Rechtbank Noord-Holland 11-07-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:5951

Datum publicatie21-09-2018
ZaaknummerC/15/274355 / FA RK 18-2876
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlkmaar
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Behandeling (medisch/psych.) minderjarige
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vervangende toestemming verleend aan moeder om kind ADHD-medicatie te verstrekken, nu alle vormen van behandeling tot nu toe niet, althans onvoldoende effect hebben gehad. Dit om te proberen de neerwaartse spiraal waarin kind zich al langere tijd bevindt te stoppen en kind tot rust te brengen.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd

locatie Alkmaar

GD

vervangende toestemming medische behandeling 1:253a BW

zaak-/rekestnr.: C/15/274355 / FA RK 18-2876

beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 11 juli 2018

in de zaak van:

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. N.J.M. Plat, kantoorhoudende te Den Helder,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de man.

1Procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 23 mei 2018;

- de berichten, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 31 mei 2018 en op 27 juni 2018.

1.2

De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 juli 2018 in aanwezigheid van de vrouw, bijgestaan door mr. Plat voornoemd, en de man.

Tevens was ter zitting aanwezig [medewerker Raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad). Ter zitting heeft mr. Plat een nader stuk overgelegd.

2Feiten en omstandigheden

2.1

Partijen hebben van 2007 tot ongeveer begin 2012 een affectieve relatie met elkaar gehad.

2.2

Uit deze relatie is geboren de minderjarige [minderjarige] :

- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] .

De man heeft de minderjarige erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige

3 Verzoek

3.1

De vrouw heeft verzocht om aan haar vervangende toestemming te verlenen voor medicamenteuze behandeling van [minderjarige] ter vermindering van zijn ADHD-klachten, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist acht.

De vrouw heeft daartoe in het verzoekschrift naar voren gebracht dat de minderjarigen sinds jonge leeftijd in steeds sterkere mate gedragsproblemen vertoont. In 2013 heeft er een audiologisch en logopedisch onderzoek plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat [minderjarige] een forse spraaktaalprobleem heeft. Het onderzoek verliep moeizaam. NSDAK adviseerde om een psychologisch onderzoek te doen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat [minderjarige] door geringe verstaanbaarheid, zijn opkomende frustratie en zwakke taalbegrip onvoldoende zelfredzaam was. De psycholoog adviseerde om [minderjarige] logopedie te laten volgen. Beide ouders hebben het advies opgevolgd. In 2015 ging [minderjarige] naar school. Op school liet [minderjarige] veel boosheid zien, had hij vaak ruzie en voelde hij zich onbegrepen. Hij sloeg en schopte andere kinderen. [minderjarige] werd in 2015 ondergebracht in het ondersteuningsteam van zijn school. Eind 2015 heeft de vrouw via de GGD een cursus Tripel P gevolgd. Hierna ging het iets beter met [minderjarige] , maar op de langere termijn verergerde zijn gedrag. [minderjarige] is vervolgens in januari 2017 aangemeld bij Triversum. Na diagnostiek onderzoek is vastgesteld dat [minderjarige] voldoet aan problemen op het gebied van concentratie, hyperactiviteit en zeker impulsiviteit waarmee ADHD wordt geclassificeerd. De vrouw heeft aangegeven dat zij heeft deelgenomen aan ADHD psycho-educatiegroep gericht op het vergroten van de pedagogische vaardigheden. [minderjarige] startte met emotieregulatie training. De eerste twee afspraken gingen goed. Tijdens de derde afspraak kon de psycholoog hem moeilijk bereiken. Dr. [dokter] heeft aan partijen een medisch consult aangeboden omdat de huidige interventies tot nu toe ontoereikend bleken. De man heeft aangegeven dat hij daar niets voor voelde, omdat hij zelf negatieve ervaringen heeft met medicatie. Hij wilde eerst alternatieven proberen waaronder homeopathie. Ook werd er een nekwervel rechtgezet door een osteopaat. De boosheid van [minderjarige] op school bleef echter aanwezig. School heeft aangegeven dat [minderjarige] niet kan blijven op regulier onderwijs als zijn gedrag niet verandert. Op 25 mei 2018 vindt volgens de vrouw het CTO overleg plaats. Op 11 april 2018 heeft Dr. [dokter] geconcludeerd dat het behandelplan alternatieve geneeswijze onvoldoende effect heeft op het gedrag van [minderjarige] en adviseert zij medicamenteuze behandeling. De vrouw wil dit graag. [minderjarige] is bovengemiddeld intelligent, maar ADHD staat hem in de weg. De vrouw heeft aangegeven dat zij bang is dat [minderjarige] naar speciaal onderwijs moet en onvoldoende intellectuele en sociale uitdaging zal krijgen.

4Verweer

4.1

Tijdens de zitting heeft de man hiertegen verweer gevoerd en naar voren gebracht dat hij niet achter het gebruik van ADHA-medicatie staat. Volgens de man is er sprake van doping en speed bij het gebruik van ADHD-medicatie. Ook vindt hij dit de makkelijkste weg. De man is van mening dat [minderjarige] aandacht, liefde en structuur nodig heeft. De man vindt dat [minderjarige] meer aandacht nodig heeft, hetgeen hij juist op speciaal onderwijs zal krijgen. Op speciaal onderwijs zijn de klassen veel kleiner en de docenten zijn getraind om met kinderen zoals [minderjarige] om te gaan. Daarbij komt dat zijn eigen ervaringen met medicijnen zoals Ritalin en Concerta niet goed zijn. De man heeft aangegeven dat hij ADHD als een gave ziet en dat het toch fijn zou zijn als na drie maanden op speciaal onderwijs blijkt dat er verbeteringen te zien zijn bij [minderjarige] zonder het gebruik van ADHA-medicatie.

5Beoordeling

5.1

De rechtbank stelt vast dat partijen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] hebben. Dit betekent dat voor de medische behandeling van [minderjarige] , waarbij in deze zaak aan de orde is het verstrekken van ADHD-medicatie, de toestemming van beide ouders nodig is. Nu de man zijn toestemming heeft geweigerd, heeft de vrouw dit geschil op grond van artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan de rechtbank voorgelegd met het verzoek om aan haar vervangende toestemming te verlenen voor medicamenteuze behandeling van [minderjarige] ter vermindering van zijn ADHD-klachten. De rechtbank neem een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Aan de rechtbank ligt dan ook de vraag voor of het verlenen van de vervangende toestemming voor het verlenen van een medicamenteuze behandeling in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt.

5.2

Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Daarbij acht de rechtbank met name het volgende van belang.

5.3

Bij [minderjarige] is in 2017 de diagnose ADHD vastgesteld door Triversum. De man heeft de diagnose niet betwist, maar gesteld dat ADHD ook als -zoals de rechtbank begrijpt- gedragsprobleem kan worden gezien in plaats van als psychische stoornis. Zijn bezwaren tegen medicatie zien op het feit dat ADHD-medicijngebruik negatieve bijwerkingen kan hebben, hetgeen bij hem zelf aan de orde was, en eventuele schadelijke effecten op lange termijn niet bekend zijn.

5.4

De Raad heeft ter zitting aangegeven dat er helaas veel mythes bestaan over het gebruik van ADHD-medicatie en dat zij (mede daarom) ook de weerstand van de vader kan begrijpen gezien ook zijn eigen verleden. In Europa, en dus ook in Nederland, is de door Dr. [dokter] geadviseerde behandeling echter de voorliggende behandeling. De combinatie van gedragstherapie en medicatie heeft de beste resultaten en het overgrote deel van de kinderen reageert er goed op. Op de langere termijn helpt ADHD-medicatie niet, maar het helpt kinderen juist goed door de puberteit heen. In de eerste weken kunnen er bijwerkingen zijn, maar meestal verdwijnen die weer. De Raad vindt de door Dr. [dokter] geadviseerde ADHD-medicatie dan ook aan de orde, ook gezien het al lange voortraject en de huidige situatie op school.

5.5

De rechtbank stelt op basis van de stukken vast dat er bij [minderjarige] sprake is van ernstige gedragsproblematiek, die voornamelijk op school tot uiting komt. De schoolgang van [minderjarige] wordt hierdoor ernstig belemmerd. Uit de beschikbare informatie wordt duidelijk dat [minderjarige] vaak boos wordt op school en dat zelf ook vervelend vindt. De juf geeft aan dat zij ziet dat [minderjarige] niet lekker in zijn vel zit en niet blij overkomt. Ook Triversum geeft aan dat [minderjarige] sterk gehinderd wordt door interne en externe prikkels, impulsiviteit, vluchtigheid en boosheid, waar hij zelf weinig grip op krijgt. Hij ervaart daardoor veel machteloosheid, maar ook moedeloosheid. Ook heeft Triversum in het evaluatieverslag van 21 juni 2018 naar voren gebracht dat de behandelingen (psycho-educatie, ouderbegeleiding, begeleiding vanuit school, behandeling door een osteopaat en behandeling door een homeopaat) tot nu toe [minderjarige] nog onvoldoende helpen. Het gedrag van [minderjarige] leidt in het dagelijks leven tot veel negatieve feedback en correctie, met negatief effect op zijn stemming en zelfbeeld.

5.6

De rechtbank heeft, in tegenstelling tot de man, niet de verwachting, gelet op de ernst van de problematiek bij [minderjarige] , dat op korte termijn op andere wijze dan door behandeling met medicatie rust en verbetering kan komen in de situatie van [minderjarige] . De rechtbank weegt daarbij mee dat de Raad ter zitting heeft aangegeven dat bij [minderjarige] de nadruk ligt op impulsiviteit en niet- zoals dat vaak bij ADHD het geval is - bij aandacht/concentratie en dat extra aandacht in het geval van [minderjarige] dus niet de oplossing lijkt te zijn. De rechtbank acht ADHD-medicatie op dit moment dan ook aan de orde, nu alle vormen van behandeling tot nu toe niet, althans onvoldoende effect hebben gehad, om te trachten de neerwaartse spiraal waarin [minderjarige] zich al langere tijd bevindt, tot stilstand te brengen en [minderjarige] tot meer rust te laten komen.

5.7

De rechtbank is dan ook van oordeel dat het spoedig starten van behandeling in de vorm van medicatie in het belang van [minderjarige] is, zodat aan de vrouw de door haar verzochte toestemming dient te worden verleend.

6Beslissing

De rechtbank:

6.1

verleent aan de vrouw vervangende toestemming om aan de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] , ADHD-medicatie te verstrekken, zoals is geadviseerd door Triversum (e-mail van 25 april 2018);

6.2

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van G.S. Doornbosch als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2018.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733