Rechtbank Rotterdam 01-06-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:5463

Datum publicatie09-07-2018
ZaaknummerC/10/549366 / JE RK 18-1267
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; UHP bij andere ouder; Drangtraject
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Ondertoezichtstelling in zgn. 'drang'-zaak. Moeder van 2-jarig kind heeft belast verleden, waaronder drugsverslaving. Zij is zelf angstig voor terugval en wil hulp, maar er zijn lange wachtlijsten. Ondertussen geen urinecontroles bij moeder. Rechtbank: uitblijven van hulp en urinecontroles zeer zorgelijk en onwenselijk. Veiligheidsplan jeugdbescherming voldoet daarmee niet. Wachtlijsten urinecontroles geen argument, het is aan jeugdbescherming als casusregisseur binnen drangtraject om daar (juridische) stappen in te nemen.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd

zaakgegevens: C/10/549366 / JE RK 18-1267

datum uitspraak: 1 juni 2018

beschikking ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,

betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2015 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te Schiedam.

De kinderrechter merkt als informant aan:

[naam vader] ,

Hierna te noemen de vader, wonende te Zwartewaal.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 24 april 2018, ingekomen bij de griffie op 25 april 2018.

Op 1 juni 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.

Gehoord zijn:

- de moeder,

- de vader,

- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,

- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam

Rijnmond, hierna te noemen de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] .

De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan de grootvader moederzijde,

dhr. [naam grootvader] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.

[voornaam minderjarige] verblijft bij de vader.

Het verzoek en het standpunt van de Raad
De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verzocht voor de duur van twaalf maanden.

De Raad heeft het verzoek ter zitting gewijzigd, in die zin dat naast een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de vader, wordt verzocht voor de duur van zes maanden. De Raad heeft het verzoek als volgt toegelicht. In de afgelopen maanden is er veel gebeurd. De moeder en [voornaam minderjarige] zijn vanuit de vrouwenopvang in Zwolle verhuisd naar Schiedam. Vanuit de vrouwenopvang is een melding gedaan bij de Raad en tijdens het raadsonderzoek is gebleken dat er sprake was van onvoldoende continuïteit en voorspelbaarheid. Er is tevens sprake van drugsgebruik bij de moeder terwijl de hulpverlening nog niet is gestart. Daarnaast is de financiële situatie nog niet op orde en heeft [voornaam minderjarige] , hoewel hij nog jong is, al veel wisselende opvoedsituaties gekend. Het is daarom belangrijk dat de moeder, en ook de vader, ondersteuning krijgen van een jeugdbeschermer. De moeder heeft aangegeven dat het voor haar te zwaar is om de zorg voor [voornaam minderjarige] te dragen. [voornaam minderjarige] verblijft thans bij zijn vader, maar omdat hij geen gezag over [voornaam minderjarige] heeft is een machtiging tot uithuisplaatsing nodig. De ouders hebben overigens drie weken geleden het gezamenlijk gezag aangevraagd. De GI heeft zicht gekregen op de situatie bij de vader en dit met de Raad besproken. De vader is betrokken bij [voornaam minderjarige] . Hij heeft een baan en zijn partner, die ook bij de vader woont, volgt momenteel een opleiding.

Het standpunt van de GI

De GI heeft zich desgevraagd achter het verzoek van de Raad gesteld. De GI heeft naar voren gebracht dat de moeder open staat voor de hulpverlening en daaraan meewerkt, maar dat zij, gezien de persoonlijke problematiek, ook wel eens keuzes maakt die niet in het belang van [voornaam minderjarige] zijn. De moeder is daarop aan te spreken en zij probeert het vervolgens te veranderen, maar dat kost haar moeite. De vader is erg betrokken. De communicatie tussen de ouders kan soms beter verlopen. De meerwaarde van een jeugdbeschermer is dat opgekomen kan worden voor de belangen van [voornaam minderjarige] en dat goede afspraken gemaakt kunnen worden tussen de ouders. Er zijn inmiddels afspraken gemaakt over de omgang tussen de moeder en [voornaam minderjarige] en deze afspraken worden na vijf keer geëvalueerd. Gekeken wordt of de omgang uitgebreid kan worden of dat het voor het moment voldoende is.

Het standpunt van de moeder

De moeder heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat zij het eens is met het verzoek van de Raad, maar niet met de manier waarop de melding is gedaan. De moeder vindt het pijnlijk en emotioneel, maar zij wil voorkomen dat het mis gaat en dat [voornaam minderjarige] met geweld en tegenzin bij haar wordt weggehaald. Momenteel heeft de moeder één keer per week hulpverlening vanuit het Wijkteam. Zij wordt geholpen met de financiën en daarnaast wordt gesproken over de omgang met [voornaam minderjarige] en over andere zaken waarover de moeder zich zorgen maakt. De uitkering voor de moeder is geregeld, zij betaalt de huur en de schulden worden afbetaald. De moeder zit inmiddels acht weken te wachten op hulpverlening vanuit de Bouman GGZ voor haar verslavingsproblematiek. Er is afgesproken dat er donderdag a.s. contact is met de Bouman GGZ voor een intakegesprek. De Bouman GGZ heeft wachtlijsten en het is niet mogelijk geweest om met spoed hulp in te schakelen, bijvoorbeeld via de huisarts. De moeder staat open voor hulpverlening en is ten einde raad. De moeder is bang voor een terugval en zij heeft daartoe elke dag de mogelijkheid omdat zij geen dagbesteding heeft. Het vinden en behouden van een baan zal momenteel niet lukken omdat de moeder, wanneer het tegen zit, met alles stopt. Om dit patroon te doorbreken en om het dagelijks leven op te pakken, acht de moeder hulpverlening in de zin van traumaverwerking en ondersteuning bij het voorkomen van een terugval noodzakelijk.

De beoordeling
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De zorgen zijn zowel gelegen in de sociaal-emotionele ontwikkeling van [voornaam minderjarige] als in de opvoedomgeving en veiligheid bij de moeder.

De moeder heeft een belast verleden. Zij heeft weinig stabiliteit gekend en er is sprake geweest van loverboyproblematiek en middelengebruik, dit laatste ook tijdens de borstvoeding. De moeder heeft aangegeven momenteel geen drugs te gebruiken, maar zij is angstig voor een terugval. De moeder wenst hulp bij het verwerken van de trauma’s uit haar jeugd en haar verslaving. Deze hulpverlening is, vanwege lange wachtlijsten, tot op heden niet ingezet. Er worden daarnaast, zo blijkt ook uit de toelichting ter zitting, geen urinecontroles bij moeder afgenomen. De kinderrechter acht het uitblijven van hulpverlening en urinecontroles in deze zaak zeer zorgelijk en onwenselijk.

Er is binnen het kader van een drangtraject door de jeugdbescherming als casusregisseur een veiligheidsplan opgesteld waar ook ambulante spoedhulp (Enver) bij is ingezet. Ten tijde van het drangtraject had de moeder alleen de zorg voor een jong minderjarig kind van twee jaar oud. In genoemd veiligheidsplan zijn basisvoorwaarden opgesteld waaraan moet worden voldaan. Gelet op het verslavingsverleden van moeder, het drugsgebruik tijdens de borstvoeding, en haar openheid dat voor een terugval in gebruik moet worden gevreesd, is het onbegrijpelijk dat er binnen het kader van het drangtraject geen urinecontroles zijn uitgevoerd. Daarmee is door de jeugdbescherming een plan aangeboden wat niet voldoet aan de veiligheidsvoorwaarden. Het argument dat er wachtlijsten zijn voor urinecontroles doet hier niets aan af. Het ligt op de weg van de jeugdbescherming als casusregisseur binnen het drangtraject om daar (juridische) stappen in te ondernemen.

De moeder heeft recentelijk aangegeven de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] niet meer te kunnen dragen, waarna [voornaam minderjarige] bij de vader is gaan wonen. De situatie bij de vader is voldoende stabiel en het is voor de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] belangrijk dat deze situatie wordt gecontinueerd. Nu de vader geen gezag over [voornaam minderjarige] heeft is een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk.

De moeder moet, alvorens zij [voornaam minderjarige] een veilige opvoedomgeving kan bieden, sterker en stabieler worden. Het is daarom van belang dat de moeder zo spoedig mogelijk hulpverlening in het kader van middelengebruik en traumaverwerking ontvangt. De kinderrechter verwacht van de jeugdbescherming dat zij deze hulpverlening zal inzetten. Hulpverlening in het vrijwillig kader kan als ontoereikend worden geacht.

Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter stelt [voornaam minderjarige] daarom onder toezicht voor de duur van twaalf maanden. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW.

De beslissing

De kinderrechter:

stelt [voornaam minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, met ingang van heden tot 1 juni 2019;

verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de vader, met ingang van heden tot 1 december 2019;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. P.L. van Dijke, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.J. Langelaar als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2018.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733