Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19-06-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5640

Datum publicatie26-09-2018
Zaaknummer200.228.148
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenAlimentatie; Kindgebonden budget en behoefte kind; Grove miskenning wettelijke maatstaven
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Wijziging kinderalimentatie vastgelegd in convenant. Grieven vrouw worden afgewezen. Hof past kinderalimentatie ambtshalve aan, nu er sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven art. 1:401 lid 5 BW en de verplichting tussen bloed- en aanverwanten tot het betalen van (kinder)alimentatie van openbare orde is. Uit gegeven antwoorden tijdens mondelinge behandeling bleek dat in berekeningen kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop in mindering is gebracht op de behoefte van de kinderen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.228.148

(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 439033 en 439055)

beschikking van 19 juni 2018

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. P.L.J. Woesthoff te Huizen,

en

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. P.W.M. Splinter te Huizen.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 oktober 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 november 2017;

  • het verweerschrift met producties;

  • een journaalbericht van mr. Woesthoff van 24 april 2018 met notities van mr. Woesthoff en productie 12, en

  • een journaalbericht van mr. Splinter van 26 april 2018 met producties 4 tot en met 8.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 8 mei 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3De feiten

3.1

Het huwelijk van partijen is op 24 februari 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam, locatie Amsterdam, van 18 februari 2015 in de registers van de burgerlijke stand.

3.2

De man en de vrouw zijn de ouders van:

  • [kind 1] (verder te noemen: [kind 1] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en

  • [kind 2] (verder te noemen: [kind 2] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

gezamenlijk verder te noemen de kinderen, over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.

3.3

In het door beide partijen op 14 januari 2015 ondertekende echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat de man gedurende zes jaar met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 110,- per maand als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw (verder ook te noemen: partneralimentatie) zal voldoen. Deze partneralimentatie is met ingang van 1 januari 2016 onderworpen aan de wettelijke indexering. Met betrekking tot de kosten van verzorging en opvoeding/kosten van levensonderhoud en studie (verder ook te noemen: de kinderalimentatie) zijn partijen overeengekomen dat de man een bedrag van € 182,50 per kind per maand zal voldoen met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand voor zolang de kinderen bij de vrouw wonen. Partijen dragen ieder de eigen kosten van inwoning van [kind 2] en [kind 1] wanneer ze bij een van hen zijn.

Bij voormelde echtscheidingsbeschikking van 18 februari 2015 heeft de rechtbank bepaald dat het aangehechte convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van die beschikking.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw de door de man te betalen alimentatiebijdrage met ingang van de datum van het verzoekschrift te bepalen op € 315,- per kind per maand, dan wel subsidiair € 392,- per kind per maand, afgewezen.

De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg haar oorspronkelijke verzoek tot wijziging van de partneralimentatie ingetrokken, zodat de rechtbank op dat verzoek niet meer hoefde te beslissen.

4.2

De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil omtrent de kinderalimentatie in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen:

  • dat de man wordt veroordeeld tot het voldoen van kinderalimentatie met ingang van 9 mei 2017 op grond van dwaling van € 392,- per kind per maand, althans met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;

  • subsidiair dat de man wordt veroordeeld tot het voldoen van kinderalimentatie met ingang van 9 mei 2017 op grond van gewijzigde omstandigheden van € 357,- per kind per maand, althans met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.

4.3

De man voert verweer en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans haar verzoeken als ongegrond af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5De motivering van de beslissing

5.1

De vrouw stelt in haar eerste grief dat sprake is van dwaling. Indien zij goed zou zijn geïnformeerd dan was zij nooit akkoord gegaan met de afspraken in het convenant, want zij is in een ongunstiger positie dan de man te komen verkeren. Ze zou dan in ieder geval andere afspraken over de partneralimentatie hebben gemaakt. Destijds voelde zij een grote psychische druk om in te stemmen met de gemaakte afspraken, waarbij zij de reikwijdte van de afspraken en de mate waarin deze afweken van de wettelijke maatstaven niet kon overzien. Vanwege de emotionele uitbarstingen tussen partijen destijds mocht de man er ten tijde van de ondertekening van het convenant niet op vertrouwen dat de vrouw in staat was haar wil te bepalen.

5.2

De man betwist dat sprake is geweest van dwaling door de vrouw. De mediator was NMI-geregistreerd en heeft partijen met behulp van een financieel deskundige uitvoerig geïnformeerd over de wijze waarop de alimentatie zou worden vastgesteld. De uitgangspunten zijn ook nog eens per mail toegelicht en partijen zijn eind 2014 gewezen op de veranderingen per 1 januari 2015. Pas veel later in 2016 is Veilig Thuis ingeschakeld in verband met de opgelopen spanningen tussen partijen. De vrouw heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat is afgeweken van de wettelijke maatstaven.

5.3

Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van dwaling zoals door de vrouw is betoogd. Haar stellingen dat zij onder spanning stond ten tijde van de echtscheiding en geen juridische kennis heeft, zijn daartoe onvoldoende. Partijen hadden beiden geen juridische kennis en hebben zich daarom laten begeleiden door een familierechtmediator. De vrouw heeft haar stellingen dat is afgeweken van de wettelijke maatstaven en op welke punten zij bij voldoende kennis dan niet akkoord zou zijn gegaan met de afspraken in het convenant onvoldoende concreet onderbouwd. Haar eerste grief faalt.

5.4

Op grond van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.

5.5

De vrouw voert in haar tweede grief aan dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. De omgangsregeling is sedert het convenant gewijzigd. Er is enige tijd geen omgang geweest en na een onderzoek door en advies van de Raad voor de Kinderbescherming heeft de kinderrechter onlangs bepaald dat [kind 2] eenmaal per veertien dagen van donderdag 8.30 uur tot zondag 19.00 uur en eenmaal per veertien dagen van donderdag 8.30 uur tot vrijdag 20.00 uur bij de man zal verblijven. [kind 1] zal de man één middag per week bezoeken. Daarom moet bij de berekening van de kinderalimentatie een gedifferentieerde zorgkorting van 35% en 15% voor de beide kinderen worden toegepast. Voorts stelt de vrouw dat zij minder is gaan werken in verband met de zorg voor de kinderen. Bij [kind 1] is sprake van een dwangstoornis en [kind 1] heeft er moeite mee om een langere aaneengesloten periode geen contact met haar te hebben. Als voorbeeld noemt zij de vrijdag. [kind 1] gaat dan uit school met de man mee voor omgang, maar zij gaat dan zelf wel even naar school om [kind 1] een knuffel te geven. Zij is werkzaam in de zorg en in verband met haar omstandigheden was het voor haar niet meer mogelijk om de diensten op een vaste groep gedurende 20 uur per week te blijven uitvoeren. Zij is daarom op eigen verzoek teruggegaan naar 12 arbeidsuren per week via het flexbureau en vult uren op wanneer er gaten vallen. Zij werkt nu alleen in de ochtend of in de avond.

Tot slot heeft de vrouw in het kader van de wijziging van omstandigheden nog aangevoerd dat de man inmiddels samenwoont en dat daarom geen rekening moet worden gehouden met een forfaitaire woonlast maar met de helft van zijn daadwerkelijk woonlasten.

5.6

De man betwist dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. De vrouw heeft enige tijd geleden eenzijdig besloten dat de zorgregeling niet meer kon worden uitgevoerd, maar de kinderen hebben twee jaar lang de ene week van donderdag uit school tot zondagavond en de andere week van donderdag tot vrijdagavond bij de man verbleven, terwijl slechts rekening was gehouden met een zorgkorting van 15%. Met betrekking tot [kind 1] hecht de man er waarde aan te vermelden dat de kinderrechter er vanuit gaat dat wel naar uitbreiding van het contact gedurende één dag per week zal worden gewerkt.

Hij betwist dat sprake is van noodzaak voor de vrouw om minder te gaan werken. Ze is niet meer arbeidsongeschikt en heeft een verdiencapaciteit die zij dient aan te wenden. Hij wil graag een deel van de zorg voor de kinderen overnemen van de vrouw. Verder stelt hij dat zijn eigen inkomen, voor zover van belang voor de draagkrachtberekening, niet is gewijzigd en hij betwist dat geen rekening meer moet worden gehouden met de forfaitaire woonlast met het oog op feit dat hij thans samenwoont.

5.7

Voor wat betreft de eventuele wijziging van omstandigheden is het hof van oordeel dat hiervan geen sprake is. Hoewel er in het verleden meer omgang was dan gemiddeld één dag per week, hielden partijen destijds rekening met een zorgkorting van slechts 15%. Daarom kan op dit punt thans geen sprake zijn van een relevante wijziging van omstandigheden.

Voorts kan naar het oordeel van het hof ook uit de door de vrouw in hoger beroep aangevoerde stukken geen noodzaak worden afgeleid om minder te gaan werken dan 20 uur per week. De vrouw heeft niet met objectieve stukken nader onderbouwd dat het voor de kinderen noodzakelijk is dat de vrouw vrijwel continue zelf beschikbaar moet zijn voor de opvoeding en verzorging van de kinderen.

Tot slot vormt het feit dat de man is gaan samenwonen, op grond van de nieuwe richtlijn voor de berekening van kinderalimentatie van de Expertgroep Alimentatienormen die op 1 april 2013 in werking is getreden en die door het hof wordt toegepast en op grond van vaste jurisprudentie, geen aanleiding om af te wijken van het forfaitaire systeem om de draagkracht te bepalen, tenzij sprake is van zeer bijzondere omstandigheden. Dergelijke omstandigheden heeft de vrouw naar het oordeel van het hof niet aangevoerd.

De tweede grief van de vrouw faalt daarom eveneens.

5.8

Een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan echter ook op grond van artikel 1:401 lid 5 BW worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Het hof stelt voorop dat de verplichting tussen bloed- en aanverwanten tot het betalen van (kinder)alimentatie van openbare orde is.

Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep in antwoord op vragen van het hof niet weersproken dat in de berekening, die ten grondslag heeft gelegen aan de in het echtscheidingsconvenant opgenomen afspraken over de kinderalimentatie, is gerekend vanuit het uitgangspunt dat het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop rechtstreeks in mindering moet worden gebracht op de behoefte van de kinderen. Op 1 januari 2015 is de Wet Hervorming Kindregelingen in werking getreden, waarbij de alleenstaande oudertoeslag in de bijstand, de alleenstaande ouderkorting in de Wet inkomstenbelasting 2001 en het fiscaal voordeel bij het betalen van kinderalimentatie zijn komen te vervallen en het kindgebonden budget is ingevoerd. Inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders vindt vanaf 1 januari 2015 plaats door middel van een alleenstaande ouderkop, te ontvangen als aanvulling op het kindgebonden budget. Conform Hoge Raad 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011), dienen het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de draagkracht van de ontvangende ouder. Nu in de berekening die in het kader van de mediation met de ouders is opgesteld, het kindgebonden budget echter in mindering is gebracht op de behoefte van de kinderen, is het hof van oordeel dat de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, hetgeen een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.

5.9

Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.

De rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud, zal in het algemeen behoedzaam gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum. Het hof hanteert als ingangsdatum van de hierna nader vast te stellen kinderalimentatie, de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het verzoek door de vrouw is ingediend, te weten 1 juni 2017. Eerst met ingang van die datum heeft de man rekening kunnen en moeten houden met een eventuele vaststelling van een hogere kinderalimentatie. De behoefte en de draagkracht zal het hof vanaf deze datum nader bepalen.

5.10

Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg is tussen partijen niet in geschil dat de behoefte van de kinderen geïndexeerd tot en met 2017 samen € 980,49 per maand bedraagt.

5.11

De man en de vrouw dienen ieder naar rato van hun draagkracht bij te dragen in deze behoefte. Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man en de vrouw het netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt nemen. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen alsmede het te ontvangen kindgebonden budget, te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn.

Vervolgens zal de draagkracht van de man en de vrouw worden vastgesteld aan de hand van de in 2017 geldende formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 905,-], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.575,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man en de vrouw het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen terzake van forfaitaire woonlasten, vermeerderd met een bedrag van € 905,- aan overige lasten, en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.

de draagkracht van de man

5.12

Partijen hebben overeenstemming dat voor de berekening van de draagkracht van de man kan worden gerekend met een inkomen van € 60.399 bruto per jaar overeenkomstig de jaaropgave 2016 en dat dit inkomen moet worden verminderd met de bijtelling voor het privé gebruik van de zakelijke auto van € 3.219,-. De man heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij met ingang van 1 februari 2018 een arbeidsovereenkomst met een andere werkgever heeft gesloten, maar hij heeft daaraan niet de consequentie verbonden dat moet worden uitgegaan van een ander, lager inkomen. Ook het hof ziet daartoe geen aanleiding. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de bij voormeld journaalbericht van 26 april 2018 overgelegd stukken buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat de man deze al veel eerder had kunnen overleggen.

Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man € 37.506,- per jaar, ofwel € 3.126,- per maand.

de draagkracht van de vrouw

5.13

Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen is het hof van oordeel dat de noodzaak om minder dan 20 uur per week te gaan werken niet is gebleken. Niet is objectief komen vast te staan dat de vrouw haar werkzaamheden gedurende 20 uur per week niet kan combineren met de zorg voor de kinderen. Daarom is het hof van oordeel dat aan de zijde van de vrouw moet worden uitgegaan van een verdiencapaciteit van de vrouw gebaseerd op werkzaamheden gedurende 20 uur per week. Op basis van de door de vrouw overgelegde loonstrook over de periode augustus 2017 acht het hof het dan redelijk het inkomen van de vrouw te stellen op circa € 18.000,- bruto per jaar, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Het hof passeert de stelling van de man dat de vrouw mogelijk nog inkomsten heeft uit schoonmaakwerkzaamheden, nu de man die stelling op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd en het hof reeds rekening houdt met een uitgebreider dienstverband.

Uitgaande aldus van een inkomen van in totaal € 19.440,- bruto per jaar, het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de combinatiekorting, bedraagt het netto besteedbaar inkomen aan de zijde van de vrouw € 24.790,- per jaar, ofwel € 2.066,- per maand.

5.14

Op grond van de hiervoor vermelde draagkrachtformule heeft de man op grond van een besteedbaar inkomen van € 3.126,- per maand draagkracht om in de kosten van de kinderen bij te kunnen dragen met een bedrag van € 898,-, ofwel € 449,- per kind per maand. De vrouw heeft op grond van een besteedbaar inkomen van € 2.066,- per maand draagkracht om bij te kunnen dragen met een bedrag van € 378,- ofwel € 189,- per kind per maand.

Naar rato van deze bedragen dient de man met een bedrag van in totaal € 690,- ofwel € 345,- per kind per maand bij te dragen en de vrouw met een bedrag van in totaal € 290,- ofwel € 145,- per kind per maand bij te dragen.

5.15

De kosten van de verdeling van de zorg (omgang) worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage is afhankelijk van de frequentie van de omgang. Partijen zijn het er over eens dat voor [kind 1] uitgegaan moet worden van een percentage van 15% en voor [kind 2] van 35%. De zorgkorting voor [kind 1] bedraagt dan € 74,- per maand en voor [kind 2] € 172,- per maand. Het bedrag van de zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding, omdat de onderhoudsplichtigen samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De man dient dan aan de vrouw nog een bedrag van € 271,- per maand voor [kind 1] en € 173,- per maand voor [kind 2] te voldoen, in totaal € 444,- In het ouderschapsplan hebben partijen een totaalbedrag voor kinderalimentatie afgesproken van € 365,-, dat zij bij helfte hebben verdeeld omdat er destijds voor beide kinderen een gelijke zorgregeling bestond. Thans is deze regeling gewijzigd, waardoor de bedragen voor de beide kinderen verschillen. Niettemin zal het hof de kinderalimentatie als een totaalbedrag opleggen, daarmee de gedachtegang van de ouders volgend. Het is aan partijen het bedrag over de kinderen te verdelen.

6De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven, maar zal het hof de kinderalimentatie toch wijzigen nu de kinderalimentatie van openbare orde is en de afspraken zijn aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van de man en de vrouw gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen zal aan deze beschikking worden gehecht en maakt daarvan deel uit.

8De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 oktober 2017, en opnieuw beschikkende:

wijzigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam, van 18 februari 2015 en het door beide partijen op 14 januari 2015 ondertekende echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 juni 2017 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] tezamen € 444,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. T. ter Brugge, J.B. de Groot en R. Krijger, bijgestaan door de griffier, en is op 19 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733