Rechtbank Noord-Holland 10-10-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:8762

Datum publicatie12-10-2018
ZaaknummerC/15/255549/FA RK 17/1100
ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsAlkmaar
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Vernietiging erkenning; Adoptie; Bijz. curator bij afstamming (art. 1:212 BW); Duomoeder / meemoeder
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Duomoeder dwaalde over de rechtsgevolgen toen ze donorkind van moeder-levensgezel erkende. Eigenlijk had ze willen adopteren. Maar bewoordingen van art. 1: 205 BW staan in weg aan toewijzing van haar verzoek om vernietiging. Zelfstandig verzoek van bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning brengt uitkomst: dit verzoek is wél voor toewijzing vatbaar. Evenals adoptieverzoek duomoeder, onder de opschortende voorwaarde dat de vernietiging van de erkenning kracht van gewijsde zal hebben verkregen.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd

locatie Alkmaar

AM

zaak-/rekestnr.: C/15/255549 / FA RK 17-1100

beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken d.d. 10 oktober 2018

gegeven op het verzoek, zoals aangevuld, van:

[verzoekster] ,

wonende te [plaats] ,

hierna mede te noemen: verzoekster,

advocaat mr. D.E.J. Maes, kantoorhoudende te Haarlem,

strekkende tot:

a. primair: het uitspreken van de adoptie naast de reeds gedane erkenning van

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] (verder: [minderjarige] ), door verzoekster;

b. subsidiair: vernietiging van de erkenning onder gelijktijdige toewijzing van de adoptie;

c. meer subsidiair: het afgeven van een verklaring voor recht dat verzoekster tevens juridisch moeder is van [minderjarige] ;

d. primair en subsidiair: benoeming van een bijzondere curator.

Als belanghebbende wordt aangemerkt: [de moeder] , wonende te [plaats]

(verder: de moeder).

1Verloop van de procedure

1.1

Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:

- de beschikking van deze rechtbank van 21 maart 2018 en de daarin vermelde stukken;

- het verweerschrift op een verzoek vernietiging erkenning/adoptie tevens zelfstandig verzoek vernietiging erkenning van de bijzondere curator, ingekomen op 28 mei 2018.

1.2

In voornoemde beschikking heeft de rechtbank:

- het primaire verzoek tot adoptie afgewezen;

- [bijzondere curator] benoemt tot bijzondere curator over de minderjarige en bepaald dat het verslag van de bijzondere curator uiterlijk op 28 mei 2018 door de rechtbank ontvangen dient te zijn;

- iedere verdere beslissing aangehouden tot 28 mei 2018, in afwachting van het verslag van de bijzondere curator.

1.3

De voortgezette behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van

10 september 2018 in aanwezigheid van verzoekster, bijgestaan door mr. M.E.J. Maes en

vergezeld door de moeder, alsmede de bijzondere curator [bijzondere curator] .

2Het standpunt en het zelfstandig verzoek van de bijzondere curator

2.1

De bijzondere curator stelt dat gelet op de strikte criteria van artikel 1:205a jo 1:205 BW de door verzoekster verzochte vernietiging van de erkenning niet voor toewijzing gereed lijkt te liggen. Het gaat hier om een dwaling omtrent de rechtsgevolgen van de erkenning, hetgeen niet waarschijnlijk lijkt. Het moet gaan om de erkenning zelf gezien onder meer de uitspraken van het Gerechtshof Den Haag van 3 april 2004 (ECLI:NL:GHSGR:2002:AE3507) en van 29 april 2009 (LJN BI5445).

2.2

De bijzondere curator acht vernietiging van de erkenning, gevolgd door een adoptie wel in het belang van de minderjarige. Daartoe stelt de bijzondere curator dat er een verschil kan worden geconstateerd tussen erkenning en adoptie. Dit verschil is met name gelegen in het risico dat erkenning (van de erkenning) in het buitenland niet mogelijk blijkt of op problemen stuit. Voorts wijst de bijzondere curator ook op het verschil in aantastbaarheid naar Nederlands recht doordat de minderjarige om vernietiging kan verzoeken en de donor met family life om vervangende toestemming voor erkenning. Hoewel de minderjarige van dit verschil nu geen last heeft, dient de vraag te worden gesteld of hij hier wellicht last van kan krijgen, aldus de bijzondere curator. Naar de mening van de bijzondere curator dient die vraag bevestigend te worden beantwoord en dient wat nu goed (of beter) geregeld kan worden, nu ook gedaan te worden. Het is niet in het belang van de minderjarige dat hij te zijner tijd voor de keuze wordt gesteld of hij de erkenning door verzoekster wenst te vernietigen. Bovendien acht de bijzondere curator het voor de balans van het gezin waarin de minderjarige opgroeit van belang dat er juridische gelijkwaardige betrekkingen ontstaan tussen de minderjarige en zijn beide ouders. Dat deze gelijkwaardigheid van belang is, blijkt volgens de bijzondere curator onder meer uit de naamskeuze die de ouders hebben gedaan voor de moeder (zij heeft de naam van verzoekster aangenomen) en dan ook de wens om de minderjarige in die eenheid mee te nemen. De bijzondere curator neemt ook mee dat de ouders uitdrukkelijk hebben gekozen voor het doen van een verzoek tot adoptie, maar zijn ingehaald door met name de wens om de minderjarige de achternaam van verzoekster te geven. Er is volgens de bijzondere curator sprake van een bestendige gezinssituatie waarin de rechtsfiguur van adoptie de gewenste rechtsfiguur was. En hoewel het voor dwaling juridisch geen gegronde reden is, meent de bijzondere curator dat in het bestek van de beoordeling van de vraag of de vernietiging door de minderjarige zelf namens de bijzondere curator in zijn belang is, wel acht mag worden geslagen op de onjuiste mededeling die de ambtenaar van de burgerlijke stand aan de ouders heeft gedaan (namelijk dat na erkenning adoptie nog mogelijk zou zijn). Ten slotte merkt de bijzondere curator nog op dat niemand geschaad wordt door een vernietiging van de erkenning en de daarop volgende adoptie.

2.3

De bijzondere curator verzoekt in zijn hoedanigheid als bijzondere curator van de minderjarige de erkenning van de minderjarige door verzoekster te vernietigen en aansluitend de adoptie door verzoekster uit te spreken, althans refereert de bijzondere curator zich aan het verzoek tot adoptie.

3Beoordeling

3.1

Nu de rechtbank bij beschikking van 21 maart 2018 het primaire verzoek van verzoekster tot het uitspreken van de adoptie heeft afgewezen, ligt thans ter beoordeling nog voor het subsidiaire en het meer subsidiaire verzoek van verzoekster, alsmede het zelfstandig verzoek van de bijzondere curator in het verlengde daarvan.

subsidiaire verzoek van verzoekster tot vernietiging van de erkenning

3.2

Verzoekster heeft aan haar subsidiaire verzoek tot vernietiging van de erkenning dwaling ten grondslag gelegd. Verzoekster stelt dat zij van de ambtenaar van de burgerlijke stand het advies heeft gekregen het ongeboren kind te erkennen, omdat het anders bij de geboorte de achternaam van de moeder zou krijgen. Daarbij is volgens verzoekster niet medegedeeld dat er daarna geen adoptie meer zou kunnen plaatsvinden, terwijl aan de ambtenaar wel was medegedeeld dat reeds een verzoek tot adoptie was ingediend. De ambtenaar heeft zelfs nog navraag gedaan over de kwestie, aldus verzoekster. Wanneer zij had geweten dat na erkenning adoptie niet meer mogelijk zou zijn, had zij een andere beslissing genomen, aldus verzoekster.

3.3

De rechtbank stelt voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 1:205a lid 1 onder b BW een verzoek tot vernietiging van de door de moeder gedane erkenning op de grond dat de moeder niet de biologische moeder van het kind is, kan worden gedaan door de erkenner, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen. Ingevolge het tweede lid is op de vernietiging van de erkenning artikel 205 tweede lid tot en met het vijfde lid BW van toepassing. De gronden voor vernietiging van de erkenning zijn beperkt tot de hiervoor genoemde wilsgebreken. Zoals uit de totstandkomingsgeschiedenis van voornoemde bepaling blijkt, kan in het belang van de rechtszekerheid en in het belang van het kind niet lichtvaardig op een erkenning als de onderhavige worden teruggekomen en dient terughoudendheid te worden betracht met betrekking tot de mogelijkheid van de juridische ouders van een kind om de erkenning te laten vernietigen. De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen verzoekster heeft gesteld, volgt dat zij heeft gedwaald over de rechtsgevolgen en niet over de erkenning zelf. Onder verwijzing naar Gerechtshof Den Haag 3 april 2004, ECLI:NL:GHSGR:2002:AE3507 en Gerechtshof Den Haag 29 april 2009, LJN BI5445, is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke dwaling niet is aan te merken als een dwalingsgrond als bedoeld in dit artikel. De rechtbank zal het verzoek van verzoekster tot vernietiging van de erkenning dan ook afwijzen.

zelfstandig verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning

3.4

De rechtbank zal nu eerst het zelfstandig verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de door verzoekster gedane erkenning en aansluitend de adoptie door verzoekster uit te spreken beoordelen als het thans meest verstrekkende verzoek.

3.5

Op grond van het bepaalde in artikel 1:205a lid 1 onder a BW kan een verzoek tot vernietiging van de door de moeder gedane erkenning op de grond dat de moeder niet de biologische moeder van het kind is, worden gedaan door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden.

3.6

De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat er zich in de onderhavige zaak omstandigheden voordoen waarin het belang van de minderjarige vergt dat reeds nu een beslissing over de vernietiging van de erkenning moet worden genomen en dit niet in de handen van de minderjarige dient te worden gelegd. Volgens de bijzondere curator is het gebrek aan duidelijkheid over de gevolgen van de erkenning van de minderjarige in het buitenland een belangrijk argument voor vernietiging van de erkenning, in het licht van het feit dat dit voor adoptie beter is. Tevens legt de eenvoudige mogelijkheid tot aantasting van het juridisch ouderschap van verzoekster, hetgeen gelet op de bestendige gezinssetting waarin de minderjarige zich bevindt niet passend is, volgens de bijzondere curator gewicht in de schaal. Daarnaast is van belang dat het adoptieverzoek al was ingediend, maar vervolgens een erkenning heeft plaatsgevonden mede gebaseerd op onjuiste informatie van een gemeente-ambtenaar. De zeer jonge leeftijd van [minderjarige] staat daarbij niet aan het verzoek in de weg, aldus de bijzondere curator ter zitting. Het belang van [minderjarige] bij een vernietiging van de erkenning ten behoeve van zijn adoptie door verzoekster op dit moment, weegt volgens de bijzondere curator – gezien de bestendige situatie waarin hij welkom is geheten en waarin hij nu opgroeit – zwaarder dan een mogelijk, nu nog onzeker, belang van [minderjarige] in de toekomst om over de vernietiging van de erkenning zelf zijn oordeel te kunnen vormen.

3.7

De rechtbank dient allereerst te beoordelen of de bijzondere curator ontvankelijk is in zijn verzoek namens de minderjarige tot vernietiging van de erkenning. Daarbij moet worden meegewogen of het belang van de minderjarige vergt dat met de vernietiging van de erkenning moet worden gewacht tot de minderjarige zich daarover zelf een weloverwogen oordeel kan vormen. Het belang van de minderjarige dient in dat kader centraal te staan (Zie Hoge Raad 31 oktober 2003, NJ 2004/315 en rechtbank Den Haag 7 september 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:10788).

3.8

De rechtbank is van oordeel dat niet dient te worden gewacht met de vernietiging van de erkenning, totdat [minderjarige] zich daarover zelf een oordeel kan vormen. De rechtbank overweegt daartoe dat het van meet af aan de bedoeling is geweest van verzoekster en de moeder om [minderjarige] door verzoekster te laten adopteren. Dit blijkt ook uit het feit dat het adoptieverzoek al voor de geboorte van [minderjarige] is ingediend bij deze rechtbank. Ter zitting hebben verzoekster en de moeder nogmaals benadrukt dat zij de ruimere aantastbaarheid van de erkenning ten opzichte van die van een adoptie, onwenselijk vonden en mede om die reden een adoptie wensten. De rechtbank ziet in het van het begin af aan bestaande streven van de moeders om gelijkwaardig ouderschap in de vorm van de adoptie van [minderjarige] door verzoekster te realiseren, en het feit dat de donor duidelijk geen rol als feitelijk ouder of verzorger zal toekomen, ook het belang van [minderjarige] gelegen. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij opgroeit binnen het gezin dat hij vormt met zijn moeders, die als moeders niet alleen feitelijk, maar ook juridisch zo volledig mogelijk gelijkwaardig zijn aan elkaar. De rechtbank laat ook meewegen dat de adoptie van [minderjarige] in het buitenland een betere uitgangspositie biedt dan de erkenning.

3.9

Nu verzoekster niet de biologische moeder van de minderjarige is en de bijzondere curator kan worden ontvangen in zijn verzoek, zal de rechtbank het verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van erkenning toewijzen.

verzoek van verzoekster tot adoptie

3.10

Verzoekster heeft verzocht de adoptie uit te spreken van de minderjarige door haar.

3.11

De moeder heeft ingestemd met dit verzoek.

3.12

De donor heeft verklaard geen belanghebbende in de onderhavige procedure te zijn. Voorts heeft hij verklaard dat de minderjarige in de toekomst niets van hem in zijn hoedanigheid van ouder kan verwachten.

3.13

De bijzondere curator heeft zich gerefereerd ten aanzien van het verzoek tot adoptie.

3.14

De wettelijk voorgeschreven bewijsstukken zijn bij het verzoekschrift overgelegd.

3.15

De rechtbank is van oordeel dat de adoptie in het kennelijk belang is van [minderjarige] en dat thans vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien dat [minderjarige] niets meer van de donor in de hoedanigheid van ouder heeft te verwachten. Ook aan de in artikel 1:228 BW genoemde voorwaarden is voldaan, zodat het verzoek tot adoptie kan worden toegewezen onder de opschortende voorwaarde van het in kracht van gewijsde gaan van de vernietiging van de erkenning door verzoekster.

3.16

Op grond van het bepaalde in het tweede lid, eerste volzin, van dit artikel werkt de adoptie terug tot het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] , te weten [geboortedatum] , nu [minderjarige] is geboren binnen de relatie van verzoekster en de moeder en de adoptie voor de geboorte van [minderjarige] is verzocht.

geslachtsnaam

3.17

Verzoekster heeft verzocht te bepalen dat de minderjarige na de adoptie de geslachtsnaam van verzoekster zal dragen.

3.18

De minderjarige is het eerste kind tot wie verzoekster en de moeder na de vernietiging van de erkenning, welke vernietiging geacht wordt nimmer gevolg te hebben gehad, in familierechtelijke betrekking komen te staan. Verzoekster heeft een schriftelijke verklaring overgelegd, waaruit blijkt dat verzoekster en de moeder ervoor hebben gekozen dat de minderjarige de geslachtsnaam “ [geslachtsnaam] ” zal dragen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de minderjarige na de adoptie deze geslachtsnaam zal dragen.

3.19

Gezien het vorenstaande behoeft het meer subsidiaire verzoek van verzoekster geen bespreking meer.

4Beslissing

De rechtbank:

4.1

vernietigt de op 13 juni 2017 gedane erkenning door [verzoekster] van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;

4.2

gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] een latere vermelding aan de geboorteakte van [minderjarige] toe te voegen, inhoudende de vernietiging van de erkenning;

4.3

spreekt de adoptie uit van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , door [verzoekster] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , onder de opschortende voorwaarde van het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking;

4.4

gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] de latere vermelding betreffende adoptie aan de geboorteakte van de minderjarige toe te voegen:

4.5

gelast de wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige in:

[geslachtsnaam] ;

4.6

wijst af het meer of anders verzocht.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro, voorzitter, mr. L. Boonstra en mr. W.M. Schrama, allen rechter en tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Maten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2018.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733