Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19-07-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6700

Datum publicatie19-10-2018
Zaaknummer200.240.036
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; UHP bij grootouders
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Hof: opvoedsituatie kind is niet gewijzigd op gewenste manier, nl. dat oma in belang van ontwikkeling kind alleen voor haar opvoeding zorgt. Ongewenste situatie dat vader bij oma is blijven wonen bestaat nog. Hiermee niet voldaan aan beschikking kinderrechter van mei 2017. Bovendien is na feitelijk uiteengaan van ouders een onevenwichtige situatie ontstaan in het contact van ouders met kind en is oma onvoldoende opgewassen tegen vader. Hof: plaatsing gezinshuis in belang kind. Bekrachtiging toestemming wijziging verblijf.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.240.036

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 456119)

beschikking van 19 juli 2018

inzake

[naam grootmoeder] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de grootmoeder,

advocaat: mr. P.C. Smit te Utrecht,

en

de gecertificeerde instelling

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

gevestigd te Amsterdam,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de GI,

en

[naam moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. C.A.H. Boom te Utrecht.


Als overige belanghebbende is aangemerkt:

[naam vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder te noemen: de vader.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 21 maart 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 mei 2018;

- het verweerschrift van de moeder.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 19 juni 2018 plaatsgevonden. De grootmoeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn R. Kraak en G.J.M. Kamsma verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is, met kennisgeving vooraf, niemand verschenen. De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3De feiten

3.1

Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie tussen de moeder en de vader is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .

3.2

Bij beschikking van 15 juli 2008 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht en de uitvoering van deze maatregel opgedragen aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming (thans de GI). Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 2 oktober 2017 tot 14 oktober 2018.

3.3

[minderjarige] woont bij de grootmoeder sinds 20 december 2010 op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing. Daarvoor heeft [minderjarige] in een ander pleeggezin gewoond. De machtiging tot uithuisplaatsing is laatstelijk verlengd bij beschikking van de kinderrechter van 2 oktober 2017 tot 14 oktober 2018.

3.4

Bij beschikking van 23 mei 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, het verzoek van de GI tot wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige] naar een gezinshuis afgewezen.

3.5

De ouders hebben tot augustus 2017 een relatie gehad en ingewoond bij de grootmoeder. Nadat de relatie tussen de ouders is geëindigd, is de vader bij de grootmoeder en [minderjarige] blijven wonen en heeft de moeder een andere woning betrokken.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 21 maart 2018 heeft de kinderrechter de GI toestemming verleend tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar een verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs.

4.2

De grootmoeder is met één grief in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking (hierna: de bestreden beschikking). De grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De grootmoeder verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI om de verblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen alsnog af te wijzen en - indien de GI inmiddels is overgegaan tot plaatsing van [minderjarige] in een gezinshuis hangende de procedure in hoger beroep - te bepalen dat [minderjarige] haar verblijfplaats bij de grootmoeder zal hebben met ingang van de datum van de te wijzen beschikking in hoger beroep, dan wel met ingang van een datum die het hof juist acht.

4.3

De moeder voert verweer. Zij verzoekt het hof het verzoek van de grootmoeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.4

De GI voert ook verweer, hetgeen zij mondeling tijdens de behandeling ter zitting op 19 juni 2018 naar voren heeft gebracht. Zij verzoekt het hof het verzoek van de grootmoeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid

5.1

[minderjarige] woont langer dan één jaar bij de grootmoeder. Ingevolge artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt de grootmoeder daarom aangemerkt als belanghebbende en is zij ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep.

Verzoek tot toestemming voor wijziging in het verblijf van [minderjarige]

5.2

Ingevolge artikel 1:265i lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) behoeft d

(Externe link)

e gecertificeerde instelling de toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de toestemming door de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling wordt verleend en slechts wordt afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.

5.3

De grootmoeder stelt dat de rechtbank ten onrechte toestemming heeft verleend aan de GI voor wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige] . Zij voert aan dat zij de zorg en opvoeding aan [minderjarige] kan bieden die zij nodig heeft en daarvoor de verantwoordelijkheid neemt. De stelling van de GI, dat de vader in plaats van de grootmoeder het voor het zeggen heeft met betrekking tot [minderjarige] , betwist de grootmoeder. De grootmoeder acht een wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige] in strijd met haar ontwikkelingsbelangen en wijst daarbij ook op de hechtingsproblematiek van [minderjarige] . Verder stelt de grootmoeder, onder verwijzing naar jurisprudentie van het EHRM, dat de uithuisplaatsing een herenigingsdoelstelling heeft en [minderjarige] ook daarom bij haar moet kunnen blijven wonen met de inzet van de hulpverlening die voor de ontwikkeling van [minderjarige] nodig is.

5.4

De moeder meent dat de rechtbank terecht toestemming heeft verleend aan de GI voor wijziging in het verblijf van [minderjarige] . Zij voert, kort gezegd, aan dat doordat de vader nog steeds bij de grootmoeder en [minderjarige] woont, er sprake is van een schadelijke leefsituatie voor [minderjarige] . De grootmoeder kan onvoldoende weerstand bieden tegen de vader, waardoor de grootmoeder niet de opvoeder van [minderjarige] kan zijn en aan [minderjarige] niet de duidelijkheid in de opvoeding wordt geboden die zij nodig heeft. De situatie dat de vader inwoont bij de grootmoeder leidt ook tot ongelijkheid tussen de ouders, zo stelt de moeder verder, onder andere in het contact met [minderjarige] .

5.5

De GI voert aan, dat het belangrijk is dat [minderjarige] alléén door de grootmoeder wordt opgevoed. Zij verwijst daarbij naar de beschikking van de kinderrechter van 23 mei 2017 (hiervoor genoemd onder rechtsoverweging 3.4), waarin de kinderrechter heeft overwogen ervan uit te gaan dat de ouders er voor zorgen dat zij over uiterlijk een half jaar verhuisd zijn. Volgens de GI levert de vader geen bewijs van zijn zoektocht naar een andere woning en heeft hij meerdere keren aangegeven dat hij bij de grootmoeder wil blijven wonen. Omdat de vader weigert te vertrekken bij de grootmoeder en het onwenselijk is dat de vader medeopvoeder van [minderjarige] is, stelt de GI zich op het standpunt dat het verblijf van [minderjarige] bij de grootmoeder moet worden gewijzigd naar een plaatsing in een gezinshuis. De mogelijkheid van plaatsing van [minderjarige] in een leefgroep in de woonomgeving van de grootmoeder, zoals door de grootmoeder als mogelijkheid ter zitting is genoemd, acht de GI niet in het belang van [minderjarige] . Nadat duidelijkheid bestaat over de verblijfplaats van [minderjarige] zal Reinaerde de hulpverlening gaan bieden die verder nodig is, aldus de GI.

Het hof overweegt als volgt

5.6

Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat [minderjarige] een kwetsbaar en beïnvloedbaar meisje is, dat gedragsproblemen vertoont en te kampen heeft met hechtingsproblematiek. Uit het verslag van De Rading pleegzorgbegeleiding van maart 2018, dat als bijlage is gehecht aan het verzoekschrift van de GI in eerste aanleg, volgt dat De Rading zich al jaren zorgen maakt over de ontwikkeling van [minderjarige] en de opstelling van het systeem, bestaande uit de grootmoeder en de ouders. In dit verslag staat dat De Rading zich in september 2016 op het standpunt stelt:

(…) “Wij denken dat het nog langer groot worden in dit systeem schadelijk is en blijft voor [minderjarige] ’s ontwikkeling. De regiebehoefte die zij voelt is onvoldoende afgenomen en wij maken ons zorgen hoe [minderjarige] ’s gedrag zich zal ontwikkelen als zij richting puberteit gaat. [minderjarige] is gebaat bij een veilig, voorspelbaar en duidelijk opvoedklimaat; een situatie die oma en ouders haar samen niet kunnen bieden. Als oma dit alleen zou doen, hebben wij de verwachting dat dit beter zou zijn voor [minderjarige] ’s ontwikkeling. Vooralsnog hopen wij dat het mogelijk is dat [minderjarige] verder bij haar oma op kan groeien en dat haar ouders eigen woonruimte krijgen. Mocht dat niet mogelijk zijn, is het beter als [minderjarige] elders verder groot wordt.”

In maart 2018 houdt het standpunt van de Rading blijkens voornoemd verslag in:

(…) “Inmiddels zijn wij 1 ½ jaar verder en is iedereen de mening toegedaan (zowel oma, vader, moeder als professionals) dat het op alle fronten (thuis, school, dagbehandeling) niet goed gaat met [minderjarige] . De relatie van ouders is inmiddels verbroken. Moeder is, totaal onverwacht voor oma en vader, alleen in het huis gaan wonen, waar ouders samen zouden gaan wonen. Vader woont nog steeds thuis bij oma en [minderjarige] . Beide ouders hebben inmiddels een nieuwe relatie. Beide zijn onzorgvuldig omgegaan met deze nieuwe partners door [minderjarige] daarin te snel in te betrekken/confronteren, is de mening van De Rading en de WSG. Het vermoeden bestaat dat oma en vader volwassen zaken bespreken waar [minderjarige] bij is. Hier was in de voorgaande ook al sprake van en wij gaan ervan uit dat dit niet veranderd is. Zo laten oma en vader zich zeer negatief uit over moeder en weigeren ze haar inmiddels mee te geven voor een begeleid bezoek aan moeder. De zorg van De Rading wordt nog meer versterkt en wij zijn nog steeds en misschien nog wel meer van mening dat vader uit huis moet gaan om eindelijk de rust te creëren om oma zich te laten focussen op het opgroeien van [minderjarige] .

Wij gaan ervan uit dat oma sterk genoeg is om alleen de opvoeding van [minderjarige] te doen. Wij denken wel dat dit alleen maar kan als zij intensief ondersteund gaat worden om de specialistische opvoeding te kunnen bieden die [minderjarige] nodig heeft. Wij adviseren intensieve pedagogische behandeling in de vorm van PMTO. Risicio factor blijft of oma meerzijdig partijdig kan zijn naar beide ouders toe.”

5.7

Het hof stelt vast dat de opvoedsituatie van [minderjarige] niet is gewijzigd op de door De Rading sinds 2016 voorgestane wijze, namelijk dat de grootmoeder in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] alleen voor haar opvoeding zorgdraagt. De ongewenste opvoedsituatie is blijven voortbestaan doordat de vader bij de grootmoeder is blijven inwonen. Hiermee is ook niet voldaan aan de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 23 mei 2017, waarin de kinderrechter in de overwegingen aangeeft dat het belangrijk is dat [minderjarige] op den duur door alléén de pleegmoeder wordt opgevoed en ervan uitgaat dat de ouders er voor zorgen dat zij over uiterlijk een half jaar verhuisd zijn.

Bovendien is na het feitelijk uiteengaan van de ouders in augustus 2017 en doordat de vader bij de grootmoeder is blijven inwonen, een situatie ontstaan die leidt tot onevenwichtigheid tussen de ouders. De moeder heeft bijvoorbeeld alleen omgang met [minderjarige] onder begeleiding, terwijl de vader onbeperkt contact heeft. De GI en de moeder ervaren dat de grootmoeder onvoldoende tegenwicht kan bieden tegen de mening van de vader en dat de vader (mede)bepalend is bij beslissingen over [minderjarige] . Voorbeelden hiervan zijn dat de vader heeft geweigerd [minderjarige] mee te geven voor bezoeken aan de moeder en dat de vader altijd bij de gesprekken tussen de grootmoeder en de GI aanwezig is. [minderjarige] wordt hierdoor geconfronteerd met de strijd tussen de ouders en het verblijf bij de grootmoeder biedt haar geen neutrale plek meer.

5.8

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat een wijziging komt in haar opvoedsituatie en zij wordt geplaatst in een gezinshuis, zodat zij de duidelijkheid en structuur in de opvoeding kan ervaren die voor haar ontwikkeling noodzakelijk is, maar die afgelopen jaren - zoals hiervoor weergegeven - niet is gerealiseerd. Het hof acht dit verder van belang, omdat [minderjarige] dan uit de strijd tussen de ouders is en een neutrale en stabiele woonomgeving heeft. Dat bij [minderjarige] al hechtingsproblematiek speelt, maakt dit oordeel niet anders.

De stelling van de grootmoeder, dat de vader bij meerdere huisvestingsorganisaties staat ingeschreven en dat hij de woning van de grootmoeder zal verlaten zodra hij een andere woning heeft, is niet onderbouwd en leidt evenmin tot een ander oordeel.

Naar het oordeel van het hof heeft de GI het voorstel van de grootmoeder - voor het geval dat het verblijf van [minderjarige] wordt gewijzigd - [minderjarige] te plaatsen in een leefgroep in de woonomgeving van de grootmoeder, voldoende gemotiveerd weersproken. Het hof volgt het standpunt van de GI dat plaatsing in een gezinshuis passend is bij de leeftijd en problematiek van [minderjarige] .

5.9

Concluderend is het naar het oordeel van het hof dan ook niet in het belang van [minderjarige] om het verzoek van de GI tot wijziging van de verblijfplaats af te wijzen.

6De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 21 maart 2018;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en H. Phaff, bijgestaan door de griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. J.H. Lieber en is op 19 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733