Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 07-06-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5797

Datum publicatie25-09-2018
Zaaknummer200.157.721
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
Formele relatiesCassatie: ECLI:NL:HR:2019:1233, Bekrachtiging/bevestiging
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Opzettelijk verzwijgen 3:194 BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Hof stelt vast dat beslissingen destijds berusten op valse stukken. Verzoek vrouw tot herroeping beschikking toegewezen en procedure heropend. Pp mogen stellingen en verweren wijzigingen en aanvullen Art. 387 Rv. De man heeft aandeel in inboedelgoederen verbeurd. Hof bepaalt waarde naar redelijkheid en billijkheid op € 10.000,-. Man dient volledig bedrag aan vrouw te betalen. Voorts wordt man veroordeeld in proceskosten cf. liquidatietarief.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.157.721

(zaaknummer rechtbank Gelderland 240930)

(zaaknummer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 200.188.800)

beschikking van 7 juni 2018

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

verzoekster,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. B.F.M. Bos te Nijmegen,

en

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats 1] , gemeente Overbetuwe,

verweerder,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. M.R. Roethof te Arnhem.

1Het verloop van het geding

1.1

Bij beschikking van 1 oktober 2015 in deze zaak heeft het hof bepaald dat de vrouw wegens overbedeling met betrekking tot bepaalde zaken een bedrag van € 958,- aan de man moet voldoen, dat de man draagplichtig is voor het debetsaldo op de ING-bankrekening met nummer [rekeningnummer] en dat de man aan de vrouw € 3.372,65 dient te betalen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem met bovenvermeld nummer voor het overige bekrachtigd.

1.2

De vrouw heeft herroeping van voornoemde beschikkingen verzocht. Bij beschikking van 5 oktober 2017 met nummer 200.188.800 heeft het hof geoordeeld dat zowel de beslissing van de rechtbank als die van het hof ten aanzien van de verdeling van de inboedel deels (rechtsoverweging 2.14 tot en met 2.19 in de beschikking van de rechtbank en rechtsoverweging 5.11 en 5.12. in de beschikking van het hof) op valse stukken berusten. Het hof heeft bij die beschikking het verzoek van de vrouw voor zover dit betrekking heeft op de herroeping van de beschikking van de rechtbank van 16 juli 2014 afgewezen en het verzoek van de vrouw tot herroeping van de beschikking van het hof van 1 oktober 2015 toegewezen en de procedure met zaaknummer 200.157.721 heropend voor zover die procedure betrekking heeft op de verdeling van de inboedelgoederen (rechtsoverwegingen 5.11 en 5.12 van die beschikking). Voorts heeft het hof beslist dat partijen op grond van artikel 387 Rv worden toegelaten hun stellingen en verweren ten aanzien van de verdeling van de inboedelgoederen te wijzigen en aan te vullen in die zin dat eerst de vrouw daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, vervolgens de man.

1.3

Bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 28 november 2016 is ten aanzien van de vrouw de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken met benoeming van de heer J. Gerritsen tot bewindvoerder. De bewindvoerder heeft het hof bij faxbericht van 27 juni 2017 laten weten het geding niet over te zullen nemen en gesteld dat de vrouw bevoegd is, buiten bezwaar van de boedel, het geding voort te zetten.

1.4

De vrouw heeft bij akte uitlating na beschikking, ingekomen op 1 november 2017, nadere stellingen ingenomen en verweren geponeerd. Zij verzoekt het hof bij wege van herroeping, bij beschikking voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verdelen van de inboedel vast te stellen in dier voege dat aan elk der partijen wordt toegedeeld hetgeen een ieder reeds thans van die inboedel onder zich heeft en de man te veroordelen om uit hoofde van overbedeling aan de vrouw te betalen de somma van € 51.880,-, dan wel een zodanig bedrag als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.

1.5

De man heeft bij akte uitlating na beschikking, ingekomen op 27 november 2017, nadere stellingen ingenomen en verweren geponeerd. Hij verzoekt het hof de door de vrouw voorgestelde wijze van verdeling af te wijzen. Niet is komen vast te staan dat de vrouw de goederen die zij claimt niet reeds onder zich heeft en daarnaast is de waarde van de inboedel veel lager dan de vrouw claimt. De man verzoekt het hof een mondelinge behandeling te plannen ter nadere adstructie van de boedelverdeling.

1.6

De mondelinge behandeling heeft op 13 april 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door haar advocaat en de man door mr. S.R. van Laar, kantoorgenoot van mr. Roethof voornoemd.

2De beoordeling van de vordering

2.1

De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man door het plegen van valsheid in geschrifte waarmede hij de inboedel buiten de gemeenschap trachtte te brengen en deze feitelijk niet meer tussen partijen verdeeld behoefde of zelfs kon worden, zijn aandeel in die inboedelgoederen aan haar heeft verbeurd. De gehele inboedel van zowel het appartement in Spanje alsook de inboedel in de voormalige echtelijke woning te [woonplaats 1] dient aan haar te worden toegedeeld zonder enige verrekening van de waarde daarvan met de man. Naar de vrouw heeft begrepen is de inboedel in [woonplaats 1] en de inboedel in Spanje niet meer aanwezig. Voor zover de vrouw bekend heeft de man de inboedel verkocht en de opbrengst zelf behouden, dan wel geschonken aan derden. Daarom is de vrouw van mening dat de gehele inboedel in [woonplaats 1] en Spanje aan de man toegedeeld moet worden waartegenover de man gehouden is de vrouw een vergoeding van de waarde van die inboedel te betalen. De totale waarde wordt door de vrouw gesteld op € 64.850,-, waarop de vrouw een afschrijving van 20% toepast, zodat de waarde van de te verdelen inboedel op € 51.880,- gesteld kan worden. Dat bedrag komt geheel aan de vrouw toe.

2.2

De man voert verweer. Hij erkent dat destijds door hem valsheid in geschrifte is gepleegd en dat hij zijn aandeel in de inboedelzaken, waarvan hij beweerde deze te hebben verkocht op basis van de koopovereenkomst met de heer [naam] van 31 oktober 2013, verbeurd heeft. Dat geldt niet voor de inboedel in Spanje en de inboedel die de vrouw onder zich had ten tijde van de mondelinge behandeling. Uitgegaan dient te worden van de inboedelzaken die in productie 1 worden genoemd. De inboedelzaken die de vrouw thans claimt zijn reeds lang in haar bezit. Ook kent de vrouw ten onrechte aan de hele inboedel een waarde toe van € 64.850,-.

2.3

Het hof overweegt als volgt. Een deelgenoot die tot de gemeenschap behorende goederen opzettelijk verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, verbeurt zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten. Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een situatie waarin door de man inboedelzaken zijn verbeurd; door de man is erkend dat van een dergelijke situatie sprake is. De vraag die voorligt is welk gevolg aan deze vaststelling dient te worden verbonden.

2.4

Het geschil tussen partijen betreft de vraag welke inboedelzaken verbeurd zijn. De vrouw stelt dat de man door zijn handelen zowel de gehele inboedel in Nederland als die in Spanje heeft verbeurd, hetgeen de man gemotiveerd heeft betwist. Ook is de waarde van de verschillende inboedelzaken in geschil.

2.5

In de beslissing van 5 oktober 2017 tot herroeping en heropening heeft dit hof overwogen dat de rechtsoverwegingen 5.11 en 5.12 van de beschikking van dit hof van 1 oktober 2015 specifiek over de inboedelgoederen gaan en een afgescheiden geheel vormen. Het hof heeft daarom de procedure tot verdeling van die inboedelgoederen heropend.

2.6

Voor wat betreft de beslissing in eerste aanleg van 16 juli 2014, waarbij aan de vrouw is toegedeeld hetgeen zij onder zich heeft met inbegrip van de inboedel in Spanje zonder verdere verrekening en welke beslissing door het hof bij beschikking van 1 oktober 2015 is bekrachtigd, zal het hof thans niet anders beslissen. Ten aanzien van deze goederen is de herroeping afgewezen.

2.7

Partijen verschillen van mening welke inboedelgoederen nog in de verdeling betrokken moeten worden. De vrouw heeft kopieën van foto’s van de inboedel die in die woning in [woonplaats 1] stond in het geding gebracht, vergezeld van een lijst met de – geschatte – aankoopwaarden ter onderbouwing van haar verzoek. De man ontkent dat alle op de foto’s voorkomende inboedelgoederen indertijd onverdeeld gebleven zijn en stelt dat hij op meerdere momenten delen van de inboedel aan de vrouw heeft afgegeven en dat hij van bepaalde inboedelgoederen niet weet waar deze gebleven zijn. De man heeft verklaard dat hij nog twee schemerlampen, twee spiegels en wat oude stoelen heeft. De vrouw voert daartegen verweer.

2.8

Het hof is van oordeel dat alle inboedelzaken die voorkomen op de (geënsceneerde) koop- en leveringsakte van 31 oktober 2013 alsnog verdeeld moeten worden. De stelling van de man dat een deel van die goederen alsnog aan de vrouw is afgegeven passeert het hof als onvoldoende onderbouwd. Het had op de weg van de man gelegen om hierover in een eerder stadium van de procedure meer duidelijkheid te verschaffen, zeker gelet op de inspanningen van de vrouw om gegevens over de omvang en de waarde van de inboedel in de procedure te brengen en de door de man gepleegde valsheid in geschrifte. Nu de man onvoldoende heeft gesteld, bestaat er ook geen aanleiding om het door hem gedane bewijsaanbod te honoreren.

2.9

Voor wat betreft de waarde van voormelde inboedelzaken overweegt het hof als volgt. Het hof blijft bij hetgeen overwogen is in zijn beschikking van 1 oktober 2015, namelijk dat bij de bepaling van de waarde van de inboedel niet kan worden uitgegaan van de nieuw- of aanschafwaarde, omdat de waarde van een gemiddelde tweedehands inboedel – zo mag algemeen bekend worden verondersteld – veelal op een laag bedrag wordt getaxeerd. Daaruit volgt dat de door de vrouw genoemde waarde te hoog is De man heeft de stellingen van de vrouw bloot ontkend en zelf geen aanwijzingen omtrent de waarde van de verschillende zaken in het geding gebracht, noch heeft hij een totaal bedrag genoemd. Aangezien de waarde van de inboedel niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, zal zij worden geschat. Hierbij weegt enerzijds mee dat niet meer kan worden nagegaan wat exact de staat is van de inboedelgoederen, anderzijds hetgeen hiervoor is opgemerkt over de geringe waarde van gebruikte inboedelgoederen. Naar redelijkheid en billijkheid kent het hof aan de vrouw een bedrag toe van € 10.000,-.

2.10

Ter zake de proceskosten overweegt het hof als volgt. In een procedure tot verdeling vaneen ontbonden huwelijksgoederengemeenschap is het gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt. In dit geval zijn er gronden om van dit uitgangspunt af te wijken. De aanleiding voor de vrouw om deze procedure te voeren is gelegen in het door de man gepleegde bedrog. De vrouw heeft daardoor kosten moeten maken die zonder dit bedrog voorkomen waren. Het hof zal om die reden afzien van de gebruikelijke kostencompensatie en de man als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van dit geding. Het hof begroot die proceskosten van de vrouw in de na herroeping heropende procedure aan salaris voor de advocaat overeenkomstig het forfaitaire liquidatietarief op € 2.094,- (tarief II, 2 punten € 1.074,-).

4De beslissing

Het gerechtshof:

veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 10.000,-;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

veroordeelt de man in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vrouw vastgesteld op € 2.094,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, J.B. de Groot en T. ter Brugge, bijgestaan door G.J. Heuvelink als griffier, en is op 7 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733