Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8661

Datum publicatie10-10-2018
Zaaknummer200.232.855/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Zorgregeling / omgang / informatie;
Alimentatie; Inkomensstijging en behoefte kinderalimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Geen gedwongen omgang van man met kind. Man is al vanaf geboorte stellig in weigering contact.

KAL: kind vrouw met nieuwe partner buiten beschouwing ivm gebrek aan gegevens. Bij M wel rekening houden met zijn andere kind, omdat daartegen niet is gegriefd.
Berekening behoefte kind obv nieuwe, hogere inkomen man.

Hof ziet anders dan Rb geen aanleiding behoefte alleen te relateren aan inkomen V. Dat M de zwangerschap niet heeft gewild ontslaat hem niet van zijn verantwoordelijkheden.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.232.855/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/175293 / FA RK 17-1053)

beschikking van 25 september 2018

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,
verzoekster,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. S.M. Wolfert te Groningen,

en

[verweerder] ,

wonende te [B] ,

verweerder,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. E.J. Jongsma te Joure.

Als overige belanghebbende is aangemerkt:


de gecertificeerde instelling:

Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

kantoorhoudende te Groningen,

verder te noemen: de GI.


1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 7 november 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 5 februari 2018;

- het verweerschrift van de man met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Wolfert van 8 maart 2018 met productie(s) en
- een journaalbericht namensmr. Wolfert van 11 juli 2018 met productie(s).

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 26 juli 2018 plaatsgevonden waarbij partijen en hun advocaten zijn verschenen. Namens de GI was niemand aanwezig.

3De feiten

3.1

De vrouw is [in] 2010 bevallen van [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), over wie zij alleen het ouderlijk gezag uitoefent.

3.2

Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 30 augustus 2016 is op verzoek van de vrouw, na verwantschapsonderzoek, het vaderschap van de man ten aanzien van [de minderjarige] vastgesteld.

3.3

De vrouw woont met [de minderjarige] (en zijn eind 2017 geboren halfbroertje) in [A] . Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 5 september 2017 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De man woont alleen in [B] en heeft een dochter [C] die elders woont.

3.4

De vrouw heeft op 4 april 2017 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank waarin zij verzoekt:
- primair, een omgangsregeling vast te stellen inhoudende dat de man [de minderjarige] twee
maal per maand een dag bij zich ontvangt;
- subsidiair, een kennismakingsmoment vast te stellen, waarbij de man een dwangsom
verbeurt indien hij niet voldoet aan hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft bepaald
dan wel zal bepalen van € 5.000,-;
- te bepalen dat de door de man te betalen kinderbijdrage voor [de minderjarige] met ingang
van de datum van indiening van het verzoekschrift wordt gesteld op € 500,- per
maand, althans een zodanige bijdrage vast te stellen als de rechtbank juist acht.

3.5

De man heeft op 29 mei 2017 een verweerschrift ingediend waarin hij verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel die af te wijzen.

3.6

In de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de man met ingang van 4 april 2017 een kinderbijdrage van € 68,- per maand aan de vrouw dient te voldoen en zijn de overige verzoeken afgewezen.

4De omvang van het geschil

4.1

De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- het verzoek van de vrouw strekkende tot het vaststellen van een kennismakingscontact
tussen de man en [de minderjarige] alsnog toe te wijzen;
- te bepalen dat de man een dwangsom ter grootte van € 5.000,- verbeurt indien hij geen
medewerking verleent aan het kennismakingsmoment;
- te bepalen dat de door de man aan de vrouw verschuldigde bijdrage in de kosten van
verzorging en opvoeding voor [de minderjarige] met ingang van de datum van de indiening van het verzoekschrift wordt vastgesteld op € 500,- per maand, ter zitting van het hof aangepast tot een bedrag van afgerond € 340,- per maand;
- te bepalen zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren.

4.2

De man verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel die af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, dan wel zodanig te beslissen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
De geschilpunten
4.3 De geschilpunten tussen partijen zijn:
- de kennismaking/omgang tussen de man en de minderjarige;
- de behoefte van de minderjarige.

5De motivering van de beslissing


De omgang

5.1

Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door onder meer artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU.

5.2

Hoewel de hier bedoelde omgang tussen de man en [de minderjarige] gelet op het voormelde niet vrijblijvend is, is ter zitting gebleken dat de vrouw de man niet langer wil dwingen tot het contact met [de minderjarige] , ook omdat [de minderjarige] momenteel niet naar zijn vader vraagt. Afgezien daarvan is het hof van oordeel dat zwaarwegende belangen van [de minderjarige] zich op dit moment verzetten tegen die (voor de man gedwongen) omgang. Weliswaar is het in het algemeen voor de ontwikkeling en het welzijn van een kind van groot belang dat het met beide ouders omgang heeft maar in uitzonderlijke gevallen kan dat anders zijn. Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich hier naar het oordeel van het hof voor. Uit de stukken en uit wat op de zitting is besproken blijkt dat [de minderjarige] een kwetsbaar en beschadigd kind is. De man is al vanaf de geboorte van [de minderjarige] zeer stellig in zijn weigering contact met hem aan te gaan. Een eventuele dwangsom zal daarop volgens de man geen effect hebben. Ter zitting van het hof is daarbij gebleken dat de emotionele draagkracht van de man door psychische klachten en familieomstandigheden (waaronder de zelfmoord van zijn broer en het ziekbed van zijn vader), op dit moment ontoereikend is om invulling te kunnen geven aan het contact met [de minderjarige] . Het hof twijfelt niet aan die toelichting van de man mede nu die door de vrouw niet is betwist. De vrouw heeft ook erkend dat de GI op dit moment gedwongen omgang niet in het belang van [de minderjarige] vindt gelet op de forse problematiek van [de minderjarige] . Alles afwegende zal het hof de verzoeken van de vrouw op het punt van de omgang/kennismaking en de dwangsom, voor zover nog gehandhaafd, afwijzen. De man heeft toegezegd dat hij [de minderjarige] een brief zal schrijven om hem uit te leggen waarom de man tot op heden niet in staat is het contact met hem aan te gaan. Het hof gaat ervan uit dat de man die toezegging zal nakomen.

De kinderalimentatie voor [de minderjarige]

5.3

Niet in geschil is dat de man als verwekker onderhoudsplichtig is voor de minderjarige ingevolge het bepaalde in artikel 1:394 Burgerlijk Wetboek (BW).

5.4

Uit de artikelen 1:397 en 1:404 lid 1 BW volgt dat de gezamenlijke onderhoudsverplichting van partijen jegens [de minderjarige] wordt begrensd door enerzijds de behoefte van de minderjarige en anderzijds de draagkracht van partijen, de zogenoemde wettelijke maatstaven. De omstandigheid dat de man zich op dit moment niet in staat acht invulling te geven aan contact met [de minderjarige] , ontslaat hem niet van zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarige.

5.5

Het hof zal bij zijn beoordeling van de onderhoudsverplichting uitgaan van de niet betwiste vaststellingen in de bestreden beschikking waaronder die met betrekking tot de toepasselijke methodiek, de ingangsdatum van de kinderalimentatie (4 april 2017) en de voor [de minderjarige] beschikbare draagkracht bij de ouders (€ 278,50 per maand bij de man en een draagkracht van € 25,- per maand bij de vrouw). Het hof zal het eind 2017 geboren kind van de vrouw buiten beschouwing laten in de berekening omdat het geen onderdeel uitmaakt van het partijdebat, de vrouw geen inzage heeft gegeven in de behoefte van dat kind en de mate waarin daar door de vader van dat kind (huidige partner van de vrouw) wordt voorzien. Het hof zal in het kader van de draagkracht van de man – net als de rechtbank – wel rekening houden met zijn andere kind, [C] , omdat tegen de desbetreffende overweging in de bestreden beschikking geen grief is gericht.

De behoefte van [de minderjarige]
5.6 In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de (geïndexeerde) behoefte van [de minderjarige] berekend op € 93,- per maand uitgaande van het inkomen van de vrouw in 2010 van € 1.000,- netto per maand en de toepasselijke tabel "Eigen aandeel kosten van kinderen".

5.7

De vrouw kan zich daar niet in vinden. Zij voert kort gezegd aan dat de behoefte van de minderjarige mede dient te worden gerelateerd aan het inmiddels hogere inkomen van de man. Ter zitting is hieraan toegevoegd dat zulks in de berekening van de vrouw leidt tot een (gemiddelde) behoefte van afgerond € 340,- per maand.

5.8

De grief van de vrouw slaagt. Het hof ziet anders dan de rechtbank in de omstandigheden van het geval geen aanleiding de behoefte van de minderjarige alleen te relateren aan het inkomen van de vrouw. Voor zover de man heeft verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 januari 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:43) kan hem dat niet baten. Naar het oordeel van het hof draagt de man evenveel verantwoordelijkheid voor de komst van [de minderjarige] . Dat de man de zwangerschap niet heeft gewild ontslaat hem niet van zijn verantwoordelijkheden. Voorts staat het feit dat een minderjarige nooit in gezinsverband met beide ouders heeft geleefd er niet aan in de weg dat bij de behoeftebepaling mede rekening wordt gehouden met de financiële middelen van de niet-verzorgende ouder. Het hof verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 27 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AN9690).

5.9

De expertgroep alimentatienormen beveelt aan om in een situatie als de onderhavige het gemiddelde te nemen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder (aan de hand van de tabel behorend bij het rapport van de expertgroep). Het hof zal die aanbeveling volgen mede omdat de minderjarige mee dient te profiteren van het gestegen (gemiddelde) inkomen van zijn ouders.

5.10

Bij gebrek aan gegevens omtrent het inkomen van de man in 2017 zal het hof aan de zijde van de man uitgaan van de gegevens over 2016. De onderneming van de man ' [D] ' is blijkens de toelichting van de man in april 2016 van start gegaan. Het hof zal ervan uitgaan dat het gehele bedrijfsresultaat aan de man toekomt. Hij heeft weliswaar toegelicht dat ook zijn vriendin in de onderneming werkt maar niet is gebleken dat zij aanspraak heeft op een deel van de winst. Tot de stukken behoren jaarcijfers 2016 waaruit een winst (bedrijfsresultaat voor belasting) over de maanden april t/m december 2016 blijkt van € 33.341,-. Geëxtrapoleerd naar een heel jaar is dat afgerond
€ 44.455,- (€ 33.341,- / 9 x 12). Dat bedrijfsresultaat van € 44.455,- leidt doorgerekend in het rekenprogramma van het hof (Ina) tot een netto besteedbaar inkomen van € 2.995,- per maand, rekening houdend met de fiscale aspecten (tarieven 2017/1). In de toepasselijke behoeftetabel behorend bij het rapport van de expertgroep alimentatienormen 2017 (1 kind; 2 punten) correspondeert dat met een behoefte van afgerond € 434,- per maand.

5.11

Aan de zijde van de vrouw zal het hof uitgaan van het niet betwiste netto besteedbaar inkomen als vermeld in de bestreden beschikking van € 1.132,- per maand inclusief kindgebonden budget. Dat correspondeert in de voormelde tabel met een behoefte van afgerond € 119,- per maand. Het hof zal voorbij gaan aan de door de vrouw gestelde korting op haar uitkering nu de achtergronden daarvan niet inzichtelijk zijn gemaakt en de 'bewindvoerder' (het hof begrijpt uit de toelichting ter zitting dat het gaat om vrijwillig budgetbeheer) van de vrouw doende is dit te herstellen blijkens de akte van uitlating gevoegd bij het journaalbericht van 11 juli 2018.

5.12

Het gemiddelde van de behoefte van [de minderjarige] berekend op basis van het recente(re) inkomen van de man en het recente inkomen van de vrouw bedraagt aldus afgerond € 277,- per maand (€ 434,- + € 119,- / 2).

De verdeling van de behoefte naar rato van draagkracht
5.13 Gelet op de grenzen van de rechtsstrijd en het ontbreken van stukken omtrent de actuele draagkracht van partijen, zal het hof uitgaan van de door de rechtbank in de bestreden beschikking bepaalde draagkracht bij de man voor [de minderjarige] van afgerond € 279,- per maand en bij de vrouw van € 25,- per maand zijnde in totaal afgerond € 304,- per maand. Dat betekent dat de totale draagkracht van partijen groter is dan de behoefte van [de minderjarige] van € 277,- per maand, zodat aanleiding bestaat voor een draagkrachtvergelijking.

5.14

Draagkrachtvergelijking vindt plaats aan de hand van de formule: ieders draagkracht / totale draagkracht x behoefte. Het aandeel van de man in de behoefte van [de minderjarige] kan hiermee worden bepaald op afgerond € 254,- per maand (€ 279,- / € 304,- x € 277,-). Het hof zal dat bedrag vaststellen als zijnde de door de man aan de vrouw verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Voor een zorgkorting bestaat in dit verband geen aanleiding gelet op het geheel ontbreken van omgang tussen de man en [de minderjarige] .

6De slotsom

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd voor zover het de beslissing over de omgang betreft en vernietigd voor zover het de beslissing over de kinderalimentatie betreft.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 7 november 2017 voor zover het de beslissing over de kinderalimentatie betreft;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

bepaalt de door de man aan de vrouw verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2010, op € 254,- per maand met ingang van 4 april 2017, telkens bij vooruitbetaling te voldoen voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt die beschikking voor het overige;

wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.

Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, voorzitter, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op 25 september 2018 in het openbaar uitgesproken.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733