partneralimentatie te betalen gezien art. 3:42 BW daarom wel degelijk in werking getreden.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/636983 / HA ZA 17-1063

Vonnis van 15 augustus 2018

in de zaak van

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

advocaat mr. M.K. de Menthon Bake te 's-Gravenhage,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

advocaat aanvankelijk: mr. P.C. Burger, thans: geen

Partijen zullen hierna aangeduid worden als de man en de vrouw.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding,

  • de conclusie van antwoord,

  • de onttrekking van de advocaat mr. P.C. Burger voorafgaande aan de geplande comparitie van partijen.

1.2.

Vervolgens heeft de rolrechter de zaak aangehouden om [de vrouw] de gelegenheid te geven voor het stellen van een nieuwe advocaat. [de vrouw] heeft geen nieuwe advocaat gesteld. Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben twee kinderen, [kind 1] , geboren [geboortedatum] 2011, en [kind 2] , geboren [geboortedatum] 2014.

2.2.

Op 26 april 2013 hebben partijen bij notariële akte een samenlevingsovereenkomst gesloten (hierna: de samenlevingsovereenkomst), waarin – voor zover van belang – het volgende is bepaald:

“Partijen willen, ter voldoening aan de door hen jegens elkaar gevoelde morele verzorgingsplicht en ter regeling van hun onderlinge vermogensrechtelijke verhouding en hun ouderlijke verantwoordelijkheid jegens [kind 1] en de eventuele andere kinderen die uit hun relatie zullen worden geboren, de gevolgen van hun relatie en hun ouderschap als volgt regelen.
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:

2. Gezamenlijk ouderlijk gezag

Partijen zullen zo spoedig mogelijk na ondertekening van deze overeenkomst bevorderen dat [de man] mede wordt belast met het ouderlijk gezag over [kind 1] . (. . .) Ten aanzien van de eventuele andere kinderen die uit de relatie van partijen zullen worden geboren, zal [de vrouw] zo spoedig mogelijk na de bevalling bevorderen dat [de man] mede wordt belast met het ouderlijk gezag over dat kind.
(…)

13. Einde overeenkomst
13.1 Deze overeenkomst eindigt:
a. door opzegging door een van de partijen op het tijdstip tegen welke de opzegging is gedaan. De opzegging geschiedt bij aangetekende brief aan de andere partij, waarbij een opzegtermijn van tenminste een maand in acht genomen moet worden. In geval de verblijfplaats van de andere partij niet bekend is, zal de opzegging worden gedaan bij de notarisbewaarder van de akte;
b. door het overlijden van een van partijen;
c. door het aangaan van een huwelijk of geregistreerd partnerschap door partijen;
d. doordat partijen geen gemeenschappelijke huishouding meer voeren, tenzij de samenwoning is geëindigd door omstandigheden buiten hun wil en/of medische (verzorgings)redenen;
e. wanneer partijen volgens de gegevens van de Gemeentelijke Basisadministratie niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven, tenzij een inschrijving op verschillende adressen in de Gemeentelijke Basisadministratie heeft plaatsgevonden door omstandigheden buiten hun wil of beide partijen instemmen met een inschrijving op verschillende adressen;
f. indien, zonder dat een opzegging als bedoeld in sub a heeft plaatsgevonden, partijen in gezamenlijk overleg de overeenkomst feitelijk hebben beëindigd en zijn overgegaan tot verdeling van de vermogensbestanddelen.”

2.3.

Na het sluiten van de samenlevingsovereenkomst is de man mede belast met het ouderlijk gezag over [kind 1] .

2.4.

Bij e-mail van 17 juni 2015 20:02 uur heeft de man aan de vrouw onder meer het volgende geschreven:

“Ik ben het met je eens dat onze relatie momenteel in een dal zit en ik wil dat graag samen met jou oplossen. Ik ben blij te vernemen dat je samen naar een psycholoog wilt gaan, wat ik al een aantal malen voorgesteld heb. Jij hebt dit gisteren met de huisarts besproken dus ik hoor graag wanneer we daar terecht kunnen. Ik ga graag mee! Je geeft aan dat je eerst dit traject succesvol wilt afsluiten alvorens je toestemming geeft voor gezamenlijk ouderlijk gezag. Daar ben ik het echter niet mee eens. Ouderlijk gezag heeft niets met de status van onze relatie te maken naar mijn bescheiden mening. Je moet ouderlijk gezag niet als breekijzer gebruiken om onze relatie proberen te verbeteren. Dan voer je je strijd over de rug van de kinderen. Dat is niet goed en daar is het ouderlijk gezag ook niet voor bedoeld. Ik verzoek je daarom nogmaals vriendelijk het formulier Verzoek tot het gezamenlijk uitoefenen van het gezag over een minderjarige vanavond te ondertekenen. Doe je dat niet dan ben je in gebreke.”

2.5.

Bij e-mail van 18 juni 2015 11:05 uur heeft de man aan de vrouw onder meer het volgende geschreven:

“Helaas heb ik geen door jou ondertekend formulier Verzoek tot het gezamenlijk uitoefenen van het gezag over een minderjarige mogen ontvangen. Je bent derhalve in gebreke. Ik ontbind daarom onze samenlevingsovereenkomst zoals gepasseerd bij Notaris [naam notaris] op 26 april 2013.”

2.6.

Op 5 juli 2015 heeft de vrouw met de twee kinderen de gezamenlijk door partijen bewoonde woning verlaten. In de week daarna hebben partijen afspraken gemaakt over de alimentatie. Deze afspraken hielden in dat de man tot en met juni 2016 een verhoogd bedrag aan kinderalimentatie van € 3.100,- per maand zou betalen, en daarna de in de samenlevingsovereenkomst overeengekomen kinderalimentatie van (geïndexeerd) € 687,50 per kind per maand.

2.7.

Op 17 augustus 2015 is in het gezagsregister geregistreerd dat de man sinds 6 augustus 2015 mede is belast met het ouderlijk gezag over [kind 2] .

2.8.

Op 14 juli 2016 om 13:04 heeft de man aan de vrouw onder meer het volgende geschreven:

“De samenlevingsovk is op 18 juni 2015 ontbonden nav jouw blijvende weigering toestemming te verlenen voor gezamenlijk ouderlijk gezag. Daar kunnen dus geen rechten meer uit ontleend worden. Op 17 juli 2015 hebben wij daarom nieuwe afspraken gemaakt tav ons uit elkaar gaan. (…) Partneralimentatie is niet van toepassing, zie onderstaande mail) Naast de hiervoor genoemde bedragen ben ik niet verplicht aan jou enig ander bedrag te voldoen.”

2.9.

De vrouw heeft bij e-mail van 14 juli 2016 14:23 aan de man onder meer het volgende geschreven:

“Juist is dat je de samenlevingsovereenkomst op 18 juni hebt ontbonden. Derhalve gelden en treden de afspraken in werking die in artikel 8 en 9 zijn overeengekomen onder leiding van jouw advocaat en mijn advocaat en nadien notarieel zijn vastgelegd. Ik verzoek en zonodig sommeer ik je nogmaals deze financiële afspraken vanaf 1 augustus 2016 na te komen.”

3Het geschil

3.1.

De man vordert samengevat een verklaring voor recht inhoudende dat hij de samenlevingsovereenkomst op 18 juni 2015 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.

3.2.

De vrouw voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

De man vordert een verklaring voor recht dat inhoudende dat de samenlevingsovereenkomst is ontbonden. Hij beroept zich daarbij onder 2.5 aangehaalde e-mail en stelt dat die tot ontbinding van de samenlevingsovereenkomst heeft geleid, omdat de vrouw in weerwil van de considerans en art. 2 van de samenlevingsovereenkomst bleef weigeren haar medewerking te verlenen aan het door hem verkrijgen van het gezamenlijk ouderlijk gezag over [kind 2] .

4.2.

In artikel 13 van de samenlevingsovereenkomst zijn een aantal wijzen geregeld waarop de samenlevingsovereenkomst kan eindigen. Blijkens het onder 2.8 aangehaalde e-mailbericht is de achtergrond van de vordering van de man de stelling dat als de samenlevingsovereenkomst eindigt op grond van ontbinding, de bepalingen die van toepassing zijn op de wederzijdse verplichtingen bij andere wijzen van beëindiging van de samenlevingsovereenkomst (zoals de in artikel 8 en 9 van de samenlevingsovereenkomst geregelde alimentatieverplichtingen en de in artikel 10 opgenomen bepaling over de kosten van de honden) niet van toepassing zijn. De rechtbank zal de gevorderde verklaring voor recht dan ook moeten beoordelen in dat licht.

4.3.

De vrouw heeft als verweer gevoerd dat de enkele omstandigheid dat de vrouw door aanhoudende relatieproblematiek anderhalve maand na de relatiebreuk haar medewerking aan het verkrijgen van het gezamenlijk ouderlijk gezag heeft verleend, niet maakt dat de vrouw door deze tekortkoming (als het dat al is) geen rechten meer kan ontlenen aan de samenlevingsovereenkomst als het gaat om de hierin vastgelegde alimentatieaanspraken. Partijen hebben dit niet in de samenlevingsovereenkomst als ontbindende of opschortende voorwaarde opgenomen. Die koppeling is er wel tussen

de alimentatie en de omgangsregeling.

Verder wijst de vrouw er op dat zij haar werkzaamheden als advocaat heeft opgegeven teneinde de kans te vergroten op een zwangerschap en dat dat mogelijk was

omdat de man zijn bedrijf had verkocht voor ettelijke miljoenen euro’s. Er was dus financiële zekerheid (aan de zijde van de man) en de samenlevingsovereenkomst is op financieel vlak tot stand gekomen omdat ook de vrouw zekerheid moest hebben omtrent haar financiële positie bij (onverhoopt) uiteengaan. Zij zou immers haar advocatencarrière

opgeven en dus ook haar financiële onafhankelijkheid.

De vrouw stelt dat zij de mededeling van de man dat hij de overeenkomst ‘ontbond’

altijd heeft opgevat als een ‘opzegging’ van de samenlevingsovereenkomst. Zij heeft dat ook zo mogen opvatten omdat de man uitvoering heeft gegeven aan enkele afspraken zoals in de samenlevingsovereenkomst vastgelegd.

4.4.

De gevorderde verklaring voor recht kan slechts worden uitgesproken als de tussen partijen gesloten samenlevingsovereenkomst is ontbonden in de zin van art. 6:265 Burgerlijk Wetboek (BW). Daarvoor is als eerste de vraag aan de orde of art. 6:265 BW op de samenlevingsovereenkomst van toepassing is.

Een samenlevingsovereenkomst is een verbintenisscheppende overeenkomst in de zin van artikel 6:213 BW, aangezien partijen jegens elkaar verschillende verbintenissen op zich nemen. Het is echter geen wederkerige overeenkomst in de zin van artikel 6:261 BW, omdat het ruilkarakter ontbreekt. Het is immers niet zo dat een partij bij de samenlevingsovereenkomst verbintenissen op zich neemt ter verkrijging van de prestatie waartoe de wederpartij zich daartegenover jegens haar verbindt. Zo kan het heel goed gebeuren dat er situaties ontstaan waarin slechts een van de partijen jegens de ander een verplichting heeft.

4.5.

De vraag is vervolgens of de bepalingen inzake de wederkerige overeenkomst, waaronder artikel 6:265 BW inzake ontbinding, voor overeenkomstige toepassing in aanmerking komen. Dit is volgens artikel 6:261 lid 2 BW slechts het geval als de aard van die rechtsbetrekkingen zich daartegen niet verzet. Om dat te bepalen is uitleg van de samenlevingsovereenkomst nodig. Daarbij dient de rechtbank niet alleen te letten op de tekst van de overeenkomst, maar ook op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan wat zij zijn overeengekomen mochten toekennen en op wat zij op grond van de overeenkomst redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

4.6.

De samenlevingsovereenkomst heeft blijkens de considerans tot doel “…ter voldoening aan de door hen jegens elkaar gevoelde morele verzorgingsplicht en ter regeling van hun onderlinge vermogensrechtelijke verhouding en hun ouderlijke verantwoordelijkheid jegens [kind 1] en de eventuele andere kinderen die uit hun relatie zullen worden geboren, de gevolgen van hun relatie en hun ouderschap …” te regelen.

Dat betekent dat voor de uitleg van de overeenkomst de onderliggende affectieve relatie en de daaruit voortvloeiende wederzijdse verantwoordelijkheden uitgangspunt zijn. Gezien deze strekking moet worden aangenomen dat de in artikel 13 geregelde wijzen van beëindiging een limitatieve opsomming bevatten. Nu elk van partijen om welke reden ook de samenlevingsovereenkomst kan opzeggen en daardoor alimentatieverplichtingen ontstaan, is het in strijd met de wederzijdse verantwoordelijkheden die aan de samenlevingsovereenkomst ten grondslag liggen dat er nog een niet in die overeenkomst geregelde wijze van beëindiging zou bestaan, die er toe leidt dat er geen alimentatieverplichtingen zijn. Om deze reden is een overeenkomstige toepassing van art. 6:265 BW op de onderhavige samenlevingsovereenkomst in strijd met de aard van de overeenkomst en dient deze dus achterwege te blijven. Dat betekent dat ontbinding van de samenlevingsovereenkomst niet mogelijk is en dat de ingeroepen ontbinding dus nietig is. Daarom moet de gevorderde verklaring voor recht worden afgewezen.

4.7.

Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op. Art. 3:42 luidt als volgt.

Beantwoordt de strekking van een nietige rechtshandeling in een zodanige mate aan die van een andere, als geldig aan te merken rechtshandeling, dat aangenomen moet worden dat die andere rechtshandeling zou zijn verricht, indien van de eerstgenoemde wegens haar ongeldigheid was afgezien, dan komt haar de werking van die andere rechtshandeling toe, tenzij dit onredelijk zou zijn jegens een belanghebbende die niet tot de rechtshandeling als partij heeft medegewerkt.
Uit het bovenstaande vloeit voort dat de man de samenlevingsovereenkomst heeft willen beëindigen, maar dat hij dat heeft willen doen op grond van een wettelijke bepaling die niet van toepassing is en ook niet overeenkomstig kan worden toegepast. Dat betekent dat de ontbinding van de samenlevingsovereenkomst nietig is. Nu de man de samenlevingsovereenkomst wel heeft willen beëindigen, moet worden aangenomen dat hij als hij had geweten dat hij die niet kon ontbinden, die zou hebben opgezegd. Dat betekent dat de ontbinding hier op grond van de wet wordt omgezet in een opzegging. Dat zou anders zijn als dat resultaat onredelijk zou zijn jegens de vrouw. Maar dat is niet zo, nu de vrouw heeft gesteld dat zij de ontbinding als opzegging heeft opgevat en zij zich juist op de rechtgevolgen van een opzegging wenst te beroepen, zie het onder 2.9 weergegeven e-mailbericht.
De conclusie is dat de samenlevingsovereenkomst is beëindigd doordat de nietige ontbinding is omgezet in een rechtsgeldige opzegging, zodat de aan opzegging in de samenlevingsovereenkomst verbonden rechtsgevolgen met ingang van 18 juni 2015 zijn ingetreden.

4.8.

De man zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de vrouw worden begroot op:

- griffierecht 287,00

- salaris advocaat 452,00 (1,0 punt × tarief € 452,00)

Totaal € 739,00

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vorderingen af,

5.2.

veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 739,00,

5.3.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2018. 1

1

type: RHCJ

coll:



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733