Rechtbank Overijssel 09-05-2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:2340

Datum publicatie11-07-2018
ZaaknummerC/08/207315 / FA RK 17-2202
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsAlmelo
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Samenwonen (1:160 BW) en einde partneralim.; Limitering (nieuwe gevallen)
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Man heeft onvoldoende aangetoond dat de vrouw samenleeft in de zin van art. 1:160 BW.
De rechtbank limiteert wel de duur van de onderhoudsverplichting op 3 jaar (vanaf uitspraak). Vrouw heeft niet aan de inspanningsverplichting om in haar eigen behoefte te voorzien voldaan. Zij heeft geen enkel bewijsstuk overgelegd waaruit blijkt dat zij actie heeft ondernomen om werk te vinden. Eveneens verlaagt de rechtbank de hoogte van de bijdrage. Zij verblijft ook in het buitenland, alwaar haar levensstandaard lager is.

Volledige uitspraak


RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie- en Jeugdrecht

Zittingsplaats Almelo

zaaknummer: C/08/207315 / FA RK 17-2202

beschikking van 9 mei 2018

inzake

[A] ,

verder te noemen: de man,

wonende te [woonplaats 1] ,

verzoeker,

advocaat: mr. R.E. Schepers,

en

[B] ,

verder te noemen: de vrouw,

wonende te [woonplaats 2] ,

verweerder,

advocaat: mr. B.A.M. Oude Breuil.

1Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 12 september 2017;

- het verweer, binnengekomen op 22 november 2017;

- een op 7 april 2018 binnengekomen F9-formulier van mr. Oude Breuil met bijlagen.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op
11 april 2018. Ter zitting zijn verschenen en gehoord: de man, bijgestaan door
mr. W.H. Kesler, kantoorgenoot van mr. Schepers, en de vrouw bijgestaan door advocaat.

2De feiten

Partijen zijn op [datum] te [woonplaats 2] met elkaar gehuwd.

Bij beschikking van 30 oktober 2013 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 9 februari 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

Bij beschikking van deze rechtbank van 12 maart 2014 is de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 1.645,- per maand.

3Het verzoek

De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

primair

- voor recht te verklaren dat de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 1 januari 2016, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans met ingang van een andere datum die de rechtbank juist acht, is geëindigd;

- de vrouw te veroordelen om het door hem onverschuldigd aan haar betaalde binnen een maand na de datum van deze beschikking aan hem terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, steeds vanaf de datum waarop die termijnen zijn verschenen;

subsidiair

- de beschikking van 12 maart 2014 te wijzigen, zodat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van
1 januari 2016, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum vast te stellen op een bedrag van maximaal € 750,- per maand, waarbij de alimentatieverplichting wordt gelimiteerd voor de duur van drie jaren, dan wel voor de duur van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, althans de op te leggen alimentatieverplichting na ommekomst van drie jaren na vaststelling van dit bedrag op nihil te stellen, dan wel na een dusdanige termijn door de rechtbank in goede justitie te bepalen.

De man stelt zich primair - kort en zakelijk weergegeven - op het standpunt dat de vrouw in [het buitenland] samenwoont met de heer [C] als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 Burgerlijk Wetboek (BW). Ter onderbouwing van deze stelling heeft de man een aantal schermafdrukken van de Facebookpagina van de vrouw overgelegd. Daaruit kan worden afgeleid dat de relatie in ieder geval sinds december 2015 bestaat. De vrouw staat weliswaar nog steeds ingeschreven aan [het adres] in [woonplaats 2] , maar dit adres is slechts een postadres.

Subsidiair stelt de man zich op het standpunt dat de vrouw sinds de echtscheiding geen enkele inspanningen heeft verricht om (gedeeltelijk) in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De man heeft in 2014 een procedure tegen de vrouw gevoerd. In die procedure heeft hij de rechtbank verzocht om de alimentatieverplichting te limiteren in duur. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen, maar daarbij wel overwogen dat van de vrouw wordt verwacht dat zij binnen haar mogelijkheden alles aan doet om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Bij de echtscheiding is rekening gehouden met een behoefte van de vrouw van afgerond € 2.373,- netto per maand. Die behoefte is niet langer maatgevend, omdat de vrouw thans in [het buitenland] woont en de kosten van levensonderhoud in [het buitenland] veel lager zijn. Bij gebrek aan wetenschap stelt de man de behoefte van de vrouw op € 500,- netto per maand.

4Het verweer

De vrouw verzoekt de rechtbank de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek af te wijzen. Het standpunt van de man over de samenwoning in de zin van artikel 1:160 BW is vooral gebaseerd op speculatie. Zij ontkent dat er sprake is van een duurzame affectieve relatie met [C] .

Voor een geslaagd beroep op voormeld artikel is bovendien veel meer nodig dan het hebben van een relatie. Er moet daarnaast sprake zijn van samenwoning, een gezamenlijke huishouding en elkaar over en weer verzorgen. [C] is een vriend/kennis van haar, niet meer en niet minder. De vrouw woont niet permanent in [het buitenland] . Vorig jaar heeft zij daar vier maanden verbleven. In Nederland verblijft zij of bij een vriendin in [plaats 1] of in bij kennissen in [woonplaats 2] , omdat zij geen eigen woonruimte heeft. Er is dus geen sprake van een affectieve duurzame relatie en er is al helemaal geen sprake van een wederzijdse verzorging, een samenwoning dan wel een gemeenschappelijke huishouding.

De vrouw voert verweer tegen de verzochte ingangsdatum. De vrouw heeft het geld volledig gebruikt om te voorzien in haar kosten van levensonderhoud. Zij voert ook verweer tegen het verzoek tot limitering. Gelet op het gebrekkige opleidingsniveau en het gebrek aan werkervaring, gaat het de vrouw niet lukken om nog werk te vinden. Bovendien is haar behoefte veel hoger dan de vastgestelde onderhoudsbijdrage. De vrouw betwist dat de levensstandaard in [het buitenland] lager is dan in Nederland.

5De beoordeling

De gestelde samenwoning in de zin van artikel 1:160 BW

Voor een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een samenleven in de zin van artikel 1:160 BW is vereist dat tussen de samenlevenden een duurzame, affectieve relatie bestaat van duurzame aard die meebrengt dat de gescheiden echtgenoot en de ander elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Daarbij is voorts uitgangspunt dat artikel 1:160 BW restrictief moet worden uitgelegd vanwege het uitzonderlijke en onherroepelijke karakter van de daarin besloten sanctie.

De vrouw heeft weliswaar betwist dat er sprake is van een duurzame, affectieve relatie, maar de door de man overgelegde schermafdrukken van de Facebookpagina van de vrouw waarop de vrouw en [C] onder meer zoenend staan afgebeeld, doen vermoeden dat [C] meer is dan alleen een vriend/kennis zoals de vrouw de rechtbank en de man wil doen geloven. Echter, het hebben van een (duurzame) affectieve relatie maakt nog niet dat er sprake is van samenleven in de zin van artikel 1:160 BW.

Zoals hiervoor al vermeld, dient voor een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een samenleven in de zin van artikel 1:160 BW ook te worden vastgesteld dat de gescheiden echtgenoot en de ander elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. De stellingen van de man dat de vrouw vaker in [het buitenland] verblijft dan in Nederland, dat de vrouw [C] op haar Facebook haar grote liefde dan wel haar man noemt, dat [C] in de auto van de vrouw rijdt en dat [C] en de vrouw op de foto’s ook samen in een huis staan afgebeeld, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de conclusie dat de vrouw en [C] samenwonen en dat er sprake is van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding en van een wederzijdse verzorging. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat daarvan sprake is. Zij heeft onder meer verklaard dat haar dochter in [het buitenland] woont en dat zij in 2017 in totaal vier maanden in [het buitenland] bij haar dochter heeft verbleven. Dit mede als gevolg van de bevalling van haar dochter. Zij staat nog ingeschreven op het adres in [woonplaats 2] en zij verblijft een groot deel van het jaar in [plaats 1] bij een vriendin. De man heeft zijn stelling, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, op dit punt onvoldoende met feiten en/of omstandigheden onderbouwd.

Daarvan kan slechts sprake zijn indien de samenwonenden bijdragen in de kosten van de gezamenlijke huishouding, dan wel op een andere wijze in elkaars verzorging voorzien. Daarvan is de rechtbank niet dan wel onvoldoende gebleken. De omstandigheid dat de voormalige inboedel van partijen op enkele van de door de man overgelegde schermafdrukken te zien is, doet niets af aan dit oordeel van de rechtbank.

Uit het door de man overgelegde vonnis van deze rechtbank van 29 maart 2017 inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap blijkt dat de man en de vrouw van plan waren om naar [het buitenland] te vertrekken en dat daarom samen is besloten de inboedel naar [het buitenland] te laten verslepen. Dat deze inboedel vervolgens op enkele schermafdrukken te zien is, komt de rechtbank dan ook niet vreemd voor en leidt niet tot de conclusie de man daaraan verbindt.

De man heeft geen bewijs aangeboden van zijn stelling, zodat de rechtbank, gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, niet dan wel onvoldoende aannemelijk acht gemaakt dat de vrouw samenleeft met een ander in de zin van artikel 1:160 BW. Het verzoek van de man wordt daarom afgewezen. Voor een omkering van de bewijslast, zoals door de man aangevoerd, bestaat geen aanleiding. Volgens art. 150 Rv draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Het bewijs rust op degene die iets stelt en niet op degene die iets ontkent. Het is dus aan de man om aan te tonen dat sprake is van samenleven in de zin van artikel 1:160 BW en niet aan de vrouw om aan te tonen dat daarvan geen sprake is. Onder bijzondere omstandigheden kan de rechter overgaan tot omkering van de bewijslast. Die omkering van de bewijslast kan voortvloeien uit zowel geschreven als ongeschreven rechtsregels. Daarnaast kan deze voortvloeien uit de eisen van redelijkheid en billijkheid. Duidelijk is dat het om uitzonderlijke gevallen moet gaan. Dat daarvan sprake is, is gesteld noch gebleken. Het primaire verzoek van de man wordt afgewezen.

Het verzoek tot nihilstelling/limitering

De man heeft de rechtbank verzocht om zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw in hoogte en in duur te beperken. De rechtbank overweegt hierover het volgende.

De rechtbank heeft in haar beschikking van 12 maart 2014 onder meer overwogen dat van de vrouw, binnen haar mogelijkheden, wordt verwacht dat zij er alles aan doet in haar eigen levensonderhoud/behoefte te voorzien. Aan de vrouw is hiermee een inspanningsverplichting opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan die inspanningsverplichting heeft voldaan. Zij volstaat met te stellen dat het haar gelet op haar leeftijd, haar gebrek aan opleiding en werkervaring niet lukt om werk te vinden, ook niet als schoonmaakster. Zij heeft geen enkel bewijsstuk ter onderbouwing van haar stelling overgelegd. Van de vrouw mocht, mede gelet op voormelde overweging van de rechtbank, op zijn minst worden verwacht dat zij zou aantonen (bijvoorbeeld door het overleggen van sollicitatiebrieven) welke inspanningen zij de afgelopen vier jaar heeft verricht om werk te vinden. De vrouw heeft geen enkele sollicitatiebrief overgelegd. Ook heeft zij geen bewijzen van inschrijvingen bij uitzendbureaus overgelegd, terwijl zij heeft verklaard dat zij wel pogingen heeft ondernomen om via uitzendbureaus werk te vinden. Zij heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij de afgelopen vier jaren (serieuze) pogingen heeft ondernomen om werk te vinden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij verklaard dat het lang geleden is geweest dat zij voor het laatst een poging heeft ondernomen om werk te vinden. Zij weet echter niet meer waar zij heeft gesolliciteerd.

De rechtbank is van oordeel dat het hierdoor aan de vrouw zelf te wijten is dat zij nog steeds niet (voor een deel) in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Al deze omstandigheden dienen er naar het oordeel van de rechtbank toe te leiden dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw in hoogte en in duur dient te worden beperkt. Dat het verzoek van de man tot limitering van de duur destijds bij voormelde beschikking is afgewezen, maakt niet dat de man dit verzoek niet opnieuw in deze procedure kan doen. Van een verkapt appel is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De omstandigheden zijn immers gewijzigd in die zin dat de vrouw toen nog niet kon worden verweten dat zij niet (gedeeltelijk) in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. Dit verwijt kan haar nu wel worden gemaakt.

De rechtbank zal de aanvullende behoefte van de vrouw in redelijkheid en billijkheid vast op € 1.000,- bruto per maand en de onderhoudsverplichting in duur limiteren tot drie jaren.
De rechtbank acht hierbij voorts van belang dat voldoende aannemelijk is geworden dat de vrouw, hoewel zij in Nederland staat ingeschreven en woont, regelmatig in [het buitenland] verblijft. De vrouw heeft in haar verweerschrift gesteld dat zij niet permanent in [plaats 2] woonachtig is. De rechtbank concludeert hieruit dat zij daar wel met enige regelmaat verblijft. In 2017 heeft zij vier maanden in [het buitenland] verbleven. De rechtbank sluit niet uit dat zij ook in de toekomst gedurende langere periodes in [het buitenland] zal verblijven, omdat haar dochter daar woont en voorts omdat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling van 21 februari 2017 in de procedure tot vaststelling van de verdeling van huwelijksgoederengemeenschap heeft verklaard dat zij een huis huurt in [plaats 2] . De rechtbank heeft in haar vonnis van
29 maart 2017 vervolgens overwogen dat de inboedel, als zijnde aanwezig in het huis van de vrouw en aldaar in gebruik, aan de vrouw moet worden toebedeeld. De rechtbank acht voorts van belang dat de vrouw in [het buitenland] ook een auto heeft. De rechtbank is van oordeel dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij ook in [het buitenland] pogingen onderneemt om werk te vinden telkens als zij daar voor een langere periode verblijft. Haar verblijf in [het buitenland] ontslaat haar niet van haar inspanningsverplichting om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank is het eens met de man dat het niet onaannemelijk is dat de levensstandaard in [het buitenland] lager is dan in Nederland.

De ingangsdatum

Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist. De rechtbank hanteert als ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage de datum van indiening van het verzoekschrift, nu de vrouw er vanaf die datum redelijkerwijze rekening mee heeft kunnen en moeten houden dat de onderhoudsbijdrage zou worden gewijzigd.

De terugbetalingsverplichting

Volgens vaste rechtspraak dient de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, steeds aan de hand van wat tijdens de procedure is gebleken te beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Bij die beoordeling is onder andere van belang de omvang van de eventuele terugbetalingsverplichting, wat is gebleken omtrent de financiële situatie van partijen, in hoeverre de eerder betaalde bijdragen reeds zijn verbruikt, of deze bijdragen in overeenstemming waren met de behoefte, en het belang van de onderhoudsplichtige bij terugbetaling van de door hem te veel betaalde bijdragen.

Een onderhoudsgerechtigde die te hoge bedragen heeft ontvangen, zal immers in beginsel gehouden zijn tot terugbetaling daarvan. De rechtbank overweegt als volgt.

Van een terugbetalingsverplichting is de rechtbank niet gebleken. De man is per
1 januari 2016 gestopt met het betalen van de vastgestelde alimentatie. Voorts is gesteld noch gebleken dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen de bijdragen vanaf
12 september 2017 al heeft geïnd.

De proceskosten

Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.

6De beslissing

De rechtbank:

1. wijst af de primaire verzoeken van de man;

2. wijzigt de bij beschikking van de rechtbank van 12 maart 2014 vastgestelde bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van haar levensonderhoud en stelt die bijdrage met ingang van 12 september 2017 vast op € 1.000,- (duizend euro) per maand, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

3. bepaalt de termijn waarop de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw wordt beëindigd op 9 mei 2021.

4. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5. compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

6. wijst af hetgeen subsidiair meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. A.A.J. Lemain en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2018 in tegenwoordigheid van G.M. Keupink, griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733