Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17-05-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4500

Datum publicatie13-07-2018
Zaaknummer200.228.006
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Behoefte van kind in het buitenland;
IPR familierecht; IPR en alimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

NL recht van toepassing: vrouw in Polen verzoekt kinderalimentatie in door man (wonend in NL) in NL aanhangig gemaakte erkenningsprocedure. O.g.v. art. 4 Haags Protocol 2007 is dan recht van forum van toepassing (en niet woonplaats onderhoudsgerechtigde, art. 3 Protocol)
Geen correctie bij bepalen behoefte voor lagere leefkosten in Polen, nu man daarover onvoldoende heeft gesteld. Bij draagkracht man wordt deels rekening gehouden met hoge omgangskosten. Niet volledig omdat tegenover deze hoge kosten lage woonlasten staan.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.228.006

(zaaknummer rechtbank Overijssel 184140)

beschikking van 17 mei 2018

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [plaatsnaam] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. J.F. Sabaroedin te Enschede,

en

[verweerster] ,

wonende te [plaatsnaam] ,

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. A.A.M. Oude Ophuis te Almelo.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 25 maart 2016, 11 november 2016 en 24 augustus 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 24 augustus 2017 wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 november 2017;

- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep alsmede zelfstandig verzoek,

met een productie;

- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep en verweer op zelfstandig verzoek;
- een journaalbericht van mr. Sabaroedin van 20 maart 2018 met producties.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 29 maart 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3De feiten

3.1

Partijen, die van mei 2012 tot oktober 2015 hebben samengewoond, zijn de ouders van [kind 1] die op [geboortedatum] te [plaatsnaam] is geboren.

De vrouw is alleen belast met het ouderlijk gezag over [kind 1] . [kind 1] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw. De vrouw en [kind 1] wonen sinds 2 mei 2016 in Polen. De man woont sedert 1 oktober 2017 in Duitsland, daarvoor woonde hij in Nederland.

3.2

De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw en [kind 1] hebben de Poolse nationaliteit. De vrouw heeft van 18 april 2013 tot 2 mei 2016 in Nederland verbleven.

3.3

De man heeft op 17 maart 2016 de rechtbank verzocht hem vervangende toestemming te verlenen om [kind 1] te erkennen, te bepalen dat de man mede wordt belast met het gezag over [kind 1] en een contactregeling tussen hem en [kind 1] vast te stellen. Bij beschikking van 25 maart 2016 heeft de rechtbank een bijzondere curator benoemd, de bijzondere curator verzocht om binnen vier weken schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen en iedere verdere beslissing aangehouden. De vrouw heeft bij brief van 5 juli 2016 de rechtbank verzocht de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] vast te stellen, indien de door de man verzochte vervangende toestemming voor erkenning wordt verleend.

3.4

Bij beschikking van 11 november 2016 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de ambtenaar van de burgerlijke stand gelast een latere vermelding aan de geboorteakte van [kind 1] toe te voegen, inhoudende de erkenning van de man van [kind 1] en partijen verzocht zich uit te laten over de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] (verder ook: kinderalimentatie) en in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (verder ook: partneralimentatie).

In deze beschikking heeft de rechtbank overwogen dat:

- op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr 4/2009 Raad van 18 december 2008) de Nederlandse rechter bevoegd is nu de gewone verblijfplaats van de man (verweerder) zich in Nederland bevindt;

- op grond van artikel 3 lid 1 van het Haags Protocol van 2007 Pools recht van toepassing is op het verzoek tot partneralimentatie omdat de onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats in Polen heeft;

- op grond van artikel 4 lid 3 van het Haags Protocol van 2007 Nederlands recht van toepassing is op het verzoek tot kinderalimentatie nu de vrouw de zaak aanhangig heeft gemaakt in Nederland waar de man (onderhoudsplichtige) zijn gewone verblijfplaats heeft.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 24 augustus 2017 heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw € 190,- per maand aan kinderalimentatie voor [kind 1] dient te betalen en wel met ingang van 1 maart 2017, de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen, als voorlopige basisomgangsregeling tussen de man en [kind 1] vastgesteld dat de man in de weekenden dat hij in Polen is voor contact met [kind 1] gedurende vier tot zes uur contact heeft met [kind 1] op zaterdag en zondag en iedere verdere beslissing met betrekking tot de omgangsregeling aangehouden.

4.2

De man is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 24 augustus 2017. De man verzoekt het hof die beschikking te vernietigen ten aanzien van de daarin vastgestelde kinderalimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende, te beslissen dat de kinderalimentatie met ingang van 1 maart 2017 wordt vastgesteld op € 25,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.

4.3

De vrouw voert verweer in het principaal hoger beroep en heeft voorts (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld en zelfstandige verzoeken ingediend. De vrouw verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep dan wel deze verzoeken af te wijzen. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw het hof, voor zover het hof overgaat tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek in hoger beroep van de man, de bestreden beschikking van 24 augustus 2017 in die zin te wijzigen dat de man aan de vrouw met ingang van 11 november 2016, althans 1 maart 2017, althans 21 november 2017, althans met ingang van een datum die het hof juist acht kinderalimentatie van € 444,- per maand dient te voldoen althans een bedrag dat het hof juist acht met een minimum van € 190,- per maand. De vrouw verzoekt het hof bij zelfstandig verzoek voorts te bepalen dat de man op grond van artikel 141 van de Familiewet zoals deze geldt in Polen gehouden is aan haar over de periode van de zwangerschap tot drie maanden na de bevalling, dus met ingang van 1 april 2015 tot en met 21 maart 2016 een bijdrage dient te voldoen in de kosten van haar zwangerschap en haar levensonderhoud na de bevalling van € 444,- per maand, althans een bedrag dat het hof juist acht.

4.4

De man voert verweer in het incidenteel hoger beroep en tegen het zelfstandig verzoek. De man verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het zelfstandige verzoek dan wel het zelfstandig verzoek af te wijzen.

5De motivering van de beslissing

5.1

Het hof stelt vast dat de vrouw bij brief in eerste aanleg van 10 januari 2017 haar verzoek om partneralimentatie niet langer heeft gehandhaafd. Hierop behoeft het hof dus geen beslissing te geven.

5.2

Omdat partijen de Nederlandse en de Poolse nationaliteit hebben, de vrouw met [kind 1] sinds 2 mei 2016 in Polen woont en de man sinds 1 oktober 2017 in Duitsland woont, dient het hof ambtshalve te beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is en welk recht van toepassing is op de verzoeken.

5.3

Ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie, is de Nederlandse rechter bevoegd. Dit volgt uit artikel 3 aanhef en sub d van de Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (Alimentatieverordening). Dit verzoek is immers een nevenverzoek dat is verbonden met de verzoeken inzake de vervangende toestemming tot erkenning van [kind 1] het gezamenlijk gezag en de contactregeling, ter zake waarvan de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van artikel 8 van de Brussel II bis Verordening.

5.4

Artikel 3 van het Haagse Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (Protocol), bepaalt in lid 1 dat Onderhoudsverplichtingen worden beheerst door het recht van de Staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, tenzij dit protocol anders bepaalt. Vervolgens bepaalt lid 3 van artikel 4 van dit Protocol dat in afwijking van artikel 3 het recht van het forum van toepassing is, indien de onderhoudsgerechtigde de zaak aanhangig maakt bij de bevoegde autoriteit van de Staat waar de onderhoudsplichtige zijn gewone verblijfplaats heeft.

5.5

Nu de vrouw in de door de man aanhangig gemaakte procedure tot vervangende toestemming tot erkenning van [kind 1] (voorwaardelijk) op 5 juli 2016 de rechtbank Overijssel heeft verzocht om vaststelling van een onderhoudsbijdrage en de man op dat moment in Nederland zijn gewone verblijfplaats had is het Nederlands recht van toepassing op dit verzoek.

5.6

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw haar verzoek in hoger beroep tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage op grond van artikel 141 Familiewet, zoals deze geldt in Polen, niet gehandhaafd. Hierop behoeft het hof geen beslissing meer te geven.

hoogte behoefte kinderen

5.7

De man voert in hoger beroep aan dat de rechtbank de behoefte van [kind 1] ten onrechte op € 190,- per maand heeft vastgesteld. Hij stelt dat de gemiddelde kosten van levensonderhoud in Polen 46,43 % lager zijn dan in Nederland, zodat - uitgaande van de door de rechtbank berekende behoefte van [kind 1] van € 190,- per maand - die behoefte in Polen € 54,- per maand bedraagt.

De vrouw betwist de stellingen van de man en voert aan dat de door de man overgelegde (van internet verkregen) informatie geen aanleiding kan geven tot aanpassing van de behoefte van [kind 1] zoals door de man verzocht. De vrouw verzoekt voor de behoefte van [kind 1] aan te sluiten bij haar in eerste aanleg ingenomen standpunt dat die behoefte € 444,- per maand bedraagt.

5.8

De man heeft voor de bepaling van de behoefte van [kind 1] verwezen naar een lijst met algemene informatie over de kosten van levensonderhoud in Polen, productie 4 in eerste aanleg. Op deze lijst staan 55 postenkosten vermeld. De man heeft in zijn verzoek in hoger beroep slechts verwezen naar zes kostenposten en daarop kennelijk gebaseerd dat de kosten van levensonderhoud in Polen ruim 46% lager zijn dan in Nederland. Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende inzicht verschaft in de wijze waarop hij het verschil in de kosten van levensonderhoud in beide landen heeft berekend. De man voert aan dat enkele op de lijst door hem genoemde kostenposten in Polen lager zijn dan in Nederland. Bij gebrek aan een volledig overzicht van alle noodzakelijke kosten van levensonderhoud in beide landen en de verschillen daarin geven de stellingen van de man het hof onvoldoende overzicht om het verschil in de kosten van levensonderhoud in Polen en Nederland te kunnen beoordelen. Het ligt op de weg van de man zijn stelling op dit punt voldoende te onderbouwen. Nu de man dit heeft nagelaten dient dat voor zijn rekening te blijven. Het hof ziet in de door de man aangevoerde stellingen geen aanleiding de behoefte van [kind 1] op een lager bedrag vast te stellen dan het door de rechtbank berekende bedrag van € 190,- per maand.

5.9

Het hof ziet in de door de vrouw aangevoerde stellingen evenmin aanleiding de behoefte van [kind 1] op een hoger bedrag vast te stellen. De vrouw heeft in eerste aanleg de kosten van [kind 1] , door middel van een standaardberekening, berekend op € 444,- per maand. Het hof verwijst naar hetgeen de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen ten aanzien van de wijze van berekening van de behoefte van [kind 1] nu partijen nooit samen met [kind 1] een gezin hebben gevormd. Het hof sluit aan bij de wijze van berekening van de behoefte van [kind 1] door de rechtbank, nu niet is betwist dat partijen nooit samen met [kind 1] een gezin hebben gevormd en die wijze van berekening van de behoefte overeenkomstig de aanbeveling van het Rapport van de Expertgroep Alimentatienormen is. Het hof maakt deze overweging van de rechtbank dan ook tot de zijne. Reeds hierom wordt niet aangesloten bij de door de vrouw gehanteerde wijze van berekening van de behoefte van [kind 1] die gebaseerd is op de standaardberekening van de kosten van [kind 1] . Hier komt nog bij dat de vrouw geen inzicht heeft verschaft in de door haar gestelde hogere behoefte van [kind 1] . Hoewel zij reeds in eerste aanleg bij brief van 3 maart 2017 heeft aangevoerd dat zij de behoefte van [kind 1] nader zal onderbouwen heeft de vrouw dat nagelaten. Op grond van het voorgaande sluit het hof aan bij de behoefteberekening van de rechtbank.

Draagkracht

5.10

Nu beide partijen in hoger beroep het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 1.913,- per maand berekenen sluit het hof hierbij aan voor de berekening van de draagkracht van de man.

5.11

Partijen verschillen van mening over de kosten van de omgang. De man heeft de kosten van omgang begroot op € 359,-. De man is uitgegaan van autokosten van € 1,25 per kilometer voor de brandstof en verblijfskosten van € 96,- voor drie nachten.

De vrouw heeft de berekening van de man gemotiveerd betwist. Zij begroot de kosten van de omgang op maximaal € 195,- per maand. Zij voert hiertoe aan dat de kosten voor een rechtstreekse retour busreis van [plaatsnaam] naar [plaatsnaam] slechts € 75,- bedragen en dat de kosten van overnachting in een hostel en/of bed & breakfast inclusief ontbijt, slechts € 3,- tot € 12,- per nacht bedragen.

5.12

Het hof acht het redelijk om, totdat de man zelfstandige woonruimte huurt, 1 oktober 2017, aan te sluiten bij de door de rechtbank gehanteerde berekening van de effecten van de omgangskosten op de draagkracht van de man. Omdat de man tot 1 oktober 2017 bij zijn ouders woonde en geen woonlasten had, heeft de rechtbank de door man opgevoerde kosten van omgang verminderd met de in de bijstandsnorm begrepen wooncomponent en in redelijkheid op het in de draagkrachtformule opgenomen draagkrachtloos inkomen een correctie toegepast van € 100,-. Het hof acht het gelet op de prioriteit van betaling van kinderalimentatie redelijk dat tegenover de hoge omgangskosten enerzijds ook rekening wordt gehouden met lage lasten anderzijds. Nu het hof aansluit bij de redenering van de rechtbank brengt dat met zich dat de man tot 1 oktober 2017 kan voorzien in de behoefte van [kind 1] van € 190,- per maand.

5.13

De man heeft door overlegging van zijn huurcontract aangetoond dat hij sinds 1 oktober 2017 woonruimte huurt voor € 250,- per maand aan kale huur. Het hof houdt hiermee rekening. Vanaf 1 oktober 2017 zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de man rekening houden met het forfaitaire bedrag van € 905,- per maand aan redelijke kosten van levensonderhoud van de man, zoals gehanteerd in de draagkrachttabel, waarin een forfaitair bedrag aan woonlasten is begrepen.

Gelet op de hoge prioriteit van de betaling van kinderalimentatie en omdat [kind 1] , gezien zijn jonge leeftijd, voor zijn (kosten van) verzorging en opvoeding nog lang afhankelijk zal zijn van zijn beide ouders, acht het hof het in dit geval redelijk de kosten van omgang van de man, zoals door beide partijen begroot, te middelen, zodat die kosten niet geheel ten laste komen van de behoefte van [kind 1] maar deels ook worden voldaan uit de resterende draagkrachtruimte van de man. Het hof berekent de kosten van omgang voor het effect op de draagkracht van de man in deze situatie in redelijkheid op € 250,- per maand.

5.14

Op grond van het voorgaande berekent het hof de draagkracht van de man met ingang van 1 oktober 2017 op 70% [€ 1.913,- - (0,3 x € 1.913,- + € 905,- + € 250,- )=] afgerond € 129,- per maand.

5.15

De vrouw stelt in hoger beroep de ingangsdatum van de onderhoudsverplichting aan de orde. Zij verzoekt - als het gerechtshof komt tot wijziging van de bestreden beschikking - de op te leggen onderhoudsbijdrage te laten ingaan op 11 november 2016 dan wel de datum van opheffing van het loonbeslag, 1 maart 2017.

Het hof hanteert evenals de rechtbank als ingangsdatum 1 maart 2017, nu in hoger beroep niet is betwist dat de man vóór die datum geen draagkracht had om een onderhoudsbijdrage te voldoen vanwege het loonbeslag op het inkomen van de man.

6De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven van partijen deels. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover het de vaststelling van een onderhoudsbijdrage voor [kind 1] betreft bekrachtigen tot 1 oktober 2017 en met ingang van die datum in zoverre vernietigen en beslissen als volgt. Mocht blijken dat de man te veel heeft betaald dan is de vrouw in redelijkheid niet gehouden de teveel betaalde bedragen terug te betalen, aangezien deze bedragen de behoefte van [kind 1] niet te boven gaan en niet is gebleken dat de vrouw de financiële middelen daarvoor heeft.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 24 augustus 2017, voor zover daarbij een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] is vastgesteld op € 190,- per maand met ingang van 1 maart 2017 en wel tot 1 oktober 2017;

vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 24 augustus 2017, voor zover daarbij een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] is vastgesteld op € 190,- per maand met ingang van 1 oktober 2017, en in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 oktober 2017 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] € 129,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, A. Smeeïng-van Hees en T. ter Brugge, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 17 mei 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733