Rechtbank Rotterdam 18-07-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:6350

Datum publicatie02-08-2018
ZaaknummerC/10/529869 / HA ZA 17-625
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Opzettelijk verzwijgen 3:194 BW; Bewijsperikelen;
Familieprocesrecht; Bewijsrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Enkele feit dat de man in leveringsakten heeft laten opnemen dat hij ongehuwd was en dat hij kennelijk vergeten is de appartementen te verdelen, is onvoldoende om vast te stellen dat man oogmerk had om de rechten vrouw te verkorten. Dus geen verzwijging a.b.i. art. 3:194 lid 2 BW, maar wel sprake van overgeslagen goederen (art. 3:179 lid 2 BW), te weten 2 appartementen die alsnog verdeeld moeten worden ex art. 3:185 lid 1 BW. Maar wat is de peildatum voor bepaling vd waarde en hoe moet die waarde berekend worden?

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/529869 / HA ZA 17-625

Vonnis van 18 juli 2018

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiseres,

advocaat mr. K. Hoesenie,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. W. de Vries.

Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding, met producties;

  • de conclusie van antwoord, met producties;

  • het proces-verbaal van comparitie van 31 mei 2018.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

De vrouw en de man zijn gehuwd geweest in gemeenschap van goederen.

2.2.

Op 16 maart 1995 heeft de man een appartement en een parkeerplaats (hierna: appartement 1) geleverd gekregen en op 3 januari 1996 een appartement (hierna: appartement 2). Appartement 1 en appartement 2 worden hierna gezamenlijk genoemd: de appartementen.

2.3.

Het huwelijk van partijen is op 25 februari 1997 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

2.4.

Partijen zijn een echtscheidingsconvenant overeengekomen (hierna: het convenant). In het convenant zijn de appartementen niet opgenomen.

2.5.

Per brief van 20 april 2017 heeft de vrouw namens de man een conceptakte van verdeling van de appartementen, opgesteld door [de notaris ] , en een volmacht toegestuurd gekregen. De vrouw is niet akkoord gegaan met de voorgestelde verdeling en heeft de volmacht niet ondertekend.

3Het geschil

3.1.

De vrouw vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

primair

  • te verklaren voor recht dat de man de appartementen verbeurt aan de vrouw, en

  • de man te verplichten om de vrouw te vrijwaren voor eventuele vorderingen en rechten van derden verbonden aan de appartementen ontstaan na de echtscheiding,

subsidiair

  • een deskundige te benoemen om de actuele waarde in het economisch verkeer van de appartementen vast te stellen, en

  • de man te bevelen om de stukken te overleggen waaruit blijkt wat de hypothecaire schuld(en) verbonden aan de appartementen was/waren ten tijde van het huwelijk en wat de huidige hypothecaire schuld is, en

  • de verdeling van de appartementen vast te stellen dan wel te gelasten op een termijn van één maand, zodat het aandeel van de vrouw in de appartementen wordt toebedeeld aan de man tegen vergoeding van de overwaarde aan de vrouw, waarbij geen rekening zal worden gehouden met (hypothecaire) leningen of andere verplichtingen ten aanzien van de appartementen aangegaan na de echtscheiding, en onder de verplichting voor de man om de vrouw te vrijwaren voor eventuele vorderingen en rechten van derden verbonden aan de appartementen, en

  • de man te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de waardering van de appartementen, overlegging van de hypothecaire informatie en voornoemde wijze van verdeling en daartoe alle benodigde handelingen te verrichten die daartoe nodig zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom aan de vrouw van € 5.000,- voor iedere dag of een gedeelte van een dag dat de man in gebreke blijft daaraan te voldoen,

primair en subsidiair

  • met veroordeling van de man in de proceskosten, waaronder € 2.800,- (exclusief BTW) aan advocaatkosten, en

  • de man te veroordelen om aan de vrouw de buitengerechtelijke kosten te vergoeden, zijnde twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, en

  • de man te veroordelen tot betaling van de nakosten indien de man niet binnen veertien dagen, na daartoe te zijn aangeschreven, aan dit vonnis heeft voldaan.

3.2.

De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat de man bij de verdeling opzettelijk heeft verzwegen dat de appartementen tot de gemeenschap behoren, dan wel dat bij de verdeling de appartementen zijn overgeslagen. In de leveringsakten is opgenomen dat de man ongehuwd was, terwijl partijen toen nog gehuwd waren. Ook uit de stelling van de man dat partijen vergeten zijn de appartementen te verdelen, blijkt dat hij wist dat de appartementen in de gemeenschap vielen. Volgens de vrouw heeft man de appartementen verzwegen of verborgen gehouden om de vrouw in haar rechten te beperken.

3.3.

De man voert aan dat de vrouw op de hoogte was van de koop van de appartementen door de man en dat de vrouw hier destijds ook wel eens is geweest. De man heeft in de huwelijksakten laten opnemen dat hij ongehuwd was, omdat hij dat zo ervoer en daar ook naar handelde. Omdat de appartementen op naam van de man stonden, heeft de man zich niet gerealiseerd dat de appartementen verdeeld hadden moeten worden. Bovendien is in het convenant de volgende bepaling opgenomen: ‘Aan de man zullen worden toegescheiden en toebedeeld alle schulden die zijn aangegaan door de man, al dan niet met toestemming van de vrouw; de man zal de vrouw vrijwaren voor aanspraken van derden.’ Volgens de man ziet deze bepaling ook op de schulden ten aanzien van de door de man gekochte appartementen.

4De beoordeling

4.1.

Aan de orde is de vraag of sprake is van een verzwegen goed of van een overgeslagen goed. Eerst zal beoordeeld worden of sprake is van een verzwegen goed.

4.2.

In artikel 3:194 lid 2 BW staat dat een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen verbeurt aan de andere deelgenoten. Het gaat hierbij om handelen of nalaten met het oogmerk de rechten van de deelgenoten te verkorten. De bepaling geldt slechts als de deelgenoot wist dat de goederen tot de gemeenschap behoorden. Uit de aard van de sanctie en uit de wetsgeschiedenis volgt dat de bedoelde opzet niet reeds kan worden aangenomen als de desbetreffende deelgenoot (niet wist, maar wel) behoorde te weten dat het verzwegen goed tot de gemeenschap behoorde. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat – vanwege de aan artikel 3:194 lid 2 BW verbonden sanctie – hoge eisen aan het bewijs van opzet moeten worden gesteld.

4.3.

Vast staat dat de man in de leveringsakten heeft laten opnemen dat hij ongehuwd was, terwijl partijen op dat moment nog gehuwd waren. De vrouw stelt dat uit dit handelen van de man en uit het vergeten van de verdeling van de appartementen blijkt dat de man het oogmerk had om de rechten van de vrouw te verkorten. De vrouw heeft haar stellingen dat de man het oogmerk om de rechten van de vrouw te verkorten niet met feiten onderbouwd, noch heeft zij een begin van bewijs geleverd, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Het enkele feit dat de man in de leveringsakten heeft laten opnemen dat hij ongehuwd was en dat hij kennelijk vergeten is de appartementen te verdelen, is onvoldoende om vast te stellen dat de man het oogmerk had om de rechten van de vrouw te verkorten. Dit betekent dat niet is vast komen te staan dat de man de appartementen opzettelijk heeft verzwegen of verborgen gehouden en dat zijn aandeel op grond van artikel 3:194 lid 2 BW verbeurd is en aan de vrouw toekomt. De primaire vordering onder het eerste gedachtestreepje wordt daarom afgewezen.

4.4.

Nu de primaire vordering onder het eerste gedachtestreepje niet toewijsbaar is, wordt niet toegekomen aan de beoordeling van de primaire vordering onder het tweede gedachtestreepje. De primaire vordering onder het tweede gedachtestreepje zal worden afgewezen.

4.5.

Vervolgens is aan de orde de vraag of sprake is van een vergeten goed.

4.6.

In artikel 3:179 lid 2 BW staat dat de omstandigheid dat bij een verdeling een of meer goederen zijn overgeslagen, alleen ten gevolge heeft dat daarvan een nadere verdeling kan worden gevorderd.

4.7.

De vrouw stelt dat de appartementen tot de ontbonden huwelijksgoederen- gemeenschap behoorden. Nu deze goederen bij de verdeling zijn overgeslagen, moeten ze alsnog verdeeld worden.

De man bevestigt dat de appartementen nog verdeeld moeten worden, maar betwist dat met betrekking tot de appartementen nog iets met de vrouw verrekend of aan de vrouw toebedeeld moet worden nu de vrouw niet heeft bijgedragen aan de koopprijs van de appartementen en/of de hypothecaire verplichtingen.

4.8.

Tot 1 januari 2012 was de peildatum van de omvang van een huwelijksgoederengemeenschap het moment van de echtscheiding, te weten de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De echtscheidingsbeschikking van partijen is op 25 februari 1997 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Dit betekent dat de omvangspeildatum van de huwelijksgoederengemeenschap van de vrouw en de man 25 februari 1997 is. Nu de appartementen door de man vóór de omvangspeildatum zijn gekocht, behoren de appartementen tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.

4.9.

Voor de waardering van de tot de gemeenschap behorende goederen geldt de datum van de verdeling als uitgangspunt. Een andere peildatum dan de datum van verdeling is mogelijk indien partijen deze zijn overeengekomen, of indien zo’n ander peilmoment uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeit. In de onderhavige zaak wordt ten aanzien van de bepaling van de waardepeildatum voor elk appartement afzonderlijk het volgende overwogen.

4.10.

Voor zover de deelgenoten en zij wier medewerkering vereist is, over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, gelast op vordering van de meest gerede partij de rechter de wijze van verdeling of stelt hij zelf de verdeling vast, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang (artikel 3:185 lid 1 BW).

4.11.

Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat appartement 1 is gekocht voor  160.000,- en voor 100% is gefinancierd, te weten voor een bedrag van  185.000,-. De man heeft vanaf het moment van de levering van het appartement aan hem de hypothecaire verplichtingen voldaan. Nu de vrouw hieraan op geen enkele wijze heeft bijgedragen, prevaleert het belang van de man en wordt het niet billijk geacht het appartement aan de vrouw toe te delen. Nu het appartement aan de man wordt toebedeeld, wordt niet toegekomen aan het bepalen van de waardepeildatum van dit appartement.

4.12.

Voorts blijkt uit de door de man overgelegde stukken dat appartement 2 is gekocht voor  109.000,- en voor 64,22% is gefinancierd, te weten voor een bedrag van  70.000,-. Ook ten aanzien van dit appartement heeft de man de hypothecaire verplichtingen voldaan, zonder dat de vrouw daaraan heeft bijgedragen. De overige 35,78% van de waarde van appartement 2 is door de man uit vermogen betaald. Omdat het huwelijk van partijen op dat moment nog niet ontbonden was, behoorde dit vermogen tot de huwelijksgoederengemeenschap en had dit bij de verdeling verdeeld moeten worden. Nu dat niet gebeurd is, dient deze 35,78% alsnog verdeeld te worden

4.13.

Voor de verdeling van de 35,78% wordt ten aanzien van de waardepeildatum het volgende overwogen. Tussen partijen staat vast dat de waarde van appartement 2 sinds de levering is gestegen. Voorts staat vast dat, zoals reeds genoemd, de vrouw in geen enkel opzicht heeft bijgedragen aan de hypothecaire verplichtingen. Dat brengt met zich mee dat de vrouw aan de man een vergoeding verschuldigd zou zijn, bestaande uit de hypotheekrente en de kosten voor het aangaan van de hypotheek. Gelet op het belang van de vrouw om de waardepeildatum te bepalen op het moment van verdeling (gelet op de waardestijging van appartement 2) en gelet op het belang van de man om een vergoeding van de vrouw te ontvangen voor de periode dat de vrouw niet bijgedragen heeft aan de hypothecaire verplichtingen tegen elkaar afgewogen, prevaleert het belang van de man en acht de rechtbank het billijk dat de waardepeildatum niet wordt bepaald op het moment van verdeling, maar op het moment van echtscheiding.

4.14.

Om de waarde van appartement 2 in 1997 te bepalen, wordt aansluiting gezocht bij de gemiddelde waardestijging van woningen in Rotterdam in 1997 ten opzichte van 1996. Deze (gecorrigeerde) waardestijging is 9,4% (http://huizenprijzen.prijsverloop.nl/rotterdam/, gebaseerd op brongegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek en de Dienst voor het kadaster en de openbare registers). Dat betekent dat de geschatte waarde van appartement 2 in 1997  119.246,- is (de koopprijs van  109.000,- + een waardestijging van  10.246,-). 35,78% van deze waardebepaling is  42.666,-, dat is omgerekend € 19.361,-. Het belang van de vrouw om haar deel van het bedrag van € 19.361,- toebedeeld te krijgen en het belang van de man om het appartement te behouden tegen elkaar afgewogen, prevaleert het belang van de man omdat het niet billijk wordt geacht om van de man te verlangen appartement 2 te verkopen om tussen partijen een bedrag van € 19.361,- te verdelen. De subsidiaire vordering onder het derde gedachtestreepje wordt daarom toegewezen op de navolgende wijze. Appartement 2 zal aan de man worden toebedeeld en de man zal veroordeeld worden tot betaling van € 9.681,- aan de vrouw. Volgens vaste rechtspraak kan, zolang de verdeling van een tot de gemeenschap behorende bate niet is vastgesteld, een daarop gebaseerde vordering niet worden beschouwd als een vordering tot betaling van een geldsom ter zake waarvan de debiteur in verzuim is (ECLI:NL:HR2000:AA7690 en ECLI:NL:HR:2005:AT2623).

4.15.

De rechtbank zal de verdeling van de appartementen bevelen conform de conceptakte van verdeling, zoals opgesteld door de notaris.

4.16.

Nu de aanleiding van de onderhavige procedure een brief van de notaris namens de man aan de vrouw is en de man kennelijk verdeling van de appartementen wenst, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan het bevel tot verdeling van de appartementen een dwangsom te verbinden. De subsidiaire vordering onder het vierde gedachtestreepje wordt in zoverre afgewezen.

4.17.

Gelet op het vorenstaande behoeven de overige subsidiaire vorderingen geen bespreking meer. De overige subsidiaire vorderingen zullen worden afgewezen.

4.18.

Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

beveelt partijen over te gaan tot verdeling van de appartementen, binnen drie maanden na betekening van dit vonnis, conform de conceptakte van verdeling, zoals opgesteld door [de notaris ] van [notariskantoor] ,

5.2.

veroordeelt de man tot betaling van € 9.681,- aan de vrouw, te voldoen bij de ondertekening van de hiervoor genoemde akte van verdeling,

5.3.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.4.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2018. 2294 / 2027



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733