Rechtbank Rotterdam 19-09-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:8510

Datum publicatie16-10-2018
ZaaknummerC/10/545737 / HA ZA 18-219
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenErfrecht; Recht op informatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Uit het systeem van de wet (art. 4:63 BW jo. art. 4:71 BW) volgt dat ook na een beneficiaire aanvaarding nog een beroep op de legitieme kan worden gedaan (in welk verband de legitimaris giften kan inkorten voorzover deze afbreuk doen aan zijn legitieme portie). Benificiaire aanvaarding sluit niet automatisch een beroep op de legitieme portie uit. Kinderen hebben daarom recht op informatie, ook over gedane giften.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/545737 / HA ZA 18-219

Vonnis in incident van 19 september 2018

in de zaak van

1 [eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [eiser 2],

wonende te [woonplaats] ,

3. [eiser 3],

wonende te [woonplaats] ,

4. [eiser 4],

wonende te [woonplaats] ,

5. [eiser 5],

wonende te [woonplaats] ,

eisers in de hoofdzaak,

eisers in het incident,

advocaat mr. M. Veken te Rotterdam,

tegen

1 [gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [gedaagde 2],

wonende te [woonplaats] ,

gedaagden in de hoofdzaak,

verweerders in het incident,

advocaat mr. J.W. Damstra te Apeldoorn.

Partijen zullen hierna de [kinderen] en [vader] respectievelijk [gedaagde 2] genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot afgifte van een boedelbeschrijving van 12 februari 2018, met 12 producties;

  • de incidentele conclusie van antwoord.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2Het geschil

in de hoofdzaak

2.1.

De [kinderen] vorderen in de hoofdzaak, verkort weergegeven, dat de rechtbank primair voor recht verklaart dat [vader] van rechtswege onwaardig is om uit de nalatenschap van erflaatster te erven en subsidiair dat de rechtbank [vader] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 2.578,52, vermeerderd met rente en kosten.

2.2.

De [kinderen] leggen - zeer verkort weergegeven - aan deze vordering ten grondslag dat hun moeder op 19 januari 2016 is overleden en dat zij ten tijde van haar overlijden nog in gemeenschap van goederen gehuwd was met [vader] die – bij gebreke van een testament – van rechtswege de goederen van de nalatenschap van de moeder heeft gekregen. De [kinderen] stellen dat [vader] zich gedurende het huwelijk veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en bedreiging van hun moeder, daarvoor op 6 juli 2005 onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld, dat hun ouders al sinds 2000 niet meer samenwoonden, maar dat [vader] desondanks de moeder bleef stalken, mishandelen, bedreigen en dwingen tot sexueel contact. Ook stellen de [kinderen] dat hun moeder uit angst voor [vader] geregeld bij familie verbleef en dat zij een echtscheidingsprocedure wilde entameren, maar dat zij overleed voordat de advocaat het verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank kon indienen.

De [kinderen] achten daarom [vader] onwaardig om te erven van hun moeder en menen dat - indien de rechtbank [vader] wel waardig acht om te erven - [vader] in dat geval ex artikel 4:13 BW gehouden is om de kosten van uitvaart te dragen.

in het incident

2.3.

De [kinderen] vorderen dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, [vader] veroordeelt tot afgifte binnen één week na het te wijzen vonnis aan de [kinderen] van een boedelbeschrijving van de gemeenschap van goederen waarin [vader] en erflaatster waren gehuwd, voorzien van verificatoire bescheiden, waaronder in ieder geval:

  • opgave van de waarde en kentekens van voertuigen van [vader] en/of erflaatster;

  • opgave van de waarde van de eigen woningen en opgave van de hypothecaire geldleningen op de datum van overlijden van erflaatster;

  • opgave van de inboedel, sieraden en andere eventuele waardevolle zaken welke zich in de woning bevonden;

  • kopieën van alle rekeningafschriften en eventuele effectenrekeningen over de jaren vanaf vijf jaar voor het overlijden van erflaatster tot en met de dag der dagvaarding, dan wel de datum van opheffing van de desbetreffende rekeningen;

  • kopieën van de aangiften- en aanslagen Inkomstenbelasting van erflaatster over de jaren 2012 tot en met 2016;

  • kopie van de aangifte erfbelasting;

  • kopie van de aangifte- en aanslag Inkomstenbelasting van [vader] over het jaar 2016;

  • bewijsstukken waaruit blijkt welke bedragen zijn vrijgekomen bij het overlijden van erflaatster, bijvoorbeeld uit hoofde van een levensverzekering of een begrafenisverzekering;

  • (kopieën van correspondentie over) de (hoogte van de) schadevergoeding die van voormalig werkgever van erflaatster ontvangen is als gevolg van het bedrijfsongeval waaraan erflaatster is overleden, dit op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat [vader] in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen.

De [kinderen] vorderen voorts dat de rechtbank, ingeval er een bedrag van

€ 5.000,- aan dwangsommen is bereikt, aan de [kinderen] vervangende toestemming verleent om genoemde informatie in te winnen en de hierboven genoemde verificatoire bescheiden te verkrijgen.

2.4.

De [kinderen] leggen, naast hetgeen zij hierboven onder 2.2. hebben gesteld, aan hun vordering ten grondslag dat zij de nalatenschap benificiair hebben aanvaard, vooralsnog niets uit de nalatenschap hebben ontvangen en dat zij geen inzicht hebben in de omvang en waarde van de nalatenschap. [vader] is tot op heden niet bereid gebleken om zijn medewerking te verlenen, zodat de geldvorderingen van de [kinderen] niet kunnen worden vastgesteld. [vader] heeft slechts summier informatie verschaft over een eventueel te ontvangen schadevergoeding, maar laat na om de overige benodigde gegevens te verstrekken, aldus de [kinderen] .

2.5.

[vader] concludeert tot afwijzing van de vordering van de [kinderen] , met veroordeling van de [kinderen] in de kosten van het incident.

Hij erkent dat alle erfgenamen op grond van artikel 4:16 BW recht op informatie hebben, maar betwist dat deze informatievoorziening zo ver strekt dat zij informatie tot vijf jaar voor de datum van het overlijden van de erflaatster kunnen verkrijgen. [vader] voert aan dat de [kinderen] daarvoor geen redelijk belang hebben, dat zij op geen enkele wijze hebben onderbouwd waarom zij inzage moeten krijgen in de administratie van erflaatster tot vijf jaar voor haar overlijden en dat ook niet is gesteld dat erflater in de afgelopen vijf jaar schenkingen zou hebben gedaan dan wel dat er onrechtmatige onttrekkingen uit het vermogen zouden hebben plaatsgevonden. [vader] stelt zich daarom primair op het standpunt dat de [kinderen] alleen recht hebben op die informatie die betrekking heeft op de financiële situatie van erflater op datum overlijden. Subsidiair bestrijdt [vader] de gevorderde dwangsomveroordeling. Deze vordering is in strijd met de redelijkheid en billijkheid nu hij geen geld heeft om een dwangsom te betalen, aldus [vader] .

Indien en voorzover de rechtbank van oordeel is dat toch aan de [kinderen] financiële informatie tot vijf jaar voor de datum van het overlijden van erflaatster dient te worden verstrekt, verzoekt [vader] om de [kinderen] te machtigen ex artikel 3:299 BW om de door hen gevraagde informatie op eigen kosten bij de bank en belastingdienst op te vragen.

3De beoordeling in het incident

3.1.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of [vader] gehouden is om aan de [kinderen] een van verificatoire bescheiden voorziene boedelbeschrijving te doen, overeenkomstig de gevorderde opgave in het petitum. [vader] betwist op zichzelf niet de gehoudenheid tot informatieverschaffing, maar bestrijdt de omvang waarin de [kinderen] van hem informatie verlangen.

[vader] heeft bij zijn incidentele conclusie van antwoord wel bescheiden overgelegd. Deze bestaan uit een ‘voorlopige boedelbeschrijving’, waarbij gevoegd zijn een uittreksel uit het kadaster van 22 augustus 2017 en een e-mailbericht van ‘ [e-mail adres] ’ aan ‘ [e-mail adres] ’ met betrekking tot de uitkering ongevallenverzekering van mevrouw [persoon 1] , een overzicht van bankafschrijvingen van een bankrekening - naar [vader] stelt van erflaatster - van januari tot augustus 2016, een niet-getekende verklaring van [persoon 2] waarin - kort gezegd - wordt medegedeeld dat onderhoudsbedrijf [bedrijf] op 22 juni 2016 door de rechtbank Rotterdam is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 118.141,61, twee aanslagbiljetten gemeentelijke heffingen 2014 (WOZ 2014), een verklaring van de heer Radjes over – kort gezegd – het leeghalen van de woning van erflaatser op 30 januari 2016, een eenzijdige verklaring van de heer [persoon 3] van 17 augustus 2017 over het verstrekken aan erflaatser en [vader] van een geldlening (€ 10.000,-), een eenzijdige verklaring van de heer S. Jadoenath van 16 augustus 2017 over het verstrekken van een geldlening (van € 20.000,-) aan erflaatster en [vader] , de aangifte erfbelasting 2016 en de aanslag IB van [vader] .

De rechtbank stelt vast dat niet alle door de [kinderen] verzochte bescheiden zijn overgelegd, zodat nog recht moet worden gedaan op de vordering.

3.2.

[vader] voert aan dat de [kinderen] hun vordering hebben ingesteld als erfgenamen die de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard en derhalve niet in hun hoedanigheid van legitimarissen, dat zij geen beroep doen op hun legitieme en zich dus evenmin beroepen op artikel 4:78 BW. Daarom zouden eventuele giften niet relevant zijn voor de kinderen.

De rechtbank stelt voorop dat - ongeacht in welke hoedanigheid zij ageren - de [kinderen] kwalificeren als legitimarissen als bedoeld in artikel 4:63 lid 1 BW (‘afstammelingen van de erflater die door de wet als erfgenaam tot zijn nalatenschap worden geroepen’). Vooropgesteld wordt ook dat in beginsel alle legitimarissen (zowel de legitimaris-erfgenaam, ongeacht of zuiver danwel benificiair is aanvaard, als de legitimaris-niet erfgenaam) recht hebben op het verkrijgen van informatie die voor de bepaling van hun erfrechtelijke posities van belang zijn. Hiervoor kent de wet afzonderlijke bepalingen. Erfgenamen dienen zich op grond van het bepaalde in artikel 3:166 lid 3 BW jo. 6:2 BW overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid jegens elkaar te gedragen en zijn jegens elkaar gehouden tot het verstrekken van alle gegevens die voor de bepaling van hun erfrechtelijke posities van belang zijn. Artikel 4:16 lid 4 BW luidt:

“De echtgenoot en ieder kind hebben jegens elkaar recht op inzage in en afschrift van alle bescheiden en andere gegevensdragers, die zij voor de vaststelling van hun aanspraken behoeven. De daartoe strekkende inlichtingen worden door hen desverzocht verstrekt. Zij zijn jegens elkaar gehouden tot medewerking aan de verstrekking van inlichtingen door derden.

Ook heeft iedere deelgenoot/erfgenaam ingevolge artikel 3:194 BW het recht om voorafgaand aan de verdeling een boedelbeschrijving te vorderen. De rechtbank constateert dat [vader] weliswaar een ‘voorlopige boedelbeschrijving’ heeft overgelegd, maar dat deze niet toereikend is. De boedelbeschrijving is uiterst summier en ook in samenhang bezien met de overgelegde stukken kan hieruit geen getrouw beeld van de boedel van erflaatster worden verkregen. De [kinderen] hebben daarom recht op aanvullende informatie.

3.3.

Aan het verweer dat de [kinderen] vanwege hun benificiaire aanvaarding van de nalatenschap geen belang hebben bij informatieverstrekking over giften gaat de rechtbank voorbij, reeds omdat uit het systeem der wet (artt. 4:63 jo. 4:71 BW) volgt dat ook na een beneficiaire aanvaarding nog een beroep op de legitieme kan worden gedaan (in welk verband de legitimaris giften kan inkorten voorzover deze afbreuk doen aan zijn legitieme portie). Benificiaire aanvaarding sluit niet automatisch een beroep op de legitieme portie uit.

Het recht op inzage en informatieverschaffing is van belang om de hoogte van de niet-opeisbare vorderingen van de [kinderen] op de langstlevende ouder vast te kunnen stellen en geldt onverlet, ook ingeval benificiair wordt aanvaard.

3.4.

Evenmin slaagt het verweer dat door de [kinderen] niet is gesteld dat er giften of onrechtmatige onttrekkingen in het verleden hebben plaatsgehad.

De boedelbeschrijving dient er nu juist toe om dit in voorkomende gevallen te kunnen constateren.

3.5.

Ingevolge vaste jurisprudentie strekt de informatievoorziening waarop de [kinderen] recht hebben zich uit tot ‘alle bescheiden die nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie’. De rechtbank ziet geen reden om de door de [kinderen] gevorderde lijst met bescheiden te beperken, nu inzicht in deze stukken noodzakelijk is om de positie te kunnen bepalen. Evenmin bestaat grond om de periode waarover informatie moet worden verschaft te beperken tot de periode rond het overlijden van erflaatster, nu de periode waarover informatie wordt opgevraagd de rechtbank niet onredelijk voorkomt en in aanmerking genomen dat de wet in artikel 4:67 e.v. BW een termijn hanteert van vijf jaar vóór het overlijden van de erflater bij giften die voor de berekening van de legitimaire vordering in aanmerking moeten worden genomen.

De rechtbank zal de vordering tot het afgeven van een boedelbeschrijving voorzien van verificatoire bescheiden dan ook toewijzen voor zover deze bescheiden nog niet door [vader] aan de [kinderen] zijn verstrekt.

3.6.

De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

4De beslissing

De rechtbank

in het incident

veroordeelt [vader] tot afgifte, binnen één week na de betekening van dit vonnis, aan de [kinderen] van een boedelbeschrijving van de gemeenschap van goederen waarin [vader] en erflaatster waren gehuwd, voorzien van verificatoire bescheiden, waaronder in ieder geval:

  1. opgave van de waarde en kentekens van voertuigen van [vader] en/of erflaatster;

  2. opgave van de waarde van de eigen woningen en opgave van de hypothecaire geldleningen op de datum van overlijden van erflaatster;

  3. opgave van de inboedel, sieraden en andere eventuele waardevolle zaken welke zich in de woning bevonden;

  4. kopieën van alle rekeningafschriften en eventuele effectenrekeningen over de jaren vanaf vijf jaar voor het overlijden van erflaatster tot en met de dag der dagvaarding, dan wel de datum van opheffing van de desbetreffende rekeningen;

  5. kopieën van de aangiften- en aanslagen Inkomstenbelasting van erflaatster over de jaren 2012 tot en met 2016;

  6. kopie van de aangifte erfbelasting;

  7. kopie van de aangifte- en aanslag Inkomstenbelasting van [vader] over het jaar 2016;

  8. bewijsstukken waaruit blijkt welke bedragen zijn vrijgekomen bij het overlijden van erflaatster, bijvoorbeeld uit hoofde van een levensverzekering of een begrafenisverzekering;

  9. (kopieën van correspondentie over) de (hoogte van de) schadevergoeding die van voormalig werkgever van erflaatster ontvangen is als gevolg van het bedrijfsongeval waaraan erflaatster is overleden;

bepaalt dat [vader] een dwangsom verbeurt van € 500,- voor iedere dag dat [vader] in gebreke blijft om aan een van deze hierbovengenoemde veroordelingen te voldoen, met een maximum van € 20.000,-;

verleent, indien voornoemd maximumbedrag aan te verbeuren dwangsommen is bereikt en nog niet aan voornoemde veroordeling is voldaan, de [kinderen] vervangende toestemming om genoemde informatie in te winnen en de hierboven genoemde verificatoire bescheiden te verkrijgen;

houdt de beslissing aangaande de kosten van dit incident aan totdat in de hoofdzaak wordt beslist;

wijst af het meer of anders gevorderde;

verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

in de hoofdzaak

verwijst de zaak naar de rol van woensdag 24 oktober 2018 voor het nemen van een conclusie van antwoord door [vader] .

Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2018.

1182/2504



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733