Rechtbank Midden-Nederland 27-06-2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:4679

Datum publicatie01-10-2018
Zaaknummer462428 / FO RK 18/1000
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; Kinderontvoering; IPR ouderlijke verantwoordelijkheid
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verklaring voor recht ouderlijk gezag over NL/Pools kind dat in Polen verblijft. NL rechter bevoegd? Ja, als sprake van internationale kinderontvoering. Daartoe moet beantwoord: was vader met gezag belast ttv overbrenging? Naar Pools recht wel, naar NL recht niet. Welk recht toepasselijk? Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 biedt geen uitsluitsel. Uitleg cfm Weens verdragenverdrag 1969. NL moet volgens Poolse recht ontstane gezagsverhouding erkennen. Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 brengt daarin geen verandering. Ongeoorloofde overbrenging. NL rechter bevoegd.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

Familiekamer

locatie Utrecht

zaaknummer / rekestnummer: 462428 / FO RK 18/1000

Beschikking van 27 juni 2018

in de zaak van

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker,

advocaat mr. R.K. Uppal te Amsterdam

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] , Polen,

verweerster,

advocaat mr. E. Kocebas-Gler te Zoetermeer

Partijen zullen hierna worden aangeduid als de vader en de moeder.

1De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de procesinleiding,

- het verweerschrift,

- door beide partijen in het geding gebrachte producties,

- de mondelinge behandeling, waarbij de vader, vergezeld van zijn advocaat, is verschenen en de moeder is vertegenwoordigd door haar advocaat,

- het ter comparitie gegeven bevel dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure.

Tenslotte is uitspraak bepaald.

2De Feiten

2.1.

Partijen hebben van 2002 tot 2015 een affectieve relatie gehad. Ten tijde van deze relatie hadden beiden hun hoofdverblijf in Nederland.

2.2.

Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] geboren een zoon genaamd [naam minderjarige] . De vader heeft [voornaam van minderjarige] nog voor zijn geboorte erkend en wel op 3 maart 2011. Ook op een Poolse geboorteakte van [voornaam van minderjarige] staat de vader als vader van [voornaam van minderjarige] vermeld.

2.3.

De vader heeft de Nederlandse nationaliteit. De moeder heeft de Poolse nationaliteit. [voornaam van minderjarige] heeft zowel de Nederlandse als de Poolse nationaliteit.

2.4.

De moeder heeft zich op 26 maart 2015 gevestigd in Polen. Zij heeft [voornaam van minderjarige] tegen de wil van de vader meegenomen en verblijft sindsdien met hem in Polen.

3Het geschil en de beoordeling daarvan

3.1.

De vader heeft verzocht dat de rechtbank voor recht verklaart:

dat hij ten tijde van de overbrenging van [voornaam van minderjarige] door de moeder naar Polen op of omstreeks 26 maart 2015, maar in elk geval sinds de geboorte van [voornaam van minderjarige] op [geboortedatum] 2011, tot op heden samen met de moeder het ouderlijk gezag over hem draagt;

dat de overbrenging van [voornaam van minderjarige] door de moeder naar Polen op of omstreeks 26 maart 2015, is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader,

met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.

3.2.

De moeder heeft zich tegen toewijzing van het verzoek verzet. Op het door haar daartoe aangevoerde zal in het hierna volgende voor zover relevant worden ingegaan.

3.3.

Als meest verstrekkende verweer heeft de moeder aangevoerd dat de rechtbank niet bevoegd is om van de onderhavige zaak kennis te nemen omdat [voornaam van minderjarige] zijn gewone verblijfplaats inmiddels in Polen heeft, zodat op grond van artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) Nr. 2201/2003 van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, verder te noemen Brussel II bis, slechts de Poolse rechter bevoegd is om te oordelen over voorzieningen aangaande de minderjarige. De vrouw heeft daaraan toegevoegd dat zij alleen belast is met het gezag over [voornaam van minderjarige] , zodat van ongeoorloofde overbrenging vanuit Nederland naar Polen geen sprake is geweest.

3.4.

Voor de bevoegdheid van de rechtbank om van het onderhavige geschil kennis te nemen is bepalend of er sprake is geweest van kinderontvoering door de vrouw in de zin van het Verdrag van ‘s-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. Indien dit het geval is behoudt de Nederlandse rechter immers, op grond van artikel 10 van Brussel II bis, als rechter van het land waar [voornaam van minderjarige] onmiddellijk voor zijn overbrenging naar Polen zijn gewone verblijfplaats had, de bevoegdheid van het geschil kennis te nemen, tenzij a) de met gezag belaste vader in de overbrenging heeft berust of b) sprake is van een verblijf van meer dan één jaar en van worteling van [voornaam van minderjarige] in Polen én voldaan is aan een van de vier overige voorwaarden genoemd in artikel 10 van Brussel II bis onder i), ii), iii) en iv).

3.5.

Of er sprake is geweest van kinderontvoering door de vrouw is weer afhankelijk van de het antwoord op vraag of de vader met het gezag over [voornaam van minderjarige] belast was ten tijde van de overbrenging van [voornaam van minderjarige] vanuit Nederland naar Polen. Dit betekent dat de rechtbank zich hier eerst een oordeel over moet vormen voordat de vraag over de bevoegdheid kan worden beantwoord. Of de vader ouderlijk gezag heeft over [voornaam van minderjarige] wordt in dit geval bepaald door het recht dat hierop van toepassing is, het Poolse recht of het Nederlandse recht. Naar Pools recht heeft de vader van een kind immers van rechtswege ouderlijk gezag. Naar Nederlands recht is dat niet altijd het geval. Indien de ouders van een kind nooit gehuwd zijn geweest of geen geregistreerd partnerschap hebben gehad krijgt de vader volgens het Nederlandse recht net als de moeder het ouderlijk gezag over het kind indien dit op verzoek van de beide ouders in het gezagsregister is aangetekend of indien de rechter de vader met het gezag belast. Aangezien de ouders van [voornaam van minderjarige] nooit gehuwd zijn geweest en ook geen geregistreerd partnerschap hebben gehad heeft de vader naar Nederlands recht niet van rechtswege het gezag gekregen. Vaststaat ook dat er zich in het gezagsregister geen aantekening bevindt dat de ouders het gezamenlijk gezag hebben en dat de rechter de vader niet met gezag heeft belast. Hieruit volgt dat de vader naar Nederlands recht geen gezag heeft.

3.6.

De vraag welk recht van toepassing is, het Poolse of het Nederlandse dient te worden beantwoord naar de regels van Nederlands internationaal privaatrecht. Deze regels zijn op het punt van de ouderlijke verantwoordelijkheid vastgelegd in twee te ’s-Gravenhage gesloten verdragen, te weten het Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen van 5 oktober 1961, verder te noemen het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1961, en het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen van 19 oktober 1996, verder te noemen het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996.

3.7

Ten tijde van de geboorte van [voornaam van minderjarige] op [geboortedatum] 2011 was het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1961 van toepassing. In artikel 3 van dat verdrag is het volgende bepaald:

“Een gezagsverhouding die van rechtswege voortvloeit uit de interne wet van de staat waarvan de minderjarige onderdaan is wordt in alle verdragsluitende staten erkend”.

[voornaam van minderjarige] had en heeft zowel de Nederlandse als de Poolse nationaliteit. Het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1961 noch het Toelichtend Rapport bij het bedrag biedt uitsluitsel voor het geval een kind een meervoudige nationaliteit heeft. Dit betekent dat het desbetreffende artikel, conform de uitlegbepalingen van het Weens verdragenverdrag van 1969, dient te worden uitgelegd in overeenstemming met het doel en de strekking hiervan. Artikel 3 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1961 is naar zijn aard een erkenningsregel en is gericht op de erkenning en continuïteit van een in een andere staat van rechtswege ontstane gezagsverhouding. Hieruit vloeit voort dat Nederland de volgens het Poolse recht van rechtswege ontstane gezagsverhouding van de vader over [voornaam van minderjarige] dient te erkennen. Dit betekent dus dat ook de vader ten tijde van de geboorte van [voornaam van minderjarige] gezag over hem had.

3.8.

Enkele maanden na de geboorte van [voornaam van minderjarige] , op 1 mei 2011, is voor Nederland het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 in werking getreden. In dat verdrag is in artikel 16 lid 1 bepaald dat het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind het ontstaan of tenietgaan van de ouderlijke verantwoordelijkheid bepaalt.

Dit brengt echter geen verandering in de ten tijde van de geboorte ontstane gezagsverhouding over [voornaam van minderjarige] . Het verdrag van 1996 gaat, net als het verdrag van 1961, gelet op de aard en de strekking daarvan, immers uit van continuïteit van gezagsverhoudingen. Dit is ook vastgelegd in artikel 30 lid 3 van de Uitvoeringswet Internationale kinderbescherming, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat gezagsverhoudingen die voor 1 mei 2011 bestonden onder het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 worden gerespecteerd. Hieruit volgt dat de vader ook ten tijde van de overbrenging van [voornaam van minderjarige] naar Polen het ouderlijk gezag had over hem en nog steeds heeft.

3.9.

Vaststaat voorts dat de overbrenging van [voornaam van minderjarige] door de moeder naar Polen niet met instemming van de vader is gebeurd. Integendeel, de vader heeft zich daar van meet af aan heftig en aanhoudend tegen verzet. Dit blijkt onder meer uit de aangiften die hij zowel bij de politie in Nederland als in Polen heeft gedaan van ontvoering c.q. onttrekking aan het gezag en uit de procedures die hij in Polen aanhangig heeft gemaakt. De overbrenging van [voornaam van minderjarige] door de moeder naar Polen is dus in strijd met het gezagsrecht van de vader en dus ook ongeoorloofd geschied. Aangezien de vader nadien niet in de overbrenging heeft berust en binnen een jaar en dus tijdig, in Polen een verzoek om terugkeer van [voornaam van minderjarige] naar Nederland heeft ingediend, welk verzoek hij niet heeft ingetrokken, vloeit hieruit voort dat de Nederlandse rechter op grond van Brussel II bis zijn bevoegdheid om van deze zaak kennis te nemen heeft behouden. Van belang hierbij is tevens dat de Poolse rechter weliswaar bij beschikking van 19 november 2015 het verzoek van de vader om terugkeer van [voornaam van minderjarige] naar Nederland heeft afgewezen, er overigens abusievelijk van uitgaand dat de vader in Nederland geen gezag geeft, maar dat nergens uit blijkt dat een gerecht in Nederland de zaak overeenkomstig het zevende lid van artikel 11 van Brussel II bis gesloten heeft verklaard.

3.10.

Uit het vorenstaande vloeit voort dat de rechtbank bevoegd is van de zaak kennis te nemen en tevens dat het verzoek van de vader zal worden toegewezen.

4De beslissing

De rechtbank

Verklaart voor recht dat:

de vader sinds de geboorte van [voornaam van minderjarige] samen met de moeder het ouderlijk gezag heeft over [voornaam van minderjarige] en dus ook ten tijde van de overbrenging van [voornaam van minderjarige] naar Polen op of omstreeks 26 maart 2015;

de overbrenging van [voornaam van minderjarige] door de moeder naar Polen op of omstreeks 26 maart 2015 is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader.

Compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.A.T. Engbers op 27 juni 2018. 1

“Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden kunnen het hoger beroep uiterlijk drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden kunnen het beroep instellen uiterlijk drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.”

1

type:

coll:



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733