Rechtbank Gelderland 28-06-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3615

Datum publicatie21-08-2018
Zaaknummer6574398 / EZ VERZ 18-12
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZutphen
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenErfrecht; Beneficiaire aanvaarding
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verzoek machtiging om nalatenschap alsnog beneficiair te mogen aanvaarden ex art. 4:194a BW afgewezen, nu de erfgenamen bekend behoorden te zijn met het feit dat zij uit hoofde van hun erfdeel in nalatenschap van vader schuldeisers in de nalatenschap van moeder zijn. Ook het beroep op de redelijkheid en billijkheid wordt afgewezen, nu een ongelijke verdeling van de nalatenschap van hun moeder naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is als bedoeld in art. 6:2 lid 2 BW.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Zutphen

zaakgegevens 6574398 \ EZ VERZ 18-12/TS

uitspraak van 28 juni 2018

beschikking

in de zaak van

1 [verzoeker sub 1]

[verblijfplaats verzoeker sub 1]

2. [verzoeker sub 2]

[woonplaats verzoeker sub 2]

3. [verzoeker sub 3]

[woonplaats verzoeker sub 3]

4. [verzoeker sub 4]

[woonplaats verzoeker sub 4, 7, 8, 9 en belanghebbende]

5. [verzoeker sub 5]

[woonplaats verzoeker sub 5]

6. [verzoeker sub 6]

[woonplaats verzoeker sub 6]

7. [verzoeker sub 7]

[woonplaats verzoeker sub 4, 7, 8, 9 en belanghebbende]

8. [verzoeker sub 8]

[woonplaats verzoeker sub 4, 7, 8, 9 en belanghebbende]

9. [verzoeker sub 9]

[woonplaats verzoeker sub 4, 7, 8, 9 en belanghebbende]

gemachtigde mr. E.R.Th.A. Luijten te Heerlen

verzoekende partijen

tegen

[verweerder]

[woonplaats verweerder]

procederend in persoon

verwerende partij

en

[naam wettelijk vertegenwoordiger belanghebbende] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van

[naam belanghebbende]

[woonplaats verzoeker sub 4, 7, 8, 9 en belanghebbende]

procederend in persoon

belanghebbende.

1De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift van 9 januari 2018 met bijlagen

- de brief van 6 maart 2018 van de gemachtigde van verzoekers met een bijlage

- het verweerschrift van 7 mei 2018 van verweerder met bijlagen

- de brief van 8 mei 2018 van de gemachtigde van verzoekers met 3 bijlagen

- de brief van 8 mei 2018 van de wettelijk vertegenwoordiger van belanghebbende

- de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 17 mei 2018 inclusief de pleitnota van verweerder en de brief van 15 augustus 2017 van verweerder aan notariskantoor Hoge van Gerven.

2De feiten

2.1.

Op [datum overlijden] is te Berg en Dal overleden [naam erflaatser] , geboren te [geboorte plaats en datum] . Erflaatster woonde laatstelijk [woonplaats] .

2.2.

Erflaatster is gehuwd geweest met [naam echtgenoot] , welk huwelijk is ontbonden door diens overlijden op 9 juli 1994 (hierna: erflater). Verzoekers, verweerder en belanghebbende zijn de kinderen van erflaatster en erflater.

2.3.

Erflater heeft bij testament van 22 juli 1986 over zijn nalatenschap beschikt. In dit testament is een ouderlijke boedelverdeling opgenomen. Uit hoofde daarvan hebben alle kinderen een vordering op moeder verkregen, welke vorderingen met rente met haar overlijden opeisbaar zijn.

2.4.

Bij testament van 31 oktober 2001 heeft erflaatster over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft haar elf kinderen als haar erfgenamen achtergelaten, ieder voor een/elfde gedeelte van haar nalatenschap. Bij negen onderhandse verklaringen, aangehecht aan de verklaring van erfrecht/executele van 2 oktober 2017, hebben verzoekers de nalatenschap van erflaatster zuiver aanvaard. Bij akte nalatenschap van 9 juni 2017 heeft de wettelijk vertegenwoordiger van belanghebbende de nalatenschap beneficiair aanvaard. Verweerder wordt geacht de nalatenschap beneficiair te hebben aanvaard door verloop van drie manden nadat hij kennis heeft gekregen van de beneficiaire aanvaarding door de wettelijk vertegenwoordiger van belanghebbende zonder dat hij de nalatenschap alsnog zuiver heeft aanvaard of verworpen.

2.5.

Daarnaast heeft erflaatster [executeur] benoemd tot executeur van haar nalatenschap. Bij verklaring van executele van 1 maart 2017 heeft [executeur] zijn benoeming aanvaard en de ruimschoots verklaring afgelegd.

2.6.

De elf kinderen zijn uit hoofde van hun erfdeel in de nalatenschap van hun vader schuldeisers in de nalatenschap van hun moeder.

3Het verzoek en het verweer

3.1.

Verzoekers verzoeken de kantonrechter hen te machtigen de nalatenschap van erflaatster alsnog beneficiair te aanvaarden.

3.2.

Verzoekers hebben in de eerste plaats een beroep gedaan op artikel 4:194a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Zij hebben gesteld dat zij bekend zijn geworden met schulden van de nalatenschap van erflaatster, waarvan zij het bestaan niet kenden. Immers, op 18 oktober 2017 is door mr. M. Leenhouts, advocaat van de executeur, een e-mail ontvangen, waaruit blijkt dat de erfdelen van alle kinderen van erflaatster in de nalatenschap van haar in 1994 overleden echtgenoot nooit zijn uitgekeerd en dat de vorderingen met rente in de voorlopige boedelbeschrijving worden gemist. Verzoekers hebben zich destijds niet met de afwikkeling van de nalatenschap van hun vader bemoeid, zij hebben dit overgelaten aan hun moeder en zich ook niet gerealiseerd dat tot de nalatenschap van moeder nog hun vorderingen uit hoofde van hun erfdeel in de nalatenschap van hun vader behoren. Het is evident de wens van de ouders geweest dat alle kinderen gelijkelijk werden behandeld. In dat kader doen verzoekers tevens een beroep op de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:2 BW, onder verwijzing naar de beschikking van 1 februari 2013 van de Rechtbank Limburg (NL:RBLIM:2013:BZ0690). Dat de nalatenschap van erflaatster niet gelijk verdeeld gaat worden zou niet in overeenstemming zijn met de wens van de ouders en is derhalve onredelijk, aldus verzoekers.

3.3.

Verweerder voert verweer, hetgeen hierna, voor zover van belang, zal worden behandeld. Hij heeft de kantonrechter verzocht:

  • het verzoek van verzoekers af te wijzen;

  • bij wijze van zelfstandig verzoek de executeur te veroordelen tot afgifte van de in bijlage 5 van het verweerschrift genoemde bescheiden;

  • verzoekers te veroordelen in de proceskosten.

4De beoordeling

4.1.

De strekking van artikel 4:194a BW is dat dit artikel alleen bescherming biedt voor schulden die de erfgenamen niet kenden en evenmin behoorden te kennen op het moment dat zij de nalatenschap zuiver aanvaardden. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat met de woorden ‘kenden en behoorden te kennen” wordt aangesloten bij het begrip goede trouw in artikel 3:11 BW. Goede trouw ontbreekt als de erfgenamen van het bestaan van de schulden wisten op het moment van aanvaarding van de nalatenschap. Ook als de erfgenamen weliswaar een juiste voorstelling van zaken misten met betrekking tot de aanwezige schulden, maar onder de gegeven omstandigheden beter behoorden te weten of twijfelden of hadden moeten twijfelen over (de afwezigheid van) schulden en hebben nagelaten hiernaar nader onderzoek te doen, kunnen zij als niet te goeder trouw worden aangemerkt (TK 34224, nr. 3 blz. 13).

4.2.

Naar het oordeel van de kantonrechter gaat het beroep van verzoekers op artikel 4:194a BW niet op. Verzoekers hebben gesteld dat zij het bestaan van schulden van de nalatenschap van erflaatster niet kenden, omdat hun moeder de nalatenschap van hun in 1994 overleden vader heeft afgewikkeld. Dat neemt niet weg dat het destijds op de weg van verzoekers had gelegen om aan hun moeder naar het testament van hun vader te vragen dan wel na het overlijden van moeder onderzoek te doen naar de afwikkeling van de nalatenschap van hun vader. Daarin hadden verzoekers kunnen lezen dat in het testament van erflater een ouderlijke boedelverdeling was opgenomen, uit hoofde waarvan zij een vordering op hun moeder hadden gekregen, welke vordering met rente opeisbaar zou zijn bij het overlijden van hun moeder. Nu verzoekers hebben nagelaten onderzoek naar het testament van hun vader te doen, kunnen zij niet als te goeder trouw worden aangemerkt.

4.3.

Daar komt nog bij dat [verzoeker sub 6] in 1997 aan haar broers en zussen een brief heeft gestuurd, waarin zij hen onder meer heeft laten weten dat de kinderen op dat moment geen rechten wat betreft de erfenis van hun vader hadden, maar dat zij pas na het overlijden van hun moeder het erfdeel konden opeisen waarop zij door het overlijden van hun vader aanspraak kunnen maken (bijlage 5 van verzoekers). Uit deze brief leidt de kantonrechter af dat verzoekers de schulden van de nalatenschap van erflaatster wel degelijk behoorden te kennen.

4.4.

Het beroep van verzoekers op de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:2 BW gaat naar het oordeel van de kantonrechter evenmin op. Artikel 6:2 lid 2 BW bepaalt dat een tussen partijen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De formulering ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar’ brengt mee dat de kantonrechter bij de toepassing van lid 2 de nodige terughoudendheid zal moeten betrachten. Indien de nalatenschap van erflaatster niet gelijkelijk verdeeld zal worden over alle kinderen, is dit mogelijk in strijd met de wens van de ouders, en onredelijk, naar verzoekers hebben gesteld, dat betekent niet dat een ongelijke verdeling van de nalatenschap van erflaatster naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als bedoeld in artikel 6:2 lid 2 BW. Daarbij is van belang dat een dergelijke ongelijke verdeling het gevolg zal zijn van het handelen van partijen zelf.

4.5.

Het zelfstandige verzoek van verweerder betreft een vordering die als zodanig bij een kamer voor andere zaken dan kantonzaken (hierna: de rechtbank) had moeten worden ingesteld conform het overeenkomstig Wetsvoorstel 34212 gewijzigde Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv nieuw). Op deze onderhavige procedure bij de kantonrechter is het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt voor de wijziging conform conform Wetsvoorstel 34212 (hierna: Rv oud) van toepassing. Overeenkomstig de artikelen 69 en 71 Rv oud zal de kantonrechter de procedure in reconventie verwijzen naar de vorderingsprocedure bij de rechtbank. Gezien de artikelen 69 lid 1 en 71 lid 4 Rv oud juncto artikel 30a e.v. Rv nieuw bepaalt de kantonrechter het volgende:

- [verweerder] zal binnen twee weken na deze beschikking op eigen kosten het zelfstandige verzoek verbeteren door dit als vordering door middel van een procesinleiding in te stellen (artikel 30a lid 1 Rv nieuw) door deze procesinleiding langs elektronische weg in te dienen bij de rechtbank (artikel 30c lid 1 Rv nieuw). In zijn procesinleiding zal [verweerder] zo nodig zijn stellingen aan de procedure volgens Rv nieuw kunnen aanpassen;

- [verweerder] dient de executeur op te roepen als verweerder te verschijnen op een dag ten laatste binnen een termijn van zes weken na de dag van indiening van de procesinleiding;

- de procedure zal vervolgens in de stand waarin deze zich bevindt worden voortgezet volgens de regels die gelden volgens Rv nieuw;

- volgens die regels van Rv nieuw zal de executeur als verweerder in die procedure een verweer kunnen indienen (artikel 30i lid 1 Rv nieuw). De executeur zal in zijn verweer zo nodig zijn stellingen aan de procedure volgens Rv nieuw kunnen aanpassen;

- gezien artikel 4 lid 2 aanhef en onder b van de Wet griffierecht in burgerlijke zaken zal in deze zaak na de verwijzing geen griffierecht van partijen worden geheven. De kantonrechter geeft [verweerder] in overweging zulks, onder verwijzing naar deze beschikking, uitdrukkelijk in zijn procesinleiding te vermelden;

4.6.

De kantonrechter maakt partijen erop attent dat zij bij de rechtbank uitsluitend bij advocaat kunnen procederen.

4.7.

De kantonrechter geeft partijen in overweging met elkaar in overleg te treden.

4.8.

Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5De beslissing

De kantonrechter,

5.1.

wijst het verzoek om de nalatenschap van erflaatster alsnog beneficiair te mogen aanvaarden af;

5.2.

verwijst het zelfstandig verzoek naar de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, met inachtneming van hetgeen in deze beschikking, in het bijzonder onder 4.5 en 4.6, is bepaald;

5.3.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2018.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733