Gerechtshof 's-Hertogenbosch 16-10-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4303

Datum publicatie17-10-2018
Zaaknummer200.199.709_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2016:3306
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Medewerking aan verkoop/toedeling; Aandeel pp in ontbonden gemeenschap art. 1:100
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verdeling echtelijke woning 10 jaar nadat V deze heeft verlaten. V stelt dat woning in waarde is gedaald door achterstallig onderhoud M. M heeft dit gemotiveerd betwist.
Gelet op deze betwisting staat stelling V niet vast. Geen bewijsaanbod, geen ambtshalve bewijsopdracht. V moet nog helft van haar aandeel in eigenaarslasten woning aan M voldoen. Geen rechtsverwerking door M.

Draagplicht schulden: M hoeft niet mee te betalen aan schuld V ivm haar advocaatkosten.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.199.709/01

arrest van 16 oktober 2018

in de zaak van

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna aan te duiden als de vrouw,

advocaat: mr. C.A.M.J. de Wit te Veghel,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als de man,

advocaat: mr. M.C.W. van der Zanden te Liempde,

op het bij exploot van dagvaarding van 5 september 2016 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 17 december 2014, 5 augustus 2015 en 8 juni 2016, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen de vrouw als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en de man als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.

1Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/273457 / HA ZA 14-50)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen, alsmede naar het vonnis van 19 maart 2014.

2Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding in hoger beroep;

  • de memorie van grieven tevens akte wijziging (intrekking en vermeerdering) van eis met producties;

  • de memorie van antwoord met een productie;

  • de akte van de zijde van de vrouw houdende in het geding brengen van producties 37 tot en met 39;

  • de antwoordakte van de zijde van de man.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3De beoordeling

3.1.

Deze zaak gaat over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

  1. Partijen zijn op 25 oktober 1984 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.

  2. De echtscheiding is bij beschikking van 20 augustus 2009 door de rechtbank ’s‑Hertogenbosch uitgesproken.

  3. De echtscheidingsbeschikking is op 29 oktober 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

  4. De vrouw heeft de voormalige echtelijke woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , in juni 2008 verlaten. De man woont daar sindsdien alleen met de kinderen van partijen.

  5. Partijen zijn, ieder voor de helft, eigenaar van de aandelen van de besloten vennootschap [Holding] Holding BV die op zijn beurt 100% aandeelhouder was van [dochtervennootschap 1] en [dochtervennootschap 2] . De Holding en haar dochtervennootschappen zijn op 14 oktober 2009 failliet verklaard.

3.2.1.

In eerste aanleg heeft de vrouw bij antwoordakte tevens akte uitlating tevens akte wijziging van eis in conventie van 25 februari 2015, als volgt haar vorderingen geformuleerd:

-primair haar te machtigen om ex artikel 3:299 BW als vertegenwoordiger van de man mede namens de man al datgene te doen dat nodig is om tot verkoop en overdracht van de woning aan een koper te komen en ook mede namens de man alle daarvoor benodigde stukken te ondertekenen en te bepalen dat de man op eerste verzoek van de vrouw mee dient te werken aan het verlenen van toegang tot de woning, voor zover dat in het verkoopproces nodig en gebruikelijk is, dit op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de man met het nakomen daarvan in gebreke blijft;

-subsidiair, de man te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn medewerking te verlenen aan het in de verkoop zetten van de echtelijke woning bij het makelaarskantoor [makelaarskantoor 1] te [vestigingsplaats] , door de verkoopopdracht te tekenen, waarbij de makelaar de vraagprijs zal bepalen, zulks op straffe van een dwangsom van

€ 500,- per dag voor iedere dag dat de man zijn medewerking niet geeft en voorts de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan het tekenen van een verkoopovereenkomst en de notariële leveringsakte, in beide gevallen op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag voor iedere dag dat de man die medewerking weigert, alsmede de man te veroordelen om uiterlijk één week voorafgaand aan de dag waarop de akte van levering ten overstaan van de notaris zal worden verleden, de woning te verlaten met het zijne en de zijnen en leeg en ontruimd op te leveren op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag voor iedere dag dat de man daarmee in gebreke blijft.

Bij akte in het geding brengen van producties en aanvulling van eis van 16 december 2015 heeft de vrouw gevorderd de man te veroordelen om aan haar te vergoeden de helft van het verschil tussen de gerealiseerde overwaarde na verkoop van de echtelijke woning en de overwaarde, zou de verkoopopbrengst € 514.000,- hebben bedragen.

De rechtbank heeft deze vordering als zijnde tardief buiten beschouwing gelaten.

3.2.2.

De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. De man heeft in eerste aanleg in reconventie (samengevat) gevorderd:

- dat de rechtbank de (wijze van) verdeling vaststelt van de ontbonden huwelijksgemeenschap zoals door hem voorgesteld en te bepalen dat het te wijzen vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte, conform art. 3:300 BW;

- te bepalen dat de vrouw jegens de man gehouden is de helft van de eigenaarslasten van de woning, bestaande uit de WOZ-belasting, de opstalverzekering en de hypotheekrente te vergoeden vanaf 29 oktober 2009 tot aan de datum waarop de levering van de woning aan de man, dan wel aan een derde, zal zijn voltooid.

3.2.3.

In het tussenvonnis van 19 maart 2014 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.

3.2.4.

In het tussenvonnis van 17 december 2014 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rol voor akte en antwoordakte voor de in dat vonnis vermelde doeleinden.

3.2.5.

In het tussenvonnis van 5 augustus 2015 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rol voor de in dat vonnis vermelde doeleinden.

3.2.6.

In het eindvonnis van 8 juni 2016 heeft de rechtbank als volgt beslist:

“1a. bepaalt met toepassing van artikel 3:185 lid 2 onder c BW dat het onroerend goed, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] moet worden verkocht, uiterlijk éen jaar na de datum van dit vonnis, met bemiddeling van makelaarskantoor [makelaarskantoor 2] te [vestigingsplaats] waarbij de vraagprijs om te beginnen wordt gesteld op €475.000,00 en de laatprijs op € 430.000,00;

1b. veroordeelt partijen jegens elkaar binnen 10 dagen na de datum van dit vonnis gezamenlijk schriftelijk opdracht te geven aan makelaarskantoor [makelaarskantoor 2] te [vestigingsplaats] , voornoemd, tot verkoop van het onroerend goed aan de [adres] te [woonplaats] ;

1c. veroordeelt partijen jegens elkaar de adviezen van makelaarskantoor [makelaarskantoor 2] inzake de te hanteren vraag- en laatrprijs op te volgen en zich te houden aan de overige adviezen van makelaarskantoor [makelaarskantoor 2] te [vestigingsplaats] om de woning zo spoedig mogelijk tegen een zo gunstig mogelijke prijs te verkopen, en na verkoop mee te werken aan de notariële levering van het onroerend goed aan de koper;

2a. bepaalt dat, indien het onroerend goed gelegen aan de [adres] te [woonplaats] niet binnen éen jaar na de datum van dit vonnis daadwerkelijk is verkocht het onroerend goed openbaar zal worden verkocht ten overstaan van een door makelaarskantoor [makelaarskantoor 2] te [vestigingsplaats] aan te wijzen notaris;

2b. veroordeelt partijen jegens elkaar om op eerste verzoek van makelaarskantoor [makelaarskantoor 2] te [vestigingsplaats] voornoemd aan de door hem genoemde notaris opdracht tot openbare verkoop te geven en op diens aanwijzing alles te doen wat nodig is voor de openbare verkoop;

2c. veroordeelt partijen jegens elkaar mee te werken aan de notariële levering van de woning indien deze openbaar zal zijn verkocht;

3a. bepaalt dat de kosten, verbonden aan de (openbare) verkoop en levering van het onroerend goed door partijen gezamenlijke rekening van partijen zijn;

3b. bepaalt dat in het geval een van partijen weigert de opdracht tot verkoop te geven aan de makelaar en/of de notaris zoals hiervoor bedoeld onder 1b respectievelijk 2b, en/of weigert mee te werken aan de notariële levering van de woning dit vonnis in de plaats treedt van de daartoe benodigde aktes of gedeelten daarvan;

4. bepaalt dat de verkoopopbrengst van het onroerend goed aan de [adres] te [woonplaats] wordt aangewend voor de aflossing van de daarop rustende hypothecaire geldlening met nummer [rekeningnummer 1] bij de Rabobank te [kantoorplaats] en dat het eventuele restant, na aftrek van de verkoopkosten als hiervoor bedoeld onder 3a, tussen partijen bij helfte moet worden gedeeld;

5a. veroordeelt de vrouw om aan de man te voldoen als haar aandeel in de door de man tot aan de datum van levering van de woning aan de koper betaalde hypotheekrente en eigenaarslasten het bedrag van € 31.099,08, te vermeerderen met de helft van de door de man over de periode vanaf 1 januari 2015 tot aan de datum van levering van de woning betaalde hypotheekrente waarop in mindering komt het belastingvoordeel dat de man heeft genoten vanwege de voor hem geldende hypotheekrente-aftrek;

5b. bepaalt dat de man uiterlijk een week voor de datum van notariële levering van de woning schriftelijk opgave doet aan de vrouw en aan de notaris ten overstaan van wie het transport plaats vindt van hetgeen hij vanaf 1 januari 2015 aan hypotheekrente heeft betaald en van het daarover door hem genoten belastingvoordeel.

6. deelt aan ieder van partijen de inboedelgoederen toe die hij/zij thans onder zich heeft;

7. deelt aan de vrouw toe de sieraden, genoemd onder punt 1, 2 en 4 van de als productie VI bij conclusie van antwoord overgelegde en aan dit vonnis gehechte lijst, onder de verplichting aan de man een bedrag van € 3.687,50 te betalen wegens overbedeling;

8a. deelt (het saldo van) de bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] bij de Rabobank toe aan de vrouw;

8b. deelt (het saldo van) de bankrekening met nummer

Rabo-bank [rekeningnummer 3]

Rabo-bank [rekeningnummer 4]

Rabo-bank effectenrekening [rekeningnummer 5]

ING-bank [rekeningnummer 6]

toe aan de man

9a. bepaalt dat een bedrag van €7.953,10 van de nota’s van de accountant [accountant] moet worden aangemerkt als een gemeenschappelijke schuld;

9b. veroordeelt de vrouw om aan de man een bedrag te betalen van € 3.976,55, zijnde haar aandeel in deze gemeenschappelijke schuld;

10a. bepaalt dat de schuld aan advocatenkantoor [advocatenkantoor] ten bedrag van € 1.150,20 een gemeenschappelijke schuld betreft waarvoor partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn;

10b. veroordeelt de vrouw om uit dien hoofde aan de man te betalen € 550,10;

11a. bepaalt dat de (restant) vordering van [Legal Group] – Legal Group ten bedrage van € 1.492,18 een gemeenschappelijke schuld betreft en dat partijen in hun onderlinge verhouding gehouden zijn ieder de helft daarvan te dragen;

12. compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

13. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

14. wijst af het meer of anders gevorderde.”

3.3.

De vrouw heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. De vrouw heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen vonnissen van 14 december 2014, 5 augustus 2015 en 8 juni 2016 en opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

- aan ieder van partijen de inboedelgoederen toe te delen die hij/zij thans onder zich heeft;

- aan de vrouw (het saldo van) de bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] bij de Rabobank toe te delen;

- aan de man toe te delen (het saldo van) de bankrekeningen met nummer:

- Rabobank [rekeningnummer 3]

- Rabobank [rekeningnummer 4]

- Rabobank Effectenrekening [rekeningnummer 5]

- ING-bank [rekeningnummer 6]

- aan de vrouw toe te delen de sieraden, genoemd onder punt 1, 2 en 4 van de als productie VI bij conclusie van antwoord overgelegde lijst en te bepalen dat aan de man ter zake opheffing overbedeling een bedrag toekomt van € 3.687,50;

- te bepalen dat de (restant)vordering van [Legal Group] Legal Group ad € 1.492,18, vermeerderd met rente en kosten, een gemeenschappelijke schuld betreft, waarvoor partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn, alsmede, wanneer de vrouw meer dan de helft van de (restant)schuld heeft voldaan, de man te veroordelen dat meerdere aan de vrouw te voldoen;

- te bepalen dat de schuld aan [Advocaten] Advocaten ad € 19.654,80, te vermeerderen met rente en kosten, een gemeenschapsschuld is, waarvoor partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn, alsmede wanneer de vrouw meer dan de helft van de schuld heeft voldaan, de man te veroordelen dat meerdere aan de vrouw te voldoen;

- aan de man toe te delen de eenmanszaak [Trading Nederland] met alle baten en lasten zonder nadere verrekening en te bepalen dat de schulden van de eenmanszaak door de man dienen te worden voldaan als eigen schuld;

- de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen de helft van de door de vrouw na de peildatum betaalde aanslagen inkomstenbelasting premie zorgverzekering 2007 en 2008, zijnde die helft € 1.707,--;

- de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen de helft van 10/12 gedeelte van de door de vrouw na peildatum betaalde inkomstenbelasting 2009, zijnde die helft € 767,91;

- de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen de helft van de door de vrouw na peildatum betaalde notarisrekening van 9 april 2009, zijnde die helft € 491,52;

- de man te veroordelen om aan de vrouw te vergoeden de helft van het verschil tussen de gerealiseerde overwaarde na verkoop van de echtelijke woning en de overwaarde, zou de verkoopopbrengst € 514.000,-- hebben bedragen;

- te bepalen dat in afwijking van art. 1:100 BW de vrouw in de onderlinge verhouding niet draagplichtig is voor de hypothecaire geldlening, de premie opstalverzekering en de onroerende zaakbelasting voor de periode vanaf 29 oktober 2009 tot aan de datum waarop de woning zal zijn verkocht en geleverd;

- voor het overige het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen;

En voorts de vorderingen van de man af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van eerste aanleg en van het hoger beroep.

3.4.

De man heeft de stellingen van de vrouw weersproken en hij heeft zich verzet tegen de vermeerdering van eis van de vrouw ter zake van de schuld aan [Advocaten] Advocaten. Hij heeft het hof verzocht bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

A. de beslissingen onder 4 tot en met 13 van het dictum van het beroepen vonnis van 8 juni 2016 te bekrachtigen zo nodig onder verbetering van gronden en de grieven van de vrouw onder IV tot en met VI ongegrond te verklaren.

B. het beroepen vonnis van 8 juni 2016 te vernietigen met betrekking tot de beslissingen genomen onder 1 tot en met 3 van het dictum en zo nodig onder verbetering van gronden te bepalen dat partijen gehouden zijn hun gezamenlijk eigendom zijnde de woning te verkopen en de verkoopopbrengst na aftrek hypothecaire geldlening en verkoopkosten bij helfte dienen te verdelen.

C. de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in de eerst in hoger beroep voorgelegde vorderingen vermeld onder “overige” punten 41 tot en met 44 van haar memorie van grieven en vermeld in haar gewijzigde petitum in conventie onder het zesde liggende streepje alsmede de onder het achtste, negende, tiende, elfde en twaalfde liggende streepje, althans deze vorderingen van de vrouw gelet op het door de man gevoerde verweer bij memorie van antwoord af te wijzen als rechtens ongegrond en/of onvoldoende bewezen.

Met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.

3.5.

De grieven van de vrouw zien op de echtelijke woning (grieven I tot en met IV), de hypotheeklasten en overige eigenaarslasten (grief V) en de accountantskosten (grief VI). Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken. Voorts heeft de vrouw haar eis vermeerderd met een aantal schulden die niet in de verdeling van de huwelijksgemeenschap zijn betrokken. Deze eisvermeerdering zal als laatste worden besproken.

3.5.1.

Het verzoek van de man, zoals vermeld in rov. 3.4. onder B wordt door het hof geduid als een vordering strekkende tot het instellen van incidenteel hoger beroep omdat de man een andere beslissing wil dan in eerste aanleg is uitgesproken. De vrouw heeft op dit incidenteel hoger beroep niet bij memorie van antwoord gereageerd. Het hof zal de zaak niettemin niet naar de rol verwijzen voor het nemen van een memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep. De vrouw heeft namelijk niet verzocht om een memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep te mogen nemen, maar zij heeft haar stukken overgelegd om daarop arrest te wijzen. Bovendien wordt de vrouw door het niet nemen van een memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep niet in haar procespositie benadeeld aangezien de vordering van de man gelijk is aan die van de vrouw.

De echtelijke woning

3.6.

Met de grieven 1 tot en met IV komt de vrouw op tegen de beslissing van de rechtbank dat de woning uiterlijk een jaar na de datum van het vonnis moet worden verkocht door bemiddeling van makelaarskantoor [makelaarskantoor 2] zoals onder 1a tot en met 3b van het dictum van het beroepen vonnis weergegeven (grief I), tegen de afwijzing van de gevorderde machtiging om de verkoop alleen, buiten de man om ter hand te nemen en opvatting van die vordering als een verzoek met toepassing van art. 3:300 BW en in die zin beslissen (grief II), tegen de beslissing dat wanneer de woning na ommekomst van een jaar na de datum van het vonnis niet is verkocht, de woning openbaar zal worden verkocht door een op advies van de makelaar in te schakelen notaris (grief III) en tegen de afwijzing van de aanvulling van de eis van de vrouw dat de man aan de vrouw moet vergoeden het verschil tussen de overwaarde na verkoop van de echtelijke woning en de overwaarde, zou de verkoopopbrengst € 514.000,-- hebben bedragen (grief IV).

3.7.

De man heeft aangegeven zich te kunnen verenigen met de grieven I tot en met III van de vrouw. De man verzoekt akte van het feit dat de vrouw uitdrukkelijk in hoger beroep de in eerste aanleg ingestelde vordering op grond van art. 3:299 BW intrekt. Ook de man acht een openbare verkoop van de echtelijke woning niet wenselijk en deelt de mening van de vrouw dat een zo hoog mogelijke opbrengst van de echtelijke woning dient te worden gerealiseerd. De man kan zich evenals de vrouw niet vinden in de door de rechtbank bepaalde termijn van een jaar waarbinnen de makelaar de notaris moet aanwijzen om tot openbare verkoop over te gaan.

3.8.

Gelet op de standpunten van partijen zal het hof de beslissing van de rechtbank zoals onder 1a tot en met 3b van het dictum van het beroepen vonnis vernietigen. Hoewel de vrouw in het petitum in hoger beroep geen vordering heeft geformuleerd over de wijze van verdeling van de woning als bedoeld in artikel 3:185 lid 2 BW begrijpt het hof uit de standpunten die partijen in hoger beroep innemen dat partijen het er over eens zijn dat de woning moet worden verkocht. Het hof zal, gezien de door de man in eerste aanleg ingestelde vordering in reconventie om de verdeling door de rechter vast te laten stellen als bedoeld in artikel 3:185 lid 1 BW en gezien voormelde overeenstemming, als wijze van verdeling bepalen dat de woning zal worden verkocht. Tegen de wijze van verdeling van een eventueel restant van de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire geldlening en na aftrek van de verkoopkosten zoals weergegeven onder 4.4 van het bestreden vonnis is door partijen geen grief gericht zodat dat onderdeel van het beroepen vonnis in stand blijft.

3.9.

Ter onderbouwing van grief IV zoals hiervoor onder rov. 3.5. weergegeven voert de vrouw het navolgende aan.

De man heeft de laatste jaren nauwelijks of geen onderhoud gepleegd aan de woning, hetgeen volgens makelaarskantoor [makelaarskantoor 2] een negatieve invloed heeft op de waarde. De vermoedelijke opbrengst wordt door de makelaar geschat op € 425.000,-- tot € 450.000,--. De makelaar stelde voor de vraagprijs te stellen op € 459.000,--, ver onder de WOZ-waarde . De laatprijs van de woning is gesteld op € 430.000,--. Dit terwijl [makelaarskantoor 1] Makelaars eerder (in 2009) tot een geschatte onderhandse verkoopwaarde kwam van € 530.000,-- tot € 528.000,--. De WOZ-waarde bedroeg bij aanvang van de procedure € 529.000,-- en thans € 514.000,--.

De vrouw heeft aangeboden mee te helpen het pand binnen en buiten toonbaar te maken voor verkoop. De man wil de vrouw echter niet tot de woning toelaten.

In 2008 bevond de woning zich nog in goede staat. De vrouw heeft daarna geen enkele invloed kunnen uitoefenen op het woningonderhoud.

De vrouw is van mening dat genoegzaam is aangetoond dat de man de woning stelstelmatig heeft verwaarloosd en geen maatregelen heeft getroffen om achteruitgang te voorkomen. De man schaadt daarmee in ernstige mate de belangen van de vrouw als mede-eigenaar van de woning en dat is onrechtmatig jegens de vrouw. De man treft schuld en er is causaal verband, zodat de man de schade die de waardevermindering voor de vrouw oplevert, aan haar dient te vergoeden. De rechtbank had de vordering van de vrouw op dit punt dienen toe te wijzen. De vordering was niet te laat ingesteld, nu de vrouw niet eerder deze vermeerdering van eis kon doen, maar pas door middel van het bericht van het makelaarskantoor [makelaarskantoor 2] omtrent de onderhoudstoestand van het huis daar inzicht in kreeg.

3.10.

De man heeft de stellingen van de vrouw weersproken. De man heeft de woning niet verwaarloosd of onrechtmatig jegens de vrouw gehandeld. De vrouw heeft sinds mei 2018 niet meer bijgedragen aan het onderhoud en de zakelijke lasten van de woning. Bij beschikking van 20 augustus 2009 is aan de vrouw een gebruiksvergoeding toegekend van 4% over het aandeel van de vrouw in de waarde van de woning bij verkoop of toedeling aan de man onder vermindering van de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening van € 342.142,--.

3.11.

Het hof overweegt allereerst dat de vordering van de vrouw om aan haar te vergoeden de helft van het verschil tussen de gerealiseerde overwaarde na verkoop van de echtelijke woning en de overwaarde, zou de verkoopopbrengst € 514.000,- hebben bedragen, thans in hoger beroep is ingesteld, zodat de vrouw geen belang meer heeft bij een oordeel of die vordering in eerste aanleg al dan niet tardief was.

Uitgangspunt bij de verdeling van de waarde van de woning is dat partijen ieder recht hebben op de helft van de verkoopopbrengst die resteert na aflossing van de hypothecaire geldlening en de kosten van verkoop, althans dat ieder van partijen draagplichtig is voor een resterende restschuld.

De stelling van de vrouw dat de man aansprakelijk dient te worden gehouden voor de waardevermindering van de woning als gevolg van achterstallig onderhoud wordt door het hof gepasseerd. De vrouw heeft ter onderbouwing van haar stelling dat uitgegaan moet worden van een minimaal te realiseren bedrag van € 514.000,-- gebaseerd op de woz-waarde ten tijde van de memorie van grieven (3 januari 2017) onder meer verwezen naar de als productie 24 bij de akte in het geding brengen van producties en aanvulling van eis d.d. 16 december 2015 overgelegde e-mail van makelaar [makelaarskantoor 2] d.d. 21 november 2015 waarin deze opmerkt dat van negatieve invloed is dat er de laatste jaren nauwelijks of geen onderhoud aan de woning is gepleegd.

De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist. Hij ontkent dat sprake is van zodanig achterstallig onderhoud als door de vrouw gesteld en dat die achterstalligheid de oorzaak is van de waardedaling van de woning. Daarnaast wijst de man op het feit dat de vrouw nimmer heeft meebetaald aan de woning.

Gelet op deze betwisting staat de stelling van de vrouw niet vast. Zij heeft geen bewijsaanbod gedaan en het hof ziet geen aanleiding ambtshalve bewijs op te dragen aan de vrouw.

Grief IV faalt.

Hypotheeklasten en overige eigenaarslasten

3.12.

Met grief V komt de vrouw op tegen de veroordeling om bij de levering van de woning aan de koper aan de man te voldoen haar aandeel in de door de man betaalde hypotheekrente en eigenaarslasten van in totaal € 31.099,08 te vermeerderen met de helft van de door de man over de periode vanaf 1 januari 2015 tot aan de datum van levering van de woning betaalde hypotheekrente, waarop in mindering komt het belastingvoordeel dat de man heeft genoten vanwege de voor hem geldende hypotheekrenteaftrek.

De vrouw voert ter onderbouwing van haar grief aan dat het op grond van art. 3:166 lid 2 BW jo. 6:2 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om de vrouw tot betaling van dit bedrag te veroordelen nu de man er alles aan heeft gedaan en doet om de verkoop van de woning te vertragen. De woning staat effectief pas vanaf juli 2016 in de verkoop.

Subsidiair stelt de vrouw dat sprake is van rechtsverwerking. De onredelijke benadeling is erin gelegen dat de vrouw de mogelijkheid is ontnomen om op de financiële gevolgen van een eventueel door haar verschuldigde prestatie te anticiperen. De hypotheekrente is variabel en fluctueert sterk. De vrouw werd niet op de hoogte gehouden van de rentepercentages, zodat zij nooit heeft kunnen anticiperen op en reserveren voor een eventueel door haar te betalen bedrag. Uit de gedragingen van de man mocht de vrouw gerechtvaardigd vertrouwen dat de man geen aanspraak zou gaan maken op betaling van de hypotheekrente door de vrouw.

3.13.

De man heeft de stellingen van de vrouw weersproken. Partijen zijn destijds samen de geldlening aangegaan. De man heeft aangetoond dat hij vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk, 29 oktober 2009, alleen de hypothecaire rentelasten heeft betaald. De vrouw dient de helft van hetgeen de man aan de Rabobank heeft betaald, minus het door de man genoten belastingvoordeel, aan de man te voldoen. Niet relevant is dat de man stelstelmatig de verkoop van de woning zou traineren en schade zou hebben toegebracht door verwaarlozing van de woning. De vrouw heeft de hoogte van het bedrag zoals dat door de rechtbank is becijferd niet bestreden.

3.14.

Het hof overweegt dat partijen ieder voor de helft tot de woning, die tot de gemeenschap behoort, gerechtigd zijn. De schuld is door partijen destijds tezamen aangegaan ter financiering van de woning die op dat moment door hen beiden werd bewoond. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat partijen hoofdelijk verbonden zijn voor de hypotheekschuld.

Gelet op het voorgaande en het bepaalde in artikel 1:100 BW, gaat deze schuld partijen ieder voor de helft aan.

Ook de eigenaarslasten – de OZB en premie opstalverzekering – dienen op grond van het voorgaande door partijen ieder voor de helft te worden gedragen.

Dat de man de verkoop van de woning zou vertragen en de woning zou verwaarlozen brengt, wat daar overigens ook van zij, naar het oordeel van het hof niet zonder meer mee dat het naar maatstaven van redelijk en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw de helft van de lasten moet dragen.

3.14.1.

Voor rechtsverwerking is vereist dat sprake is van feiten en omstandigheden waaraan de vrouw het gerechtvaardigd vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de man jegens haar afstand heeft gedaan van zijn recht op betaling door haar van de helft van de hypotheekrente en overige eigenaarslasten. Enkel stilzitten is daarvoor niet voldoende. Daarnaast kan van rechtsverwerking sprake zijn wanneer de positie van de vrouw onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard indien de aanspraak alsnog geldend wordt gemaakt. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. De vrouw was ermee bekend, althans mocht ermee bekend worden geacht dat voor de geldlening bij Rabobank variabele rente verschuldigd was. Dat de vrouw niet precies op de hoogte was van de fluctuaties van deze rente maakt niet dat de vrouw niet kon weten dat zij moest reserveren. Dat de man aanvankelijk heeft getracht de woning toebedeeld te krijgen, maakt evenmin dat de vrouw niet meer hoefde te verwachten dat de man aanspraak zou maken op het in rov 3.12 genoemde bedrag.

Mitsdien faalt grief V van de vrouw.

Accountantskosten

3.15.

Met grief VI komt de vrouw op tegen het oordeel van de rechtbank dat een bedrag van € 7.953,10 van de nota’s van accountant [accountant] moeten worden aangemerkt als een gemeenschappelijke schuld en dat de vrouw de helft hiervan, een bedrag van € 3.976,55 aan de man moet betalen. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte niet beslist op de vordering van de vrouw de eenmanszaak met alle lusten en lasten zonder nadere verrekening aan de man toe te scheiden, onder vrijwaring van de vrouw. De vrouw vermeerdert haar eis in hoger beroep op dit punt onder gelijktijdige intrekking van haar vordering te bepalen dat de schuld aan [accountants & consultants] Accountants & Consultants geen gemeenschapsschuld is.

De vrouw heeft ter onderbouwing van haar stellingen aangevoerd dat de eenmanszaak van de man reeds op 21 juli 2008 – vóór ontbinding van het huwelijk - is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De facturen die de man als productie 30 bij akte van 16 september 2015 in het geding heeft gebracht zijn van na het faillissement van de BV’s. De vrouw stelt dat de facturen betrekking hebben op de eenmanszaak van de man.

3.16.

De man heeft de stellingen van de vrouw weersproken. De man heeft in de door de vrouw aangehaalde akte aangegeven welk deel van iedere nota van [accountant] ziet op het verzorgen van de jaarrekeningen van de gefailleerde vennootschappen waarvan partijen beide eigenaar en bestuurder waren. Voor zover een deel van de nota’s zou zien op de eenmanszaak van de man, [Trading Nederland] , is dit doorgehaald en in de akte aangegeven. De man is akkoord met de vermeerdering van eis en intrekking van de vordering met betrekking tot de schuld aan [accountants & consultants] Accountants & Consultants.

3.17.

Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn het er over eens dat de eenmanszaak van de man, [Trading Nederland] , met alle lusten en lasten zonder nadere verrekening aan de man kan worden toegedeeld. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen, waarbij het hof onder lusten goederen, dat wil zeggen zaken en vermogensrechten verstaat en onder lasten schulden. Aangezien schulden niet verdeeld kunnen worden, begrijpt het hof dat partijen bedoelen dat de schulden van [Trading Nederland] door de man zullen worden gedragen.

Uit het als productie 22 bij de antwoordakte d.d. 14 oktober 2015 overgelegde uittreksel handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [Trading Nederland] op 21 juli 2008 als eenmanszaak van de man is opgericht. Nu partijen het er over eens zijn dat deze eenmanszaak aan de man wordt toegedeeld zonder nadere verrekening, dienen de accountantskosten die betrekking hebben op deze onderneming voor rekening van de man te komen en behoeft de vrouw hiervoor niets meer aan de man te vergoeden. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of (een deel van) de accountantskosten van [accountant] betrekking hebben op de eenmanszaak.

Als productie 30 bij de akte van de man van 16 september 2015 heeft de man een opstelling overgelegd waarin hij aangeeft welke posten op door hem overgelegde facturen van [accountant] door partijen bij helfte moeten worden gedragen.

Het hof merkt op dat de door de man in zijn opstelling genoemde factuur met nummer [factuurnummer 1] niet is overgelegd, zodat reeds daarom de daarop betrekking stelling dat een bedrag van € 245,40 bij helfte moet worden gedragen door de vrouw, wordt verworpen.

Voor zover de facturen zijn gericht aan [Trading Nederland] wordt door het hof ervan uitgegaan dat de man ten behoeve van [Trading Nederland] opdrachtgever was van de werkzaamheden, zodat die kosten, zoals hiervoor is overwogen voor rekening van de man blijven. Dit is slechts anders indien uit de omschrijvingen in de facturen blijkt dat de kosten niet ten behoeve van [Trading Nederland] zijn gemaakt maar ten behoeve van partijen in de periode tot de ontbinding van de gemeenschap op 29 oktober 2009. De omschrijvingen “Persoonlijke aangelegenheden” in de facturen acht het hof voldoende om tot de conclusie te komen dat deze geen betrekking hebben op [Trading Nederland] . Het gaat dan om de posten ten bedrage van € 747,10 (factuurnr. [factuurnummer 2] ), € 84,- (factuurnr. [factuurnummer 3] ),

€ 487,40 (factuurnr. [factuurnummer 4] ), € 1.084,80 (factuurnr. [factuurnummer 5] ), € 1.239,90 (factuurnr. [factuurnummer 6] ), € 46,20 (factuurnr. [factuurnummer 7] ) en € 165,- (factuurnr. [factuurnummer 8] ). Partijen dienen deze bedragen dus gezamenlijk te dragen.

Ten aanzien van het bedrag van € 177,40 (factuurnr. [factuurnummer 4] ) geldt dat dat betrekking heeft op werkzaamheden in 2005 en 2006, dus voordat [Trading Nederland] was opgericht. Ook deze post moet dus tussen partijen worden gedeeld. Hetzelfde geldt voor het bedrag van € 295,90 (factuurnr. [factuurnummer 5] ), dat betrekking heeft op werkzaamheden in 2007. Voormelde verplichtingen moeten gelijkelijk worden gedragen.

Posten die betrekking hebben op de periode na de ontbinding van de gemeenschap behoeven niet mede door de vrouw te worden gedragen.

Uit de facturen gericht aan de man (nrs. [factuurnummer 9] , [factuurnummer 10] , [factuurnummer 11] ) blijkt dat het om administratie ter zake van een onderneming gaat. Daaruit blijkt echter niet welke onderneming het betreft, [Trading Nederland] of de BV’s van partijen. Derhalve heeft de man onvoldoende onderbouwd dat de vrouw de helft hiervan dient bij te dragen, zodat zijn daartoe strekkende stelling wordt verworpen.

In totaal dient een bedrag van € 4.327,70 in de verdeling te worden betrokken. Nu de vrouw in hoger beroep niet heeft gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat de man voormelde bedragen uit eigen middelen heeft betaald, dient de vrouw de man een bedrag van € 2.163,85 te betalen.

Grief VI slaagt gedeeltelijk.

Vermeerdering van eis

3.18.

De vrouw heeft in hoger beroep haar eis vermeerderd en stelt zich op het standpunt dat de volgende schulden eveneens behoren tot de huwelijksgemeenschap:

  • schuld aan [Advocaten] Advocaten van € 19.654,80 te vermeerderen met rente en kosten;

  • de aanslagen Inkomstenbelasting 2007 ad € 2.191,--, de aanslag Bijdrage Zorgverzekeringswet 2007 ad € 491,-- en de voorlopige aanslag 2008 ad € 732,--;

  • 10/12 deel van de aanslag Inkomstenbelasting 2009, te weten een bedrag van € 1.535,83;

  • de factuur van notaris mr. [notaris] van € 938,05 inclusief rente en kosten.

3.19.

De man heeft de stellingen van de vrouw weersproken. In eerste aanleg heeft de vrouw aangegeven dat ieder de eigen kosten draagt van de door hen ingeschakelde advocaten in de echtscheidingsprocedure. De schuld aan [Advocaten] Advocaten is een persoonlijke schuld van de vrouw. De man kan dan ook niet gehouden worden voor de helft draagplichtig te zijn nu dat naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarnaast is sprake van rechtsverwerking. De man betwist dat de vrouw heeft aangetoond dat er nog drie gemeenschapsschulden aan de belastingdienst waren waarvan de vrouw er twee uit eigen middelen eind 2010 zou hebben voldaan en de aanslag van 2009 in 2011. De vrouw dient daarvan bewijs te leveren. Ter zake de schuld aan notaris [notaris] legt de vrouw geen factuur over. Daarnaast ontbreken bewijzen van betaling en is de man van mening dat hij niet meer kan worden gehouden aan een door de vrouw in 2009 gemaakte schuld voor de helft te dragen. Zeker niet nu de vrouw niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk het bedrag uit eigen middelen heeft betaald na 29 september 2009.

3.20.

Het hof overweegt als volgt.

Schulden die behoren tot de huwelijksgemeenschap dienen in beginsel in de verdeling te worden betrokken, ook als de vordering daartoe pas in hoger beroep wordt ingesteld.

Ingevolge art. 1:100 BW hebben partijen in beginsel een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap, zodat die gemeenschap bij helfte dient te worden verdeeld. Dit houdt mede in dat partijen de na de ontbinding nog aanwezige gemeenschapsschulden in hun onderlinge verhouding gelijkelijk hebben te dragen. Op grond van vaste jurisprudentie is, afgezien van de in de wet reeds genoemde gevallen, een afwijking van deze regel niet geheel uitgesloten. Zij kan evenwel slechts worden aangenomen in zeer uitzonderlijke omstandigheden, die meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de ene echtgenoot zich jegens de andere beroept op een verdeling bij helfte van de ontbonden gemeenschap (vgl. HR 22 november 2013, ECLI NL:HR:2013:1393).

Het hof is van oordeel dat de gegeven feiten en omstandigheden zodanig uitzonderlijk zijn, dat deze omstandigheden meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als de man de helft van de schuld aan [Advocaten] Advocaten zou moeten dragen. Daartoe neemt het hof het volgende in aanmerking.

Uit productie 31 bij de memorie van grieven blijkt dat de door [Advocaten] Advocaten in rekening gebrachte kosten zien op de echtscheiding. Het is algemeen gebruikelijk – op grondslag van het daaromtrent bepaalde in art. 289 Rv – in een procedure als de onderhavige, waarbij partijen ex-echtgenoten van elkaar zijn, beslist wordt tot compensatie van proceskosten in die zin dat iedere partij de aan haar zijde gevallen kosten zelf draagt (Hoge Raad 22 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:723). Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een situatie waarin, ondanks het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn en het geschil van familierechtelijke aard is, grond bestond voor een proceskostenveroordeling. Met deze gebruikelijke compensatie van proceskosten, laat zich, naar het oordeel van het hof dan ook niet verenigen om, zoals de vrouw voorstaat, de man de kosten van rechtsbijstand die de vrouw heeft gemaakt in het kader van de beëindiging van het huwelijk, toch voor de helft te laten dragen. Het voorgaande brengt met zich dat het hof de vordering van de vrouw op dit punt zal afwijzen.

De schulden aan de belastingdienst over 2007 (Inkomstenbelasting en Bijdrage Zorgverzekeringswet), 2008 (voorlopige aanslag Inkomstenbelasting) en 2009 voor 10/12 deel (voorlopige aanslag Inkomstenbelasting) zien op de ontbonden huwelijksgemeenschap. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat deze gemeenschapsschulden bij helfte dienen te worden gedragen. De man heeft aangevoerd dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij de schulden ook daadwerkelijk heeft voldaan, althans dat zij de schulden uit eigen middelen in 2010 en 2011 zou hebben voldaan. Weliswaar – zo stelt het hof vast - blijkt dit uit de door de vrouw overgelegde stukken niet, echter uit de producties 32 en 33 bij de memorie van grieven overgelegde brief en aanslagen van de Belastingdienst, valt op te maken dat de vrouw de schulden op 31 december 2010 (de schulden over 2007), 2 december 2010 (de schuld over 2008) en 24 juni 2011 moet hebben voldaan. De man heeft niet aangevoerd dat hij de schulden heeft voldaan of dat de vrouw de schulden uit de ontbonden huwelijksgemeenschap heeft voldaan. Het moet er dus voor worden gehouden dat de vrouw de schulden aan de belastingdienst uit eigen middelen heeft voldaan. De man dient in dat kader de helft van het totaal, ofwel een bedrag van € 2.474,92 aan de vrouw te vergoeden. Het hof zal de vordering van de vrouw op dit punt toewijzen.

Uit productie 34 bij de memorie van grieven volgt dat de werkzaamheden van de notaris betrekking hebben op de gezamenlijke vennootschappen van partijen en de voormalige echtelijke woning. Uit deze productie volgt eveneens dat de werkzaamheden zijn verricht toen het huwelijk van partijen nog niet was ontbonden (de brief van de notaris is van 9 april 2009). Uit productie 35 bij voornoemde memorie blijkt dat de notaris een bedrag van € 648,55 in rekening heeft gebracht en dat dit bedrag door rente en kosten € 983,05 bedraagt.

Naar het oordeel van het hof doen zich hier geen omstandigheden voor die meebrengen dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de man de helft van de schuld aan notaris [notaris] zou moeten dragen. De vordering van de vrouw zal op dit punt worden toegewezen.

3.21.

Het hof zal, nu partijen gewezen echtgenoten zijn, de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

3.22.

De man heeft bij conclusie van antwoord tevens eis in reconventie gevorderd de verdeling vast te stellen. Het hof stelt die verdeling, gelet op het bepaalde in artikel 3:185 lid 1 BW en gezien al het voorgaande vast zoals hierna wordt bepaald. Daarbij merkt het hof op dat de bij memorie van grieven ingestelde vorderingen die gelijkluidend zijn aan hetgeen in eerste aanleg al is bepaald, zullen worden afgewezen omdat hiertegen geen grieven zijn gericht en overigens geen belang bij die vorderingen is gebleken.

4De uitspraak

Het hof:

vernietigt het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 8 juni 2016 voor wat betreft de beslissingen onder 1.a tot en met 3b, 9a en 9b van het dictum;

en (in zoverre) opnieuw rechtdoende:

bepaalt dat het onroerend goed, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] moet worden verkocht;

bepaalt dat een bedrag van € 4.327,70 van de nota’s van accountant [accountant] moet worden aangemerkt als een gemeenschappelijke schuld;

veroordeelt de vrouw om aan de man een bedrag te betalen van € 2.163,85, zijnde haar aandeel in deze gemeenschappelijke schuld aan accountant [accountant] ;

bepaalt dat een bedrag van € 4.949,83 aan aanslagen van de Belastingdienst moet worden aangemerkt als een gemeenschappelijke schuld;

veroordeelt de man om aan de vrouw een bedrag te betalen van € 2.474,92, zijnde zijn aandeel in deze gemeenschappelijke schuld aan de Belastingdienst;

bepaalt dat een bedrag van € 983,05 voor de nota van Notaris [notaris] moet worden aangemerkt als een gemeenschappelijke schuld;

veroordeelt de man om aan de vrouw een bedrag te betalen van € 491,53, zijnde zijn aandeel in deze gemeenschappelijke schuld aan Notaris [notaris] ;

deelt de eenmanszaak [Trading Nederland] met al haar goederen toe aan de man en bepaalt dat de schulden van de eenmanszaak door de man worden gedragen;

bekrachtigt voor het overige de vonnissen waarvan beroep, voor zover aan het hoger beroep onderworpen;

verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, C.A.R.M. van Leuven en J.C.E. Ackermans-Wijn en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 oktober 2018.

griffier rolraadsheer



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733