Gerechtshof Den Haag 17-10-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2730

Datum publicatie18-10-2018
Zaaknummer200.242.975/01 en 200.243.650/01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR ouderlijke verantwoordelijkheid;
Jeugdbescherming / Jeugdwet; Ondertoezichtstelling 1:254 e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Ots-verzoek in appel alsnog toegewezen. NL rechter bevoegd, nu moeder met kind in NL woonachtig t.t.v. indienen verzoek (art. 8 Brussel IIbis). Perpetuatio fori-beginsel ook in appel van kracht. Vader, ouder zonder gezag, ontvankelijk in hoger beroep: in 1e aanleg is ots-verzoek gelijktijdig behandeld met verzoek vader tot gezamenlijk gezag, was vader belanghebbende, RvdK is ook in hoger beroep gekomen, hof heeft appelzaken gevoegd behandeld. Ots noodzakelijk om bestaande ontwikkelingsbedreigingen af te wenden.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht

zaaknummers : 200.242.975/01 en 200.243.650/01

rekestnummer rechtbank : JE RK 18-683

zaaknummer rechtbank : C/10/546169

beschikking van de meervoudige kamer van 17 oktober 2018

inzake

in de zaak met zaaknummer 200.242.975/01

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. D.S. Lösing te Rotterdam,

Als belanghebbende is aangemerkt:

Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam,

gevestigd te Rotterdam,

hierna te noemen: de raad;

in de zaak met zaaknummer 200.243.650/01

Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam,

gevestigd te Rotterdam,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de raad,

Als belanghebbende is aangemerkt:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. D.S. Lösing te Rotterdam.

In beide zaken zijn voorts als belanghebbenden aangemerkt:

1. [de moeder] ,

wonende op een geheim adres,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. I.K. Oosterveen te Rotterdam,

2. Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

gevestigd te Rotterdam,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 23 mei 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2Het geding in hoger beroep

2.1

De vader is op 23 juli 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Dit beroepschrift is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.242.975/01.

2.2

De raad is op 31 juli 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Dit beroepschrift is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.243.650/01.

2.3

De moeder heeft in beide zaken op 11 september 2018 een verweerschrift ingediend.

2.4

De mondelinge behandeling in de zaken 200.242.975/01 en 200.243.650/01 heeft gelijktijdig op 26 september 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,

- de advocaat van de moeder,

- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ,

De moeder en de gecertificeerde instelling zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

De vader en de moeder zijn de ouders van de minderjarige:

- [de minderjarige] , geboren [in] 2013 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige).

De moeder heeft het eenhoofdig gezag over de minderjarige. De minderjarige woont bij de moeder.

4
4. De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad, om de minderjarige voor de duur van twaalf maanden onder toezicht te stellen, afgewezen.

4.2

De vader en de raad zijn het niet eens met deze beslissing.

4.3

De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het inleidende verzoek van de raad om de minderjarige voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen alsnog toe te wijzen.

4.4

De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, het inleidende verzoek van de raad om de minderjarige voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen toe te wijzen.

4.5

De moeder verzoekt het hof te bepalen dat de bestreden beschikking in stand blijft, althans te bepalen dat het verzoek van de ondertoezichtstelling wordt afgewezen.

5De motivering van de beslissing

Bevoegdheid

5.1

De moeder stelt dat de Nederlandse autoriteiten niet meer bevoegd zijn, nu de moeder met de minderjarige inmiddels buiten Nederland verblijft.

5.2

Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 8 lid 1 Brussel II Bis Verordening zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Volgens de BRP (Basisregistratie Personen) was de moeder met de minderjarige ten tijde van het indienen van het inleidende verzoekschrift, te weten op 8 maart 2018, woonachtig in Nederland. De rechtbank Rotterdam was dan ook bevoegd in eerste aanleg over de onderhavige zaak haar oordeel te geven. Een latere wijziging van omstandigheden kan in beginsel aan die bevoegdheid geen afbreuk doen. Nu het Nederlandse wettelijke stelsel voor de te toetsen beslissing voorziet in een appelinstantie, is dit zogenaamde perpetuatio fori-beginsel ook in hoger beroep van kracht en is het hof bevoegd om over het geschil te beslissen.

Ontvankelijkheid

5.3

Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de vader als ouder zonder gezag ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Het hof stelt voorop dat de maatregel van de ondertoezichtstelling ingrijpt in de rechtsbetrekking tussen de met gezag belaste ouder(s) en de minderjarige en aldus rechtstreeks betrekking heeft op de uit het ouderlijk gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen (vlg. HR 12 september 2014, nr. 14/01665, ECLI:NL:HR:2014:2665). Dit brengt mee dat aan de ouder die niet belast is met het gezag in beginsel niet de bevoegdheid toekomt om hoger beroep in te stellen van een beslissing tot ondertoezichtstelling. Het hof is echter van oordeel dat de vader kan worden ontvangen in zijn hoger beroep. Het hof overweegt daartoe dat de vader in eerste aanleg, waarbij het verzoek tot ondertoezichtstelling gelijktijdig is behandeld met het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag, is aangemerkt als belanghebbende. Daarnaast is ook de raad in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Het hof heeft deze appelzaken gelet op hun onderlinge samenhang gevoegd behandeld. Gelet hierop acht het hof de vader ontvankelijk in zijn hoger beroep.

Inhoudelijk

5.4

De vader voert – kort weergegeven – het volgende aan. Uit het diagnostisch onderzoek (waarbij de minderjarige is gediagnostiseerd met een neurobiologische stoornis) is volgens de vader gebleken dat de moeder grote problemen ervaart in de opvoeding van de minderjarige. De vader stelt dat hij juist goed in staat is om met de minderjarige contact te leggen en hem strikte kaders op te leggen. Toch heeft de moeder geen vertrouwen in de vader en wil zij niet dat hij zelfstandig omgang of contact met de minderjarige heeft. De moeder belet de minderjarige bijvoorbeeld om met zijn vader ongestoord te bellen of te videobellen. De vader heeft dan ook het vermoeden dat de moeder hem uit het leven van de minderjarige probeert te wissen. De problematiek rondom de minderjarige in relatie tot zijn vader wordt verder ook niet getackeld door de ingezette hulpverlening. Volgens de vader vormt dit een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige. Het is in het belang van de minderjarige dat er een interventie komt in het contact tussen de ouders en dat er iemand is die voor hem opkomt. Verder geeft de vader aan dat de ernstige bedreigde ontwikkeling waar de raad over spreekt nog steeds aanwezig is. Er is hulpverlening ingezet, zoals hulpverlening voor de minderjarige vanuit [behandelspecialist voor kinderen] en hulp voor de moeder vanuit [expertise- en behandelcentrum] . Maar geen van de therapieën ziet volgens de vader op de relatie tussen de ouders en het wegnemen van de in het raadsrapport genoemde zorgen. De vader betwist dat de moeder meewerkt aan de geboden hulpverlening in het vrijwillig kader en dat een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is. Een ondertoezichtstelling moet dan ook alsnog worden uitgesproken.

5.5

De raad voert – kort weergegeven – het volgende aan. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking ten onrechte geoordeeld dat ter zitting het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige niet langer door de raad werd gehandhaafd. In de beschikking is te lezen dat de raad het verzoek tot ondertoezichtstelling alleen zou handhaven als de vader samen met de moeder met het gezag zou worden belast. De raad is echter juist van mening dat een dwangkader noodzakelijk is om zicht te hebben op de bedreigde ontwikkeling van de minderjarige, zijn opvoedingssituatie in de scheidingscontext en om te kunnen werken aan het contactherstel tussen de minderjarige en de vader. De zorgen over de minderjarige zijn volgens de raad onverminderd groot gebleven. De raad geeft ter illustratie aan dat er sprake is van een complexe situatie met een combinatie van ouderproblematiek, persoonlijke problematiek van de moeder en kind-factoren. Er zijn zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige, zijn gedrag en de conflicten tussen zijn ouders. De ouders vormen niet één lijn in de opvoeding. De vader is het niet eens met de gestelde diagnose van de minderjarige en de moeder wordt in het dagelijkse leven belemmerd door een grote draaglast en persoonlijkheidsproblematiek. De raad acht de ouders door hun onderlinge conflicten onvoldoende in staat om hier met de hulpverlening in een vrijwillig kader verandering in te brengen. Een ondertoezichtstelling is daarom geïndiceerd.

5.6

De moeder verweert zich daartegen als volgt. De verhoudingen tussen de moeder en de vader zijn ernstig verstoord, aldus de moeder. Zij vreest ervoor dat de vader de minderjarige zal ontvoeren naar [land] . Hij heeft daar meerdere keren mee gedreigd. De omgang tussen de vader en de minderjarige verloopt stroef, omdat de vader niet wenst mee te werken aan begeleide omgang, aldus de moeder. Ook de met behulp van de gecertificeerde instelling afgesproken belafspraken, verliepen niet goed. Zo kwam de vader volgens de moeder belafspraken niet na, wat onrust bij de minderjarige opleverde en ook aan de afspraak om de belafspraak een kwartier van te voren aan te kondigen, wilde de vader niet meewerken. De vader is het niet eens met de diagnose van de minderjarige en wil niet dat de minderjarige naar speciaal onderwijs gaat. Volgens de moeder bestond bij de raad dan ook de vrees dat de vader niet zou meewerken aan hulpverlening, in geval van gezamenlijk gezag. Echter, de moeder is belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige. Bovendien erkent zij zijn problematiek en werkt zij vrijwillig mee aan de hulpverlening. De moeder komt tot de conclusie dat het verzoek tot ondertoezichtstelling moet worden afgewezen.

5.7

Het hof overweegt als volg. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

    de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en

    de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.

5.8

Het hof overweegt als volgt. Bij de minderjarige is sprake van ernstige gedragsproblematiek. Problemen tussen de ouders kunnen een grond vormen voor een ondertoezichtstelling indien de ontwikkeling van de minderjarige door de wijze waarop de ouders met elkaar en de problematiek van de minderjarige omgaan ernstig wordt bedreigd. Het hof deelt de zorgen van de raad. Niet alleen hebben de ouders een verschillende zienswijze ten aanzien van de diagnose van de minderjarige. Ook zijn er ouder-kind interactieproblemen en is er sprake van strijd tussen de ouders die de opvoeding negatief beïnvloedt. De verhouding tussen de ouders is al geruime tijd (vanaf dat de minderjarige twee jaar oud was) dusdanig verstoord dat dit naar het oordeel van het hof, de minderjarige belast. Zo wordt door de moeder een negatief beeld van de vader geschetst en kan de minderjarige, ondanks dat hij dit zou willen, geen onbelast contact hebben met zijn vader. Daar komt bij dat de advocaat van de moeder ter zitting heeft verklaard dat nadat de moeder bekend is geworden met het ingestelde hoger beroep, zij met de minderjarige is ondergedoken in het buitenland en daarmee ook de minderjarige van school (speciaal onderwijs) heeft gehaald, hetgeen het hof grote zorgen baart. Deze handelwijze is direct in strijd met de opstelling van de moeder ter zitting in eerste aanleg, waar zij heeft aangegeven in het vrijwillig kader mee te (zullen) werken aan hulpverlening. Het hof is van oordeel dat zij met haar plotselinge vertrek naar het buitenland het belang van de minderjarige ernstig schaadt, nu niet alleen de schoolgang is afgebroken, maar ook de ingezette hulpverlening geen doorgang heeft kunnen vinden. Deze omstandigheden leiden ertoe dat de minderjarige in zijn sociaal emotionele ontwikkeling ernstig wordt bedreigd.

5.9

Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat een ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk is om de bestaande ontwikkelingsbedreigingen af te wenden. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen.

5.10

Dit leidt tot de volgende beslissing.

6De beslissing

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:

wijst alsnog toe het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , geboren [in] 2013 te [geboorteplaats] , voor de duur van twaalf maanden vanaf heden;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, A.E. Sutorius-Van Hees en C.M. Warnaar, bijgestaan door mr. Z. Vis als griffier, en is op 17 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733