Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8461

Datum publicatie26-09-2018
Zaaknummer200.229.744/01
ProcedureTussenbeschikking
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Hoofdverblijfplaats;
Familieprocesrecht; Deskundigenonderzoek / Ouderschapsonderzoek
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Hoofdverblijf kinderen. Jarenlange strijd en procedures tussen ouders. Na eerder mislukt ouderschapsonderzoek krijgt deskundige opdracht om de persoonlijkheid, het functioneren en het opvoedkundig vermogen van de ouders te beschrijven. Hof acht zich namelijk op grond van de op dit moment beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen geven. Niet in het belang van de kinderen om nu een definitieve beslissing te nemen over de (wijziging van de) hoofdverblijfplaats en de zorgregeling.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.229.744/01

(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland C/19/101089 / FA RK 13-2529 & C/19/119799 / FA RK 17-1513 & C/19/114742 / FA RK 16-1068)

beschikking van 18 september 2018

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [A] ,
verzoeker in het hoger beroep,

verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. P.B. Rietberg te Groningen,

en

[verweerster] ,

wonende te [B] ,

verweerster in het hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. F. Zoer te Meppel.

Als overige belanghebbende is aangemerkt:

de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
(voorheen Jeugdbescherming Noord),
verder te noemen: de GI,
kantoorhoudende te Groningen.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 18 mei 2016 en 6 december 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 14 december 2017;

- het verweerschrift met productie(s);

- een akte overlegging stukken van mr. Rietberg van 27 december 2017 met productie(s);

- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 9 januari 2018 met productie(s);

- een brief van de GI van 22 januari 2018;

- een journaalbericht van mr. Rietberg van 23 januari 2018 met productie(s);

- een brief van drs. [C] (forensisch mediator) van 23 mei 2018;

- een journaalbericht van mr. Rietberg van 25 mei 2018;

- een journaalbericht van mr. Zoer van 25 mei 2018;

- een journaalbericht van mr. Rietberg van 5 juni 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Zoer van 5 juni 2018 met productie(s);

- een brief van de GI van 17 juli 2018;

- een journaalbericht van mr. Rietberg van 23 juli 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Zoer van 23 juli 2018 met productie(s).

2.2

Na te noemen [de minderjarige1] heeft bij brief van 20 juni 2018 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.

2.3

De mondelinge behandeling heeft op 2 augustus 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI is mevrouw [D] verschenen. Namens de raad is, in het kader van zijn adviserende taak, de heer [E] verschenen. Ter zitting heeft mr. Rietberg mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnota.

3De feiten

3.1

Partijen zijn de ouders van:

- [de minderjarige1] , geboren [in] 2004 (verder te noemen: [de minderjarige1] );

- [de minderjarige2] , geboren [in] 2007 (verder te noemen: [de minderjarige2] ); en

- [de minderjarige3] , geboren [in] 2011 (verder te noemen: [de minderjarige3] ),

over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.

3.2

Partijen zijn van medio 2009 tot medio 2014 getrouwd geweest. Zij zijn in juli 2013 feitelijk uiteen gegaan.

3.3

Na het feitelijk uiteengaan van partijen heeft [de minderjarige1] eerst tijdelijk bij de moeder verbleven en [de minderjarige2] en [de minderjarige3] bij de vader. Bij beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen (verder: de rechtbank), van 28 augustus 2013 zijn de kinderen voorlopig aan de vader toevertrouwd.

3.4

Bij beschikking van de rechtbank van 19 november 2014 is onder meer de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald. De rechtbank heeft verder een voorlopige zorgregeling vastgesteld en de beslissing ten aanzien van, onder meer, de definitieve zorgregeling aangehouden.

3.5

In de periode van 18 maart 2015 tot 18 maart 2017 is sprake geweest van een ondertoezichtstelling van de kinderen, uitgevoerd door Jeugdbescherming Noord. Sinds 18 december 2017 staan de kinderen opnieuw (aanvankelijk voorlopig) onder toezicht, ditmaal uitgevoerd door de GI.

3.6

Bij beschikking van dit hof van 16 juni 2015 is de beschikking van de rechtbank van 19 november 2014 vernietigd voor zover het de daarbij vastgestelde hoofdverblijfplaats en voorlopige zorgregeling betreft, en heeft het hof de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepaald. Het hof heeft verder, in afwachting van het verloop van het traject bij [F] , een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen bij de moeder verblijven eens per veertien dagen van vrijdagmiddag 16.45 uur tot zondagmiddag 16.45 uur, alsmede de helft van de vakanties.

3.7

Bij beschikking van 18 mei 2016 heeft de rechtbank de ouders verwezen naar [G] , voor het traject Ouderschap na Scheiding. Na enkele oriënterende gesprekken is afgesproken, zo staat in de brief van [G] van 5 oktober 2016, het traject te beëindigen. De ouders komen niet tot de beweging om naar een eigen aandeel in de voortdurende strijd op het gebied van ex-partnerschap te kijken. Hierdoor sluit het traject Ouderschap na Scheiding niet aan, aldus [G] .

3.8

Bij beschikking van dit hof van 9 februari 2017 heeft het hof de beschikking van de rechtbank van 18 mei 2016, waarbij het verzoek van de vader tot het verlenen van vervangende toestemming om met de kinderen naar Zwolle te verhuizen was afgewezen, in zoverre bekrachtigd.

3.9

Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 6 december 2017 is, voor zover hier van belang, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder bepaald en die van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] bij de vader gelaten. Verder is een zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] de ene week bij de vader zullen verblijven en de andere week bij de moeder, van zondag 16.45 uur tot zondag 16.45 uur.

3.10

In het kader van de onderhavige procedure heeft het hof bij beschikking van 22 februari 2018 een ouderschapsonderzoek gelast en mevrouw drs. [C] tot deskundige benoemd. Bij afzonderlijke beschikking van dezelfde datum heeft het hof het verzoek van de vader om de werking van de bestreden beschikking van 6 december 2017 te schorsen, afgewezen.

3.11

Bij brief van 23 mei 2018 heeft drs. [C] aan het hof bericht dat zij de opdracht teruglegt bij het hof. Na enkele gesprekken met beide ouders afzonderlijk en bestudering van het dossier, is haar inschatting dat bemiddeling bij deze ouders niet mogelijk is en het opstellen van een deskundigenbericht niet zal bijdragen aan oplossing van de tussen de ouders bestaande geschillen. De ouders en de kinderen zijn volgens haar meer gebaat bij een spoedige en eenduidige beslissing van het hof.

3.12

De moeder heeft in mei/juni 2018 een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend, waarin zij onder meer verzoekt om haar voortaan met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten.

4De omvang van het geschil

4.1

De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 december 2017. Deze grief ziet op de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en de zorgregeling. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat [de minderjarige1] (evenals [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ) haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft en te bepalen dat de moeder gerechtigd is de kinderen een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag 16.45 uur tot zondagmiddag 16.45 uur bij zich te hebben alsmede gedurende de helft van de feestdagen en schoolvakanties.

4.2

De moeder voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking, - zo leest het hof - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

5.1

Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.

5.2

De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.

5.3

Het hof acht zich op grond van de op dit moment beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen geven. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voor het hof duidelijk geworden dat de ouders in de toekomst hun onderlinge hevige strijd zullen voortzetten. Het hof heeft daarom ernstige zorgen over (de ontwikkeling en de toekomst van) [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . Het hof vindt het daarom niet in het belang van de kinderen om nu een definitieve beslissing te nemen over de (wijziging van de) hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en de zorgregeling. Naar het oordeel van het hof is er met name onvoldoende zicht op en duidelijkheid over de persoonlijkheid, het functioneren en het opvoedkundig vermogen van de ouders.

5.4

Het hof acht het noodzakelijk dat een deskundige onderzoek verricht ter beantwoording van de volgende vragen:

Algemeen

1. Hoe kan de ontwikkeling en het functioneren van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] worden beschreven? Indien blijkt dat er sprake is van een verstoorde ontwikkeling op één of meer ontwikkelingsgebieden, wat kan hiervan de oorzaak zijn?

2. Hoe is de persoonlijkheid en het functioneren van de ouders te beschrijven?

- op basis van klinische impressies

- op basis van psychologisch testonderzoek

3. Hoe kunnen de opvoedkundige vaardigheden van de ouders worden beschreven, en hun mogelijkheden om aan te sluiten bij de specifieke behoeften van elk van de kinderen?

4. Hoe is de relatie tussen partijen op ouderniveau? Is er een herkenbaar patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan? Welke belemmeringen worden hierbij geconstateerd en welke mogelijkheden zijn er om tot een verbetering daarvan te komen?

Inzake hoofdverblijfplaats [de minderjarige1] en zorgregeling [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3]

5. Zijn er (contra)-indicaties voor een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en/of [de minderjarige3] en/of wijziging van de zorgregeling?

6. Indien een wijziging van de hoofdverblijfplaats en/of zorgregeling is aangewezen, hoe kan deze vorm krijgen, zodanig dat deze de ontwikkeling van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ten goede komt? Is hierbij professionele begeleiding nodig en zo ja, aan welke begeleiding wordt gedacht?

7. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] en/of bij eventueel te nemen beslissingen?

5.5

Het hof gaat ervan uit dat de deskundige - indien en voor zover het onderzoek daartoe aanleiding geeft - ook melding zal maken van verdere opmerkingen die in het belang zijn voor de beoordeling van de aan het hof voorliggende vraag. Het hof laat het verder aan de deskundige over of deze zich genoodzaakt ziet - ter beantwoording van de hiervoor genoemde vragen, van eventuele aanvullende vragen en van vragen die in de optiek van de deskundige noodzakelijkerwijs beantwoording behoeven - informatie in te winnen bij eventuele andere instellingen en/of personen die zijn betrokken bij [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , waarbij het hof ervan uitgaat dat de ouders hiermee zullen instemmen.

5.6

Het hof zal het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) Noord-Oost Nederland verzoeken te bemiddelen bij de benoeming van een deskundige, verbonden aan die organisatie, en vragen om binnen een termijn van drie weken na dagtekening van deze beschikking een deskundige voor te stellen, eventuele nadere of andere vragen te formuleren, indien dit in de ogen van het NIFP dan wel de voorgestelde deskundige (meer) aangewezen is voor het onderzoek dat het hof voor ogen staat, en de kosten van het onderzoek te begroten.

Indien voor toewijzen van het onderzoek meer of andere informatie nodig is dan uit deze beschikking blijkt, kan het NIFP het hof schriftelijk om nadere gegevens (uit het dossier) vragen alvorens een deskundige voor te stellen en nadere of andere vragen te formuleren. Indien het NIFP eerst nadere informatie nodig heeft, kunnen partijen kenbaar maken of en welke bezwaren bestaan tegen de verstrekking van de aanvullende gegevens die het NIFP nodig heeft.

5.7

Het bericht van het NIFP zal door het hof worden doorgezonden aan partijen en belanghebbenden. Partijen en belanghebbenden moeten daarop binnen veertien dagen het hof schriftelijk berichten indien bovenstaande vragen, al dan niet na aanvulling door het NIFP, (verdere) aanvulling behoeven dan wel indien bezwaar bestaat tegen de benoeming van de deskundige zoals die door het NIFP zal worden voorgedragen.

5.8

Het hof wijst de ouders erop dat zij wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door een deskundige. Wanneer de medewerking wordt geweigerd, kan het hof daaruit de gevolgtrekking maken die het hof geraden acht en zal het hof op basis van de huidige stukken een beslissing over het verzoek nemen.

5.9

Naar het oordeel van het hof brengt het belang van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] onder de gegeven omstandigheden met zich dat de kosten van het deskundigenonderzoek ten laste komen van 's Rijks kas. Om die reden zal aan partijen geen voorschot als bedoeld in artikel 195 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden opgelegd. Het aan de deskundige toekomende bedrag wordt bij de te geven eindbeschikking overeenkomstig de daarvoor en krachtens de wet gestelde regelingen in dit geval ten laste van 's Rijks kas door de griffier aan de deskundige betaald.

5.10

Het hof zal bij nadere tussenbeschikking overgaan tot benoeming van een deskundige ter beantwoording van de onder rechtsoverweging 5.4 geformuleerde, eventueel nog aan te passen vragen.

5.11

Het hof is van oordeel dat in afwachting van de uitkomsten van voornoemd onderzoek, totdat nader door het hof zal worden beslist, de huidige hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder en de huidige zorgregeling ongewijzigd dient te blijven. Het hof heeft, zoals ook al overwogen bij beschikking van het hof van 22 februari 2018 op het verzoek van de vader tot schorsing van de bestreden beschikking, op dit moment geen concrete aanwijzingen dat het niet goed gaat met de kinderen als gevolg van de gewijzigde situatie na de bestreden beschikking.

5.12

Gelet op het vorenstaande zal het hof de beslissing die in hoger beroep voorligt aanhouden.

6De slotsom

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als na te melden.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

alvorens verder te beslissen:

verzoekt het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Noord-Oost Nederland, in de persoon van [H] ,

postadres:

Postbus 870

8000 AW Zwolle

bezoekadres:

Schuurmanstraat 2

8011 KP Zwolle

telefoon: [00000]

om een onafhankelijk deskundige voor te dragen voor het verrichten van een onderzoek ter beantwoording van de hiervoor onder rechtsoverweging 5.4 vermelde vragen;

verzoekt het NIFP het hof te berichten als bedoeld in rechtsoverweging 5.6, en wel uiterlijk op 10 oktober 2018;

stelt partijen en belanghebbenden in de gelegenheid om te reageren op de hiervoor bedoelde informatie van het NIFP als bedoeld in rechtsoverweging 5.7, en wel uiterlijk veertien dagen na dat bericht van het NIFP;

bepaalt dat totdat door het hof nader zal zijn beslist, de door de rechtbank bij de bestreden beschikking van 6 december 2017 bepaalde hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en vastgestelde zorgregeling geldt;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en C. Koopman, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 18 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733