Gerechtshof Den Haag 24-04-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1825

Datum publicatie24-07-2018
Zaaknummer200.211.584/01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht; Civiel recht; Verbintenissenrecht
TrefwoordenAlimentatie; Nihilbeding alimentatie;
Fiscaal familierecht; Fiscaliteiten partneralimentatie;
Familievermogensrecht; Verdeling
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

In convenant doen pp over en weer afstand van hun rechten op partneralimentatie en man doet ter compensatie afstand van overwaarde op woning. De man voert bedrag in aangifte IB op als afkoop PAL. Vrouw ontvangt aanslag van € 58.503,-. Zij vordert dit bedrag van man. Hof wijst vordering af: uit convenant volgt niet dat pp dit hebben beoogd. Vaste jurisprudentie: van afkoopsom ook sprake igv overbedeling bij boedelverdeling tegenover prijsgeven van aanspraak op alimentatie HR 19-09-2003 1.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.211.584/01

Zaaknummer rechtbank : C/09/505420 / HA ZA 16-183

arrest van 24 april 2018

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

advocaat: mr. R.E. Gout de Kreek te Spijkenisse,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

advocaat: mr. F. Borger van der Burg-Holstege te Den Haag.

Partijen duiden in hun processtukken appellante aan als de vrouw en geïntimeerde als de man. Het hof zal partijen daarin volgen.

1Het geding

1.1.

De rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) heeft op 14 december 2016 tussen partijen een vonnis gewezen (hierna: het bestreden vonnis). Bij exploot van 9 maart 2017 is de vrouw daarvan in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft de vrouw zeven grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties heeft de man de grieven bestreden.

1.2.

Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest bepaald. Daarna hebben beide partijen nog op verzoek van het hof stukken ingezonden ter completering van de procesdossiers.

2De feiten

2.1.

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder rechtsoverweging 2 de feiten vastgesteld. Daartegen heeft de vrouw geen grief gericht. Het hof zal dan ook van deze feiten uitgaan. Kort samengevat staat het volgende vast.

2.2.

Partijen zijn van 5 januari 1989 tot 9 februari 2011 met elkaar gehuwd geweest in gemeenschap van goederen. Tot de huwelijksgemeenschap behoorden onder meer twee woningen, gelegen aan respectievelijk de [woning een] en de [woning twee] .

2.3.

Ten tijde van de echtscheiding woonde de vrouw in de woning aan de [woning een] en de man in de woning aan de [woning twee] . Beide woningen zijn in die tijd getaxeerd. Uit die taxaties volgt dat de woning aan de [woning een] een overwaarde (getaxeerde waarde minus de resterende hypotheekschuld) vertegenwoordigde van

€ 227.846,- en de woning aan de [woning twee] van € 5.000,-.

2.4.

Partijen hebben op 10 januari 2011 een echtscheidingsconvenant gesloten (hierna: het convenant). Partijen hebben in het convenant de woning aan de [woning een] aan de vrouw toebedeeld en de woning aan de [woning twee] aan de man. De vrouw is hierdoor overbedeeld met een bedrag van € 222.846,-. In artikel 5 van het convenant onder het kopje partneralimentatie hebben partijen het volgende afgesproken:

Nihilbeding

Partijen doen over en weer afstand van hun rechten op alimentatie jegens elkaar.

Ter compensatie zal man afstand nemen van de meer-/overwaarde van koopwoning

( [woning een] ) waarin vrouw nu woonachtig is. Beiden partijen zullen hun 50% eigendomsrecht van beider koopwoningen met gesloten beurs kruislings aan elkaar overdragen.

2.5.

De man heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2011 een bedrag van

€ 111.423,- als afkoop partneralimentatie opgevoerd. Op 23 april 2014 heeft de Belastingdienst aan de vrouw een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over 2011 opgelegd van € 58.503,- (hierna: de navorderingsaanslag). De vrouw heeft dit bedrag betaald aan de Belastingdienst. In de navorderingsaanslag is het verzamelinkomen van de vrouw vastgesteld op € 137.845,-. Daarbij is € 111.423,- als afkoop alimentatie in aanmerking genomen. Daarnaast zijn bij de vrouw over 2011 teruggevorderd: zorgtoeslag van € 507,-, kindgebonden budget van € 1.451,- en kinderopvangtoeslag van € 245,- (hierna: de teruggevorderde toeslagen).

3Het geschil

3.1.

Het geschil betreft in de kern het volgende. Volgens de vrouw heeft de man in strijd met (de bedoeling van) het convenant in zijn aangifte inkomstenbelasting 2011 een bedrag van € 111.423,- ter zake van afkoop alimentatie als aftrekpost opgenomen en heeft zij daardoor schade geleden van € 59.706,- (volgens de vrouw de som van de navorderingsaanslag en de teruggevorderde toeslagen). Zij wil dat de man dat bedrag aan haar vergoedt, wat de man weigert. De man stelt dat de overbedeling van de vrouw kwalificeert als afkoop van partneralimentatie en dat het convenant niet belet om dit fiscaal dienovereenkomstig te verantwoorden. Het is verder volgens de man reëel dat de navorderingsaanslag ook aan de vrouw was opgelegd als de man geen aftrekpost had opgevoerd.

3.2.

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de vordering van de vrouw afgewezen. De rechtbank heeft daartoe in de kern geoordeeld dat het convenant de man niet belette om genoemde aftrekpost op te nemen in zijn aangifte. Grieven 1 en 3-5 zijn gericht tegen dit oordeel. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat de fiscale gevolgen voor de vrouw het gevolg zijn van de afspraken van partijen en niet – zoals de vrouw stelt – van het feit dat de man die afspraken in zijn aangifte heeft verwerkt. Grief 2 is gericht tegen dat oordeel. Grief 6 richt zich tegen de overweging van de rechtbank betreffende het verweer van de man tegen de gestelde schade. Tot slot richt grief 7, een verzamelgrief, zich tegen de afwijzing van de vordering van de vrouw.

3.3.

De vrouw vordert in hoger beroep om het bestreden vonnis te vernietigen en de man te veroordelen om € 59.706,- aan haar te vergoeden (memorie van grieven), onder compensatie van de proceskosten in hoger beroep (dagvaarding in hoger beroep). De man verzoekt om het bestreden vonnis te bekrachtigen en de vordering van de vrouw af te wijzen.

4De beoordeling

inleiding

4.1.

De vrouw heeft in eerste aanleg haar vordering tot betaling van € 59.706,- gebaseerd op drie grondslagen: onrechtmatige daad, het niet nakomen van het convenant (hierna: wanprestatie) en ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking noch van onrechtmatige daad. De vrouw heeft daartegen niet gegriefd. Het hof zal op deze grondslagen dus niet hoeven ingaan.

4.2.

De vrouw legt aan haar beroep op wanprestatie ten grondslag dat de man het convenant niet is nagekomen. Het hof zal hierna eerst het juridisch kader uiteenzetten, waaronder voor een goed begrip van de zaak ook het fiscaal regime betreffende de afkoop van alimentatie.

juridisch kader

4.3.

Wanprestatie is geregeld in artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek. Lid 1 daarvan bepaalt dat - eenvoudig gezegd - de partij die een overeenkomst niet (goed) nakomt de schade die de andere partij daardoor lijdt moet vergoeden. De vordering van de vrouw is dus alleen toewijsbaar als de man toerekenbaar het convenant niet is nagekomen, er sprake is van schade en van causaal verband tussen die tekortkoming en de schade.

4.4.

Artikel 3.100 lid 1 onder a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) bepaalt dat de aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen belastbaar zijn. Deze zijn opgesomd in artikel 3.101 Wet IB 2001. In lid 1 onder b daarvan wordt – kort gezegd – genoemd de periodieke partneralimentatie. Op grond van artikel 3.102 lid 1 Wet IB 2001 valt ook een (eenmalige) afkoopsom van partneralimentatie onder de aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen. Volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer Hoge Raad 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK8291) is van een dergelijke afkoopsom ook sprake in geval van een overbedeling in het kader van een boedelverdeling tegenover het prijsgeven van een aanspraak op alimentatie. Het spiegelbeeld van vorenstaande regeling is neergelegd in artikel 6.3 lid 1 sub b van de Wet IB 2001, waaruit volgt dat een afkoopsom van partneralimentatie een persoonsgebonden aftrekpost is.

afkoopsom partneralimentatie; grief 1

4.5.

Met grief 1 komt de vrouw op tegen rechtsoverweging 4.4. van het bestreden vonnis. Volgens de vrouw heeft de rechtbank daarin ten onrechte overwogen dat partijen het aandeel van de man in de overwaarde van de woning aan de [woning een] hebben willen uitruilen tegen (alleen) het recht van de vrouw op partneralimentatie. Zij stelt dat het convenant moet worden gezien als een ‘all-in overeenkomst’ waarbij partijen over en weer afstand doen van hun rechten op alimentatie jegens elkaar en afstand doen van eventueel door de ander opgebouwde pensioenafspraken. Ter compensatie daarvan - en dus niet alleen van het recht van de vrouw op alimentatie - neemt de man afstand van zijn aandeel in de overwaarde van de woning aan de [woning een] , aldus de vrouw.

4.6.

Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.4. tot uitgangspunt genomen dat sprake was van een uitruil tussen het aandeel van de man in de overwaarde en het recht van de vrouw op partneralimentatie. Dit uitgangspunt is in lijn met de stellingen van beide partijen in eerste aanleg, dus ook van de vrouw. Onder 11 van de inleidende dagvaarding van de vrouw staat namelijk dat het convenant gericht was op “compensatie tussen alimentatie en overbedeling”. Het nieuwe standpunt van de vrouw in hoger beroep is naar het oordeel van het hof niet voldoende gemotiveerd en onderbouwd. Met name heeft de vrouw niet uitgelegd hoe dit standpunt zich verhoudt tot de tekst en redactie van het convenant, die in een andere richting wijzen. In artikel 5 daarvan is namelijk - onder de kop partneralimentatie - de afstand van de overwaarde geregeld en - afzonderlijk daarvan - is in artikel 10 opgenomen dat partijen over en weer pensioenverevening uitsluiten. Het hof zal daarom dit nieuwe standpunt, dat de man gemotiveerd betwist, niet volgen. Grief 1 slaagt dan ook niet. Dit betekent dat ook het hof ervan uitgaat dat partijen hebben afgesproken om - kort gezegd - de overwaarde tegen (alleen) de partneralimentatie uit te ruilen.

tekortkoming; grieven 3-5

4.7.

Met de grieven 3-5 betoogt de vrouw in de kern dat de man in strijd met het convenant heeft gehandeld door de afkoopsom als fiscale aftrekpost op voeren. De vrouw stelt niet dat partijen expliciet hebben afgesproken om de fiscale gevolgen van de afspraak te negeren, maar zij leidt deze afspraak af uit de zinsnede “met gesloten beurs” in artikel 5 van het convenant (zie hiervoor onder 2.4.). Volgens de vrouw was het convenant gericht op compensatie tussen partneralimentatie en overbedeling met gesloten beurzen en laat dit geen ruimte voor de man om de partneralimentatie als aftrekpost op te voeren. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld dat het convenant niet die strekking heeft. De rechtbank heeft op grond van uitleg van het convenant aan de hand van de Haviltex-norm geoordeeld dat uit genoemde zinsnede niet meer of anders voortvloeit dan dat tussen partijen geen verdere vermogensverschuiving (het hof begrijpt: dan de kruislingse overdracht van de woningen, zoals bepaald in de volzin waarin de zinsnede “met gesloten beurs” is vervat) zou plaatsvinden en dat partijen met deze zinsnede niet hebben beoogd de financiële gevolgen ten opzichte van de belastingdienst (zie hiervoor onder 4.4.) uit te sluiten. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. In het bijzonder is van belang dat de vrouw niet heeft gespecificeerd en onderbouwd uit welke concrete verklaringen of gedragingen van partijen de door haar voorgestane uitleg van het convenant - kort gezegd inhoudende dat partijen hebben beoogd de fiscale gevolgen van afkoop uit te sluiten - zou kunnen volgen. Daarentegen stelt zij juist dat partijen zich ten tijde van het sluiten van het convenant niet bewust waren van die fiscale gevolgen (nr. 17 memorie van grieven en p. 2 proces-verbaal van de comparitie in eerste aanleg). De man beaamt dit (nr. 26 memorie van antwoord en p. 4 proces-verbaal van de comparitie in eerste aanleg).

conclusie

4.8.

Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van de door de vrouw gestelde tekortkoming. Aldus is niet voldaan aan één van de wettelijke vereisten van wanprestatie.

De vordering van de vrouw die daarop is gegrond is (reeds) daarom niet toewijsbaar. Het hof hoeft dan ook grieven 2 en 6, die betrekking hebben op respectievelijk het causaal verband en de schade, niet te bespreken. Evenmin behoeft bespreking verzamelgrief 7, die zelfstandige betekenis mist. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen.

proceskosten

4.9.

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren omdat partijen ex-echtgenoten zijn. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten moet dragen.

5De beslissing

Het hof:

5.1.

bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

5.2.

compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;

5.3.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. S.H.M. van der Heiden, I. Obbink-Reijngoud en

C.M. Warnaar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2018 in aanwezigheid van de griffier.

Jurisprudentie 1

Hoge Raad 19-09-2003, ECLI:NL:HR:2003:AK8291


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733