Rechtbank Midden-Nederland 03-07-2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:4081

Datum publicatie30-08-2018
Zaaknummer6704372 UT VERZ 18-4450
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Formele relatiesEinduitspraak: ECLI:NL:RBMNE:2018:4082
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenErfrecht; Beneficiaire aanvaarding
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Voor een beroep op art. 4:194a lid 1 BW hoeft niet (in rechte) vast te staan dat sprake is van een schuld als bedoeld in art. 4:7 lid 1 BW. Wel moet er sprake zijn van een claim die - in potentie - niet volledig van iedere realiteitszin is gespeend en die op enige manier gerelateerd kan worden aan erflater of diens nalatenschap.

Volledige uitspraak


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bewindsbureau

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 6704372 UT VERZ 18-4450

Tussenbeschikking van 3 juli 2018

Inzake het verzoek van

[verzoekster 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna ook te noemen: [verzoekster 1] ,

[verzoekster 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna ook te noemen: [verzoekster 2] ,

[verzoekster 1] en [verzoekster 2] hierna samen ook te noemen: verzoeksters,

gemachtigde mr. S.F. Mokken, kandidaat-notaris te Abcoude,

advocaat mr. J.C. van den End,

betreffende de nalatenschap van:

[A] , overleden op [overlijdensdatum] 2017, geboren op [geboortedatum] 1926, laatste woonplaats [woonplaats] , hierna te noemen: erflater.

Belanghebbenden, die tot op heden in de procedure betrokken zijn:

[belanghebbende 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna ook te noemen: [voornaam van belanghebbende 1] ,

[belanghebbende 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna ook te noemen: [voornaam van belanghebbende 2] .

1Procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:

  • het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 28 februari 2018;

  • de brief van [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] , ter griffie ingekomen op 6 juni 2018;

  • de e-mail van mr. Mokken, ter griffie ingekomen op 12 juni 2018;

  • de e-mail van mr. J.C. van den End, ter griffie ingekomen op 13 juni 2018.

De zaak is behandeld ter zitting van 14 juni 2018. Hierbij zijn verschenen:

  • mr. Mokken;

  • mr. Van den End.

Ter zitting heeft mr. Van den End gevraagd zich nog uit te mogen laten over de juridische gevolgen van toewijzing van het verzoek. De kantonrechter heeft hem daartoe in de gelegenheid gesteld. De reactie van mr. Van den End is ter griffie ingekomen op 20 juni 2018.

2Feiten

2.1.

[verzoekster 1] is de zus van erflater. [verzoekster 2] is de dochter van [verzoekster 1] en dus de nicht van erflater. [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] zijn de kinderen van [B] . [B] , overleden in 1986, is de broer van erflater. [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] zijn dus de neef en nicht van erflater.

2.2.

Erflater is nooit gehuwd of als partner geregistreerd geweest. Hij heeft geen afstammelingen achtergelaten.

2.3.

Erflater heeft voor het laatst over zijn nalatenschap beschikt bij testament op 21 november 2013. Daarin heeft hij de volgende legaten gemaakt:

  • een bedrag in contanten van € 41.500,- aan zijn zus [verzoekster 1] ;

  • een bedrag in contanten van € 16.000,- aan zijn zus [C] ;

  • een bedrag in contanten van € 20.500,- aan zijn nicht [verzoekster 2] ;

  • een bedrag in contanten van € 2.013,- aan [D] ;

  • een bedrag in contanten van € 1.000,- aan [naam vereniging] ;

  • zijn woning met zijn aandeel in het erf en de tuin aan zijn nicht [verzoekster 2] ;

  • zijn aandeel, zijnde de onverdeelde helft, van een ark aan zijn neef [E] ;

  • zijn aandeel, zijnde de onverdeelde helft, van een gebouw annex werkplaats aan zijn neef [belanghebbende 1] , onder de verplichting voor [voornaam van belanghebbende 1] om het aandeel in een aantal percelen grond te schenken aan zijn nicht [verzoekster 2] .

Verder heeft erflater in dat testament [verzoekster 1] en [verzoekster 2] tot erfgenamen benoemd. Blijkens een schriftelijke verklaring, ondertekend op 29 september 2017, hebben zij de nalatenschap zuiver aanvaard.

Tot slot heeft erflater [verzoekster 1] en [verzoekster 2] tot executeurs benoemd. Blijkens een schriftelijke verklaring, ondertekend op 15 september 2017, hebben zij deze benoeming aanvaard.

2.4.

Uit een bij het verzoek gevoegde brief van 5 december 2017, afkomstig van [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] , blijkt het volgende. Erflater is in 1963 met zijn broer [voornaam van B] een aannemersbedrijf gestart in de vorm van een vennootschap onder firma (verder: vof). [voornaam van B] is overleden in 1986, zijn vrouw in 1988. De twee kinderen van [voornaam van B] , [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] , erfden het aandeel van [voornaam van B] in de vof, waartoe behoorden een werkplaats, een ark en een stuk grond gelegen bij de woning van erflater. Volgens [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] hebben zij in het verleden met erflater afgesproken dat het aandeel van erflater in het onroerend goed van de vof na zijn overlijden aan [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] zou worden nagelaten. Daarop hebben zij het beheer van de werkplaats, de ark en de grond bij erflater neergelegd. Vanaf 1986 heeft erflater over alle huurinkomsten van de ark kunnen beschikken. [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] hebben daarvan niets ontvangen. Ook voor het gebruik van de grond door erflater heeft erflater nooit betaald. [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] leggen daarom in de brief van 5 december 2017 een vordering neer ter compensatie van de door hen gederfde inkomsten over een periode van 31 jaar, doordat erflater sinds 1986 het volle genot heeft gehad van de werkplaats, ark en grond zonder hen als mede-eigenaren daarvoor te compenseren. In die brief wordt een gespecificeerde vordering aangekondigd. In hun brief van 4 januari 2018 stellen [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] een vordering op de nalatenschap van erflater te hebben van € 234.749,81 (hierna te noemen: de claim).

2.5.

Verzoeksters hebben mr. Van den End, advocaat, ingeschakeld om hen bij te staan betreffende de claim van [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] . Verzoeksters betwisten de claim.

2.6.

Volgens de door mr. Van den End op 13 juni 2018 ingediende boedelbeschrijving bestaat de nalatenschap van erflater uit de volgende activa:

- banktegoeden € 145.738,19

- onverdeelde helft werkplaats op basis van de woz-waarde € 18.000,--

- onverdeelde helft ark op basis van de woz-waarde € 40.500,--

- woning woz-waarde € 382.000,--

- inboedel, waarde nihil.

Daarbij wordt ten aanzien van de woning opgemerkt dat erflater voor de onverdeelde helft eigenaar is van het erf en de tuin, waarmee in de waardering geen rekening is gehouden.

De schulden van de nalatenschap bestaan uit de in het testament opgenomen legaten, niet nader gespecificeerde begrafeniskosten en notariskosten.

3Verzoek

3.1.

Verzoeksters hebben de kantonrechter op grond van artikel 4:194a lid 1 Burgerlijk Wetboek (verder: BW) verzocht om te worden gemachtigd om de nalatenschap van erflater alsnog beneficiair te aanvaarden op grond van een onverwacht opgekomen vordering, te weten de hiervoor genoemde claim.

3.2.

[voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] hebben in hun brief, ter griffie ingekomen op 6 juni 2018, aangegeven dat zij volmacht/machtiging geven aan de erfgenamen om de nalatenschap van erflater beneficiair te aanvaarden. De kantonrechter heeft deze brief zo geïnterpreteerd dat zij geen bezwaar hebben tegen het verzochte.

4Beoordeling

4.1.

Verzoeksters vragen de kantonrechter om te worden gemachtigd om de nalatenschap van erflater alsnog beneficiair te aanvaarden. De wettelijke grondslag van dit verzoek is artikel 4:194a lid 1 BW. Artikel 4:194a lid 1 BW luidt als volgt:

“1. Een erfgenaam die na zuivere aanvaarding bekend wordt met een schuld van de nalatenschap, die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen, wordt, indien hij binnen drie maanden na die ontdekking het verzoek daartoe doet, door de kantonrechter gemachtigd om alsnog beneficiair te aanvaarden.

4.2.

Verzoeksters zijn erfgenamen van erflaters, zodat zij bevoegd zijn tot het indienen van het onderhavige verzoek.

Ontvankelijkheid

4.3.

Het verzoek op grond van artikel 4:194a lid 1 BW moet worden ingediend binnen drie maanden na ontdekking van de schuld. De eerste vraag die hier beantwoord moet worden is of sprake is van een schuld. Immers, [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] hebben gesteld een vordering op de nalatenschap te hebben, maar verzoeksters betwisten dat. [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] hebben in hun brieven van 5 december 2017 en 4 januari 2018 voorgesteld deze kwestie in der minne op te lossen, maar zij hebben ook aangegeven dat als dat niet lukt, zij een advocaat zullen inschakelen om hun belangen te behartigen. Mr. Van den End heeft ter zitting namens verzoeksters aangegeven dat als mediation mislukt, er inderdaad geprocedeerd zal moeten worden over de claim. Op dit moment is nog geen sprake van een gerechtelijke procedure over de claim. Dat sprake is van een schuld van de nalatenschap, staat dus op dit moment nog niet vast. Het is de kantonrechter niet bekend wat de wettelijke grondslag is voor de claim van [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] , maar als komt vast te staan dat (een deel van) de claim terecht is, zal dit een schuld van de nalatenschap als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub a BW zijn.

4.4.

Volgens de toelichting op het wetsvoorstel dat heeft geleid tot onder andere artikel 4:194a lid 1 BW (Kamerstukken II 2014/15, 34 224, nr. 3, p. 6) wordt met deze bepaling een oplossing geboden voor het probleem dat in uitzonderlijke gevallen een erfgenaam die zuiver heeft aanvaard, wordt geconfronteerd met een onverwachte schuld van de erflater en deze uit eigen vermogen moet betalen, omdat het nalatenschapssaldo ontoereikend is voor de voldoening van deze schuld. In het licht van deze ratio is de kantonrechter van oordeel dat voor een beroep op artikel 4:194a lid 1 BW niet (in rechte) vast hoeft te staan dat sprake is van een schuld als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 BW. Uiteraard zal er wel sprake moeten zijn van een claim die - in potentie - niet volledig van iedere realiteitszin is gespeend en die op enige manier gerelateerd kan worden aan erflater of diens nalatenschap. In casu is daar sprake van. Bovendien bestaat het risico dat het nalatenschapssaldo ontoereikend is als de gestelde claim zou komen vast te staan. Dat is tezamen, naar het oordeel van de kantonrechter, voldoende voor een beroep op artikel 4:194a lid 1 BW.

4.5.

Vervolgens moet de kantonrechter beoordelen wanneer verzoeksters de claim ontdekten. Volgens mr. Mokken heeft zij met verzoeksters gesproken over de wijze van aanvaarding van de nalatenschap. De claim van [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] was toen niet bekend, overige schulden, afgezien van de legaten, overigens ook niet. Verzoeksters hebben de nalatenschap weloverwogen zuiver aanvaard. De brief van 5 december 2017 is verzoeksters rauw op hun dak gevallen, aldus mr. Mokken ter zitting. Ook mr. Van den End heeft ter zitting aangegeven dat de ontvangst van de brief van [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] van 5 december 2017 het eerste moment is waarop verzoeksters bekend werden met de claim. Omdat niet van feiten en omstandigheden is gebleken die wijzen op een eerdere ontdekking, zal de kantonrechter ervan uitgaan dat verzoeksters de claim ontdekten op 5 december 2017. Onderhavig verzoek is ingediend op 28 februari 2018, zodat het binnen drie maanden na ontdekking van de claim is ingediend. Verzoeksters zijn derhalve ontvankelijk in hun verzoek.

Is er sprake van een onverwachte schuld?

4.6.

De kantonrechter overweegt dat de bescherming van artikel 4:194a BW alleen kan worden ingeroepen voor een onverwachte schuld. Een onverwachte schuld is een schuld die een erfgenaam niet kende en evenmin behoorde te kennen op het moment dat hij de nalatenschap zuiver aanvaardde. Met de woorden “kende en behoorde te kennen” wordt aangesloten bij het begrip goede trouw in het Burgerlijk Wetboek. De goede trouw ontbreekt als de erfgenaam van het bestaan van de schuld wist op het moment van de aanvaarding van de nalatenschap. Ook als een erfgenaam weliswaar een juiste voorstelling van zaken miste met betrekking tot de aanwezige schulden, maar onder de gegeven omstandigheden - rekening houdende met zijn eventuele deskundigheid - beter behoorde te weten of twijfelde of had moeten twijfelen over (de afwezigheid van) een schuld en heeft nagelaten hiernaar nader onderzoek te doen, kan hij niet als te goeder trouw worden aangemerkt (Kamerstukken II 2014/2015, 34 224, nr. 3, p. 13).

4.7.

De vraag of sprake is van een onverwachte schuld moet beoordeeld worden naar het moment dat de erfgenaam de nalatenschap zuiver aanvaardde. Verzoeksters hebben de nalatenschap zuiver aanvaard op 29 september 2017. Volgens verzoeksters was op dat moment de claim van [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] niet bekend en behoorden zij de claim op dat moment ook niet te kennen. Ter zitting is desgevraagd toegelicht dat verzoeksters wel bekend waren met het feit dat nog sprake was van onverdeelde aandelen in onroerend goed. Echter, er waren geen moeilijkheden binnen de familie. Volgens mr. Van den End zou erflater vóór zijn overlijden aangegeven hebben dat de onverdeeldheid geen problemen zou opleveren. Erflater had zijn zaken goed op orde. De claim kwam voor verzoeksters geheel onverwacht. Ook zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen in de stukken of ter zitting, waaruit blijkt dat [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] eerder dan 5 december 2017 hebben aangegeven dat zij gecompenseerd willen worden voor het genot dat erflater over een periode van 31 jaar van de werkplaats, ark en grond heeft gehad zonder hen als mede-eigenaren daarvoor te compenseren. Uit de brieven van 5 december 2017 en 4 januari 2018 maakt de kantonrechter bovendien op dat [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] pas na het overlijden van erflater de mening hebben opgevat dat zij gecompenseerd moeten worden, omdat zij er daarvoor op basis van afspraken met erflater vanuit gingen dat erflater zijn aandeel in het onroerend goed van de vof bij testament aan hen zou nalaten. Die afspraak met erflater is voor [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] reden geweest om het beheer en genot van het tot de vof behorende onroerend goed bij erflater te laten tot zijn overlijden. Na het overlijden van erflater zijn [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] op de hoogte gesteld van het laatste testament van erflater. Daaruit bleek, aldus [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] in hun brief van 4 januari 2018, dat in het laatste testament van erflater voorbij werd gegaan aan de in het verleden gemaakte afspraken/toezeggingen met betrekking tot het onroerend goed van de vof. Daarom vinden zij nu dat zij gecompenseerd moeten worden, zo begrijpt de kantonrechter hun betoog. In het licht van deze achtergrond van de claim, gaat de kantonrechter ervan uit dat [voornaam van belanghebbende 1] en [voornaam van belanghebbende 2] zich pas in de periode na het overlijden van erflater op het standpunt hebben gesteld dat zij een claim op de nalatenschap hebben. Dat zij die claim vóór 5 december 2017 bekend hebben gemaakt aan verzoeksters, is niet gesteld, noch gebleken. De kantonrechter komt op basis van deze feiten en omstandigheden tot het voorlopig oordeel dat verzoeksters de claim op 29 september 2017 niet kenden en ook niet behoorden te kennen. Dat leidt ertoe dat de kantonrechter voorlopig van oordeel is dat aan verzoeksters machtiging moet worden verleend om de nalatenschap van erflater alsnog beneficiair te aanvaarden.

Belanghebbenden

4.8.

De kantonrechter overweegt dat de uitkomst van deze procedure gevolgen kan hebben voor de andere schuldeisers van de nalatenschap, waaronder de legatarissen. Als de kantonrechter verzoeksters machtigt om beneficiair te aanvaarden, zullen verzoeksters een verklaring van beneficiaire aanvaarding moeten afleggen bij de griffie van deze rechtbank (4:191 lid 1 BW). Na het afleggen van deze verklaring van beneficiaire aanvaarding, zijn verzoeksters niet langer met hun privé-vermogen aansprakelijk. Dientengevolge zijn verzoeksters niet meer verplicht de schulden van de nalatenschap, waaronder de gestelde claim, ten laste van hun privévermogen te voldoen. De nalatenschap dient dan volgens afdeling 4.6.3 BW te worden vereffend. (zie ook Asser/Perrick 4 2017/10, nr. 524).

4.9.

Als de claim volledig komt vast te staan, zal het saldo van de nalatenschap negatief zijn. De schulden uit legaten komen op grond van artikel 4:7 lid 1 sub h juncto lid 2 BW pas voor voldoening in aanmerking als alle andere schulden van de nalatenschap, waaronder de claim, die zal moeten worden gekwalificeerd als een schuld als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub a BW, zijn voldaan. Ter betaling van de claim, zullen de goederen van de nalatenschap, waaronder het tot de nalatenschap behorende onroerend goed, in beginsel te gelde moeten worden gemaakt. De legaten kunnen dan wellicht niet of niet geheel afgegeven worden. Dat maakt dat de in het testament genoemde legatarissen belanghebbenden zijn in deze procedure. De kantonrechter zal de legatarissen, die nu nog niet in deze procedure betrokken zijn, daarom in de gelegenheid stellen om binnen vier weken schriftelijk aan de kantonrechter te laten weten wat zijn of haar reactie is op het verzoek van verzoeksters om de nalatenschap van erflater alsnog beneficiair te mogen aanvaarden. Tot die tijd zal de kantonrechter elke beslissing aanhouden.

5Beslissing

De kantonrechter:

- draagt de griffier op de onder 1. genoemde stukken en deze tussenbeschikking toe te zenden aan de hierna genoemde personen en vereniging;

- stelt de volgende in het testament van erflater genoemde legatarissen, te weten:

1. mevrouw [C] , wonende [adres] , [postcode] [woonplaats] ;

2. de heer [D] , wonende [adres] , [postcode] [woonplaats] ;

3. [naam vereniging] , gevestigd [adres] , [postcode] [vestigingsplaats] ;

4. de heer [E] , wonende [adres] , [postcode] [woonplaats] ;

in de gelegenheid om binnen vier weken schriftelijk op het verzoek te reageren;

- houdt elke beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Crouwel, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.

Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend..



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733