Gerechtshof Amsterdam 12-06-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2208

Datum publicatie10-07-2018
Zaaknummer200.228.638/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilieprocesrecht; Belanghebbende;
Kinderen; Gerechtelijke vaststelling ouderschap
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Wie zijn ogv art. 798 Rv jo art. 806 lid 1 Rv als belanghebbenden ontvankelijk in hun appel van de gerechtelijke vaststelling vaderschap ex art. 1:207 BW? Hof zoekt aansluiting bij het Procesreglement overige (Boek 1) zaken. Anders dan t.t.v HR 17-05-20131 wordt in het procesreglement niet langer de erfgenaam van een overleden man als belanghebbende aangemerkt, maar de afstammelingen. Kinderen man zijn belanghebbenden, weduwe - die erfgenaam is - niet.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Zaaknummer: 200.228.638/01

Zaaknummer rechtbank: C/13/617455 / FA RK 16-7200 (MN NS)

Beschikking van de meervoudige kamer van 12 juni 2018 inzake:

1 [appellante sub 1] ,

wonende te [woonplaats a] ,

hierna te noemen: [appellante sub 1] ,

2. [appellante sub 2] ,

wonende te [woonplaats a] ,

hierna te noemen: [appellante sub 2] ,

3. [appellante sub 3] ,

wonende te [woonplaats b] ,

hierna te noemen: [appellante sub 3]

4. [appellante sub 4] ,

wonende te [woonplaats c] ,

hierna te noemen: [appellante sub 4]

5. [appellante sub 5] althans haar erfgenamen),

wonende te Suriname,

hierna te noemen: [appellante sub 5] ,

verzoekers in hoger beroep,

hierna gezamenlijk te noemen: appellanten,

advocaat: mr. G.P. Dayala te Amsterdam,

en

1 [geïntimeerde sub 1] ,

wonende te [woonplaats a] ,

hierna te noemen: [geïntimeerde sub 1] ,

2. [geïntimeerde sub 2] ,

wonende te [woonplaats a]

hierna te noemen: [geïntimeerde sub 2] ,

3. [geïntimeerde sub 3] ,

wonende te [woonplaats a] ,

hierna te noemen: [geïntimeerde sub 3] ,

4. [geïntimeerde sub 4] ,

wonende te [woonplaats a] ,

hierna te noemen: [geïntimeerde sub 4]

5. [geïntimeerde sub 5] ,

wonende te [woonplaats a] ,

hierna te noemen: [geïntimeerde sub 5] ,

verweerders in hoger beroep,

hierna gezamenlijk te noemen: geïntimeerden,

advocaat: mr. S. Mathoerapersad te Amsterdam.

1. Het geding in hoger beroep

1.1

Appellanten zijn op 15 november 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 augustus 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, op verzoek van geïntimeerden ingevolge artikel 1:207 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het ouderschap van [X] (hierna te noemen: de man), geboren [in] 1938 te district Suriname (Suriname), overleden te [plaats] (Suriname) op 27 oktober 2013, ten aanzien van geïntimeerden vastgesteld.

1.2

De mondelinge behandeling heeft op 16 februari 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- [appellante sub 2] en [appellante sub 3] , namens appellanten, bijgestaan door mr. A.R. Sitaldin, waarnemend voor mr. G.P. Dayala;

- namens geïntimeerden, mr. S. Mathoerapersad.

2Feiten

2.1

De moeder van geïntimeerden is [y] , geboren [in] 1936 te Suriname.

2.2

De man is [in] 1957 gehuwd met [appellante sub 1] (verzoekster sub 1). Uit dit huwelijk zijn vijf kinderen geboren, waaronder [appellante sub 2] , [appellante sub 3] , [appellante sub 4] en [appellante sub 5] . De man is op 27 oktober 2013 in Suriname overleden.

2.3

Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2016 is gerechtelijk vastgesteld dat de man de vader is van [Z] , de oudste broer van geïntimeerden.

3De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1

De vraag dient te worden beantwoord of appellanten ontvankelijk zijn in hun hoger beroep tegen bovengenoemde beschikking van 16 augustus 2017.

3.2

Appellanten hebben ter zitting in hoger beroep – kort gezegd – betoogd dat zij als erfgenamen van de man en omdat zij door de bestreden beschikking rechtstreeks in hun belangen worden geraakt, belanghebbenden zijn in de zin van artikel 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), zodat zij ontvankelijk zijn in hun hoger beroep.

Geïntimeerden hebben zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van het hof.

3.3

Het hof overweegt als volgt.

3.4

In artikel 358 lid 1 en 2 Rv is bepaald dat tegen beschikkingen van de rechtbank in verzoekschriftprocedures hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker, door de in de procedure verschenen belanghebbenden en door andere belanghebbenden. Artikel 798 lid 1 Rv bepaalt evenwel dat voor de toepassing van afdeling 1 van titel 6 van boek 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – dat wil zeggen: in het kader van de rechtspleging in andere zaken betreffende het persoenen- en familierecht dan scheidingszaken – onder belanghebbenden wordt verstaan ‘degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft’. Uit artikel 806 lid 1 Rv volgt dat in afwijking van het bepaalde in artikel 358 lid 2 Rv van een beschikking in een andere zaak betreffende het personen- en familierecht dan een scheidingszaak, hoger beroep slechts kan worden ingesteld door de verzoeker en door een belanghebbende als bedoeld in artikel 798 Rv.

3.5

De vraag die thans voorligt, is dan ook of appellanten belanghebbenden zijn in de zin van artikel 798 Rv en derhalve kunnen worden ontvangen in hun verzoek in hoger beroep.

Artikel 1:207 lid 1 BW bepaalt dat het ouderschap van een persoon, ook indien deze is overleden, op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank kan worden vastgesteld op verzoek van: a. de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en b. het kind. In het Procesreglement overige (Boek1) zaken, zestiende druk (april 2017) (hierna: het procesreglement) wordt in het kader van een procedure tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap op de voet van dit artikel (onder meer) als belanghebbende aangemerkt de man op wie het verzoek betrekking heeft, of, omdat het verzoek ook een overleden man kan betreffen, in dat geval, zijn afstammelingen. Hoewel het procesreglement ziet op de procedure bij de rechtbank, ziet het hof aanleiding aan te sluiten bij de hierin gehanteerde kring van belanghebbenden. Nu het onderhavige verzoek op de man betrekking heeft en appellanten sub 2 tot en met 5 afstammelingen zijn van de man, zijn zij belanghebbenden in deze procedure en ontvankelijk in hun verzoek.

3.6

Voor wat betreft appellante sub 1 geldt als volgt. Appellante sub 1 is gehuwd geweest met de man en is zijn erfgenaam. Anders dan ten tijde van de beschikking van de Hoge Raad van 17 mei 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ3641) wordt in het procesreglement niet langer de erfgenaam van de aangewezen vader als belanghebbende aangemerkt, maar - zoals hiervoor overwogen - de afstammelingen van de man. Gelet hierop en nu de positie van erfgenaam van de man in een procedure als deze op zichzelf niet een zelfstandig maar slechts een afgeleid belang met zich brengt, is appellante sub 1 naar het oordeel van het hof geen belanghebbende. Voor dit oordeel is mede van belang dat ook overigens geen feiten en/of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot de conclusie moeten leiden dat de rechten of verplichtingen van appellante sub 1 door het verzoek van geïntimeerden rechtstreeks worden geraakt. Dat appellante sub 1 in eerste aanleg, zoals zij heeft betoogd, wel als belanghebbende is aangemerkt, maakt het voorgaande niet anders. De appelrechter dient ambtshalve te beoordelen of een betrokkene in hoger beroep belanghebbende is in de zin van art. 798 lid 1 eerste volzin Rv, en is daarbij niet gebonden aan het oordeel dienaangaande van de rechter in eerste aanleg. Appellante sub 1 is derhalve niet-ontvankelijk in haar verzoek.

3.7

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4De beslissing

Het hof:

verklaart appellante sub 1 niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;

verklaart appellanten sub 2 tot en met 5 ontvankelijk in hun hoger beroep;

houdt iedere verdere beslissing aan;

gelast de oproeping van partijen tegen een nog nader te bepalen datum.

Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. T.A.M. Tijhuis en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier, en is op 12 juni 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.

Jurisprudentie 1

Hoge Raad 17-05-2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3641


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733