Gerechtshof Amsterdam 03-07-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2304

Datum publicatie09-07-2018
Zaaknummer200.230.467/01 NOT
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:TNORSHE:2017:26
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenTuchtrecht / aansprakelijkheid; Tuchtrecht/aansprakelijkheid notaris;
Erfrecht; Executeur nalatenschap; Uitvaart / asbestemming
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Klaagster verwijt notaris dat zij als executeur-afwikkelingsbewindvoerder onzorgvuldig heeft gehandeld doordat zij opdracht heeft gegeven tot de crematie van moeder, zonder dat zij de erfgenamen van het overlijden op de hoogte heeft gesteld. Klacht gegrond: het is niet aan de executeur, die zich in beginsel dient te houden aan de bewoordingen van het testament, om te oordelen over de vraag of de wil van moeder al dan niet juist in het testament is weergegeven. Berisping.Overige klachten ongegrond.

Volledige uitspraak


beslissing

___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht

zaaknummer : 200.230.467/01 NOT

nummer eerste aanleg : SHE/2017/55

beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 3 juli 2018

inzake

[naam] ,

wonend te [plaats] ,

appellante,

gemachtigde: mr. C.C. Simonis, verbonden aan SRK Rechtsbijstand,

tegen

mr. [naam] ,

notaris te [plaats] ,

geïntimeerde,

gemachtigde: mr. G.W.J. van Dijke, advocaat te Middelburg.

1 Het geding in hoger beroep

1.1.

Appellante (hierna: klaagster) heeft op 28 december 2017 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort
's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 4 december 2017 (ECLI:NL:TNORSHE:2017:26). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) op een onderdeel (klachtonderdeel a) gegrond verklaard en de notaris de maatregel van berisping opgelegd. De kamer heeft de klacht voor het overige (klachtonderdelen b t/m d) ongegrond verklaard.

1.2.

De notaris heeft op 31 januari 2018 een verweerschrift bij het hof ingediend.

1.3.

Op 9 april 2018 heeft het hof van klaagster nadere producties ontvangen.

1.4.

De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 19 april 2018. Klaagster, vergezeld van haar gemachtigde, en de notaris, vergezeld van haar gemachtigde, zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klaagster aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnotitie.

2 Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3. Feiten

3.1.

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Aangevuld met andere feiten die in het geding zijn gebleken, gaat het in deze zaak om het volgende.

3.2.1.

Op 2 juni 2015 heeft de moeder van klaagster een gesprek gehad met mevrouw [X] , verbonden aan [naam] (hierna ook: de uitvaartondernemer) over haar wensen met betrekking tot haar uitvaart. Moeder was ernstig en ongeneeslijk ziek. Mevrouw [X] heeft de tijdens dit gesprek gemaakte afspraken als volgt samengevat in een brief aan moeder:

“- Na u overlijden, wilt u dat wij uw zus bellen (en evt. andere familie).

- Na overlijden halen wij u op.

- U wilt niet opgebaard worden.

- U wilt zo snel mogelijk gecremeerd worden.

- Na de crematie wilt u uitgestrooid worden bij uw man en zoon.

- Bij uitstrooien uw familie contacteren.

- Uitvaartverzekering is in ons bezit, na overlijden zullen wij deze laten uitkeren.

- U heeft aangegeven aan ons, om een heel eenvoudige crematie te verzorgen, zonder familie. Na u overlijden zorgen wij ervoor dat de akte van overlijden bij Notaris [de notaris] terecht komt.“

3.2.2.

Op 3 juni 2015 heeft moeder een gesprek gehad met kandidaat-notaris mr. [naam] (hierna: de kandidaat-notaris) omdat zij haar testament wilde wijzigen. De kandidaat-notaris was destijds werkzaam op het kantoor van de notaris. Diezelfde dag heeft de kandidaat-notaris, als waarnemer van de notaris, een akte gepasseerd waarbij moeder haar testament heeft gewijzigd. Daarbij heeft moeder haar zoon [naam] onterfd en heeft zij haar overige vier kinderen (onder wie klaagster) en de kleindochter van haar vooroverleden echtgenoot tot erfgenamen benoemd. Ten aanzien van haar uitvaart is in het testament bepaald:

“Ik leg mijn erfgenamen de last op mijn crematie te regelen en mijn as te doen uitstrooien op de begraafplaats aan [adres] . Ik wens dat er geen dienst wordt gehouden.”

3.2.3.

De notaris is bij dit testament tot executeur benoemd, onder toekenning van een beloning voor de door haar te verrichten werkzaamheden tot een zodanig bedrag als overeenkomt met de bij haar geldende tarieven.

3.2.4.

Moeder is op [sterfdatum] 2015 overleden. De uitvaartondernemer heeft de notaris benaderd met de vraag of de uitvaart door hen verzorgd mocht worden op de door moeder aangegeven wijze. De notaris heeft daarmee ingestemd, zie ook onder 3.2.8.

3.2.5.

Op donderdag 18 juni 2015 heeft de notaris de uitvaartondernemer opdracht gegeven voor de crematie van moeder. De crematie heeft op vrijdag 19 juni 2015 om 9.00 uur plaatsgevonden.

De familie is niet voorafgaand aan de crematie ingelicht omtrent het overlijden van moeder. De kandidaat-notaris heeft de zus van moeder (tante van klaagster) in de middag van 19 juni 2015 telefonisch meegedeeld dat moeder op [sterfdatum] 2015 was overleden en dat zij die ochtend was gecremeerd.

3.2.6.

Bij brief van 22 juni 2015 heeft de notaris klaagster en de overige erfgenamen een kopie toegezonden van het testament van moeder en (onder andere) informatie verstrekt over de afwikkeling van de nalatenschap en de mogelijkheden tot aanvaarding/verwerping daarvan. Verder heeft de notaris in die brief meegedeeld dat moeder haar tot executeur had benoemd alsmede waaruit de bevoegdheden en verplichtingen van een executeur bestaan. Ten aanzien van de inboedel heeft de notaris vermeld:

“Aangezien de huur zo snel mogelijk moet worden opgezegd, dient de woning leeg gemaakt te worden. Mevrouw [moeder] (het hof begrijpt hier en verder: moeder) heeft zelf aangegeven dat haar spullen naar de kringloop mogen. Indien u interesse heeft in inboedelgoederen verzoek ik u dit zo snel mogelijk doch uiterlijk voor 29 juni aan mij door te geven.”

Verder heeft de notaris meegedeeld dat het banksaldo, voor zover haar op dat moment bekend, ongeveer € 11.000,00 bedroeg.

3.2.7.

De notaris heeft op 24 juni 2015 telefonisch van klaagster vernomen dat niemand interesse had in de inboedel en dat de kringloop mocht worden gebeld. De notaris heeft dit op 25 juni 2015 aan klaagster per brief bevestigd. Deze brief houdt in, voor zover van belang:

“Hierbij bevestig ik u dat u heeft mede gedeeld dat de inboedel uit de woning mag en dat u hier geen interesse in heeft. Mocht dit anders zijn dan verzoek ik u dit per omgaande kenbaar te maken.”

3.2.8.

De uitvaartondernemer heeft de notaris op 30 juni 2015 een brief gezonden met betrekking tot de gang van zaken. Deze brief houdt in, voor zover van belang:

“Graag wil ik van u opheldering inzake het overlijden van mevr. [moeder] .

Op de dag van haar overlijden hebben wij telefonisch contact gehad met uw kantoor, of de uitvaart geregeld mocht worden op de manier zoals wij met haar hadden besproken. U gaf ons hiervoor toestemming.

We hadden mevr. beloofd haar zus te bellen, maar hadden hiervan geen telefoonnummer. Twee van onze mensen zijn bij uw kantoor om de sleutel van haar woning geweest om het betreffende telefoonnummer te zoeken. De doos waar mevr. ons had verteld waar haar papieren inlagen was er niet meer. Bij terugkomst op kantoor is er nogmaals contact geweest.

U/uw kantoor gaf aan dat de bewuste doos bij u op kantoorstond, maar dat hij nog onaangeroerd was. Op dat moment is ons beloofd dat u/uw kantoor de zus van mevr. zou inlichten. Echter dit blijkt nooit te zijn gebeurd.”

3.2.9.

Op 13 juli 2015 heeft een zus van klaagster aan de notaris meegedeeld dat het saldo van de bankrekening van moeder aanmerkelijk minder bedroeg. Op advies van de notaris hebben de erfgenamen daarover zelf contact opgenomen met de [bank] , waarna zij op 21 juli 2015 een gesprek met de bank hebben gehad. Toen is ontdekt dat op 5 juni 2015 door middel van een pinopname een bedrag van € 5.000,00 was opgenomen van de rekening van moeder. In verband met haar gezondheidssituatie kon moeder dit volgens de erfgenamen onmogelijk zelf hebben gedaan.

3.2.10.

De notaris heeft klaagster op 27 juli 2015 een brief gezonden. Deze brief houdt in, voor zover van belang:

“In verband met de opzegging van de huur en de lege oplevering van de woning is door mij – in overleg met de woonstichting – iemand ingeschakeld die de spullen uit de woning zal halen en deze bezemschoon zal opleveren. Deze persoon zal op 10 augustus de woning leeg halen.

De kosten hiervan komen ten laste van het banksaldo van mw. [moeder] .

Indien u deze kosten wilt voorkomen, heeft u de mogelijkheid om de sleutel te komen ophalen en zelf voor een lege en schone oplevering te zorgen.

(…) Indien u foto’s of andere spullen wilt, dan kunt u de sleutel komen ophalen. Dit geldt voor iedere erfgenaam. Indien u dit doet, kunt u echter daarna niet meer verwerpen.”

3.2.11.

Op 3 augustus 2015 heeft de notaris telefonisch contact gehad met de [bank] over de geldopname. Een medewerker van de [bank] heeft daarbij aan haar meegedeeld dat moeder haar pinlimiet zelf had verhoogd en dat het bedrag was opgenomen met de pinpas van moeder.

3.2.12.

Bij e-mail van 5 augustus 2015 heeft een medewerker van de [bank] aan de notaris bericht dat de (camera)beelden bij de pinautomaat drie maanden worden bewaard. Diezelfde dag heeft de notaris de erfgenamen per e-mail als volgt bericht:

“Hierbij deel ik u mede dat ik van de [bank] heb vernomen dat camerabe3elden van de pin-automaat 3 maanden worden bewaard. Aangezien er op 5 juni een bedrag van € 5.000,= is opgenomen en niet bekend is wie dat heeft gedaan, noch waar dit geld is gebleven, adviseer ik u om aangifte te doen bij de politie. De [bank] mag de camera-beelden alleen vrij geven nadat er aangifte is gedaan. Omdat er reeds 2 maanden zijn verstreken, adviseer ik u om snel te handelen.

Ten aanzien van de woning deel ik u mede dat de nieuwe huurder akkoord gaat met het laten staan van de spullen. Ook zorgt hij zelf voor het schoonmaken van de woning. Dit bespaart kosten. Ik heb de nieuwe huurder gevraagd om persoonlijke spullen bij mij af te geven indien hij deze zou vinden.”

3.2.13.

De notaris heeft de voormalige woning van moeder op 6 augustus 2015 grondig geïnspecteerd.

3.2.14.

In een e-mail aan de notaris van 7 augustus 2015 heeft een zus van klaagster haar onvrede geuit over de werkwijze van de notaris in verband met de overdracht van de woning, de pinopname, de beschrijving van de inboedelgoederen en de (afscheids-)brieven van moeder. Daarbij heeft zij de notaris meegedeeld dat zij en een andere erfgename op 5 en 6 augustus 2015 bij de politie aangifte hebben gedaan in verband met de pinopname.

De notaris heeft bij e-mail van diezelfde dag op de vragen en opmerkingen van de zus gereageerd, onder meer met de volgende mededelingen:

“In mijn brief van 27 juli heb ik u mede gedeeld dat de huur was opgezegd en dat de woning op 10 augustus leeg gehaald zou worden. Gezien het geringe saldo kan de huur niet door blijven lopen. Bovendien mag de woning niet zonder huurder blijven van de Woonstichting.

Ik heb diverse malen gevraagd of iemand interesse heeft in de spullen, maar niemand wil iets hebben. Steeds werd aangegeven dat de spullen naar de kringloop mochten en dat niemand zorg wou dragen voor het leeg halen van de woning. Er was derhalve al iemand ingeschakeld die de spullen zou ophalen en de woning bezemschoon zou opleveren. Dit zou op 10 augustus plaatsvinden.

Nu heeft de nieuwe huurder aangegeven dat de woning niet schoon gemaakt moet worden en dat hij in ruil daarvoor de spullen zou overnemen.

Er is geen sprake van een schenking, omdat er geen geld zou worden ontvangen voor de psullen en er juist alleen maar kosten betaald zouden moeten worden voor het bezemschoon opleveren. (...)

Wie heeft ooit gezegd dat de erfgenamen geen toegang tot de woning krijgen? Het is u juist diverse malen gevraagd!

Als niemand van de erfgenamen iets wil hebben en alles mag naar de kringloop ow welke instantie dan ook, dan zijn de spullen toch ook weg?

Ik sleur niemand ergens in mee., Het zou handiger zijn als de erfgenamen zelf eens iets zouden doen in plaats van alleen maar commentaar geven. Bovendien is er tot nu toe maar 1 erfgenaam en dat is [naam] . Verder heeft er nog niemand aanvaardt, dus kunt u ook niet beslissen over het wel of niet toegang verlenen tot de woning aan iemand. Als u denkt dat er persoonlijke spullen zijn, vraag dan om naar de woning te gaan, de sleutels liggen hier.

Als u beneficiair aanvaardt, bent u erfgenaam en niet aansprakelijk voor een negatief saldo.”

In reactie op het verzoek van de zus om “een volledige inventaris van alle goederen die u schenkt aan de nieuwe huurder” heeft de notaris bericht:

“Hier geef ik geen gevolg aan, omdat het niet relevant is. Die opgave zou ook niet worden gedaan als de woning op 10 augustus leeg gehaald zou worden. Hoe kunt u enerzijds aangeven niets te willen hebben en anderzijds een opgave wensen?

Bovendien: denkt u dat er genoeg saldo is om de kosten van het maken van de inventarisatie te betalen? Alle zaken volledig opschrijven en inventariseren kost er veel tijd en heeft bovendien geen enkele zin, omdat gelijk al is aangegeven dat niemand iets van de spullen wil hebben.”

3.2.15.

Bij e-mail van 13 augustus 2015 heeft een zus van klaagster aan de notaris bericht dat drie erfgenamen (onder wie klaagster) de nalatenschap beneficiair hadden aanvaard. Een dag later heeft deze zus telefonisch aan de notaris meegedeeld dat er nog een aanzienlijk bedrag aan pensioengelden uitgekeerd zou worden, waarna de notaris verder is gegaan met de afwikkeling van de nalatenschap.

3.2.16.

Bij brief van 27 augustus 2015 heeft de gemachtigde van klaagster een aantal vragen aan de notaris gesteld, onder andere over de crematie, het tijdstip van informeren van de familie, diverse kosten/betalingen, beschrijving van de (in)boedel, overdracht van de (huur)woning en de pinopname. Deze brief houdt verder in, voor zover van belang:

“De erfgenamen hebben overigens op uw advies aangifte gedaan bij de politie van het opgenomen geldbedrag. De politie blijkt vooralsnog niet voornemens om mee te werken aan het opvragen van de camerabeelden van de bank. Ik verzoek u hier alles in het werk te stellen om de camerabeelden te verkrijgen.”

3.2.17.

Naar aanleiding van een e-mail van de broer van klaagster van 27 augustus 2015 heeft de notaris diezelfde dag contact opgenomen met de politie maar zij kreeg toen geen verdere informatie. De dag daarna heeft zij opnieuw gebeld met de politie. Zij kreeg te horen dat het niet mogelijk was om aangifte te doen omdat de officier van justitie van mening was dat het niet om een strafbaar feit ging, nu moeder zelf haar pinlimiet had verhoogd en de pincode aan iemand had gegeven.

3.2.18.

Bij e-mail van 3 september 2015 heeft een medewerker van de [bank] aan de gemachtigde van klaagster het navolgende bericht:

“Naar aanleiding van uw verzoek hebben we de beelden nagekeken. We bewaren camerabeelden volgens beleid echter slechts 1-2 maanden, de beelden van 5 juni 2015 zijn daarom helaas niet meer beschikbaar.”

3.2.19.

Bij brief van 9 september 2015 heeft de notaris op de vragen van klaagster uit de brief van 27 augustus 2015 gereageerd. Ten aanzien van de crematie heeft de notaris (onder andere) vermeld:

“De zin in het testament inhoudende dat de kinderen de crematie moesten regelen is per abuis in de nieuwe versie van het testament blijven staan. Er was haast bij het maken van het testament en er is toen alleen gesproken over een wijziging van de erfgenamen.”

Met betrekking tot beschrijving van de (in)boedel heeft de notaris meegedeeld:

“Aangezien er sprake was van een gering of wellicht negatief saldo heb ik aan de erfgenamen voorgesteld om geen boedelbeschrijving te maken. Reden hiervoor was kostenbeperking. Bovendien hadden alle erfgenamen al aangegeven dat zij geen interesse hadden in de inboedel. Een boedelbeschrijving heeft dan geen nut meer. Behalve een bankrekening en inboedel waren er geen baten. Uw cliënte heeft al voor 25 juni 2015 aangegeven dat er geen interesse in de inboedel was. (...) Er zijn na het overlijden van mevrouw [moeder] geen sieraden aangetroffen.”

3.2.20.

De notaris heeft in september 2015 een boedelbeschrijving opgemaakt, waarin zij de bezittingen en schulden van de nalatenschap heeft vermeld. De inboedelgoederen zijn door de notaris niet omschreven en daaraan is geen waarde toegekend.

3.2.21.

De erfdelen zijn op 23 juni 2016 aan de erfgenamen uitgekeerd.

4 Standpunt van klaagster

Volgens klaagster heeft de notaris onzorgvuldig gehandeld. Klaagster verwijt de notaris, samengevat:

a. dat zij opdracht heeft gegeven tot de crematie van moeder, zonder dat zij de erfgenamen van het overlijden van moeder op de hoogte heeft gesteld, terwijl zij hen bovendien pas over het overlijden heeft geïnformeerd nadat de crematie had plaatsgevonden;

b. dat zij, ondanks herhaald verzoek, heeft geweigerd een (in)boedelbeschrijving op te maken;

c. dat de persoonlijke (afscheids-)brieven die moeder aan de kinderen en aan naasten had geschreven, niet zijn aangetroffen/aan hen zijn afgegeven;

d. dat zij heeft nagelaten tijdig actie te ondernemen om te (laten) achterhalen door wie het bedrag van € 5.000,00 was opgenomen van de bankrekening van moeder.

5 Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken. Volgens de notaris heeft zij de nalatenschap naar eer en geweten afgewikkeld.

6 Beoordeling

Notaris als executeur-afwikkelingsbewindvoerder

6.1.

Voorop staat dat een notaris tuchtrechtelijk aansprakelijk kan zijn voor handelen in een andere hoedanigheid dan notaris, mits dat voldoende verband houdt met zijn hoedanigheid van notaris in relatie tot het daarbij passende gedragsniveau, zonder dat het handelen uitsluitend aan een notaris is voorbehouden.

6.2.

In de onderhavige kwestie heeft de notaris gehandeld in hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder. Naar het oordeel van het hof houden de gedragingen van een executeur-afwikkelingsbewindvoerder voldoende verband met het daarbij passende gedragsniveau van een notaris, zodat de notaris zich voor haar handelen als executeur-afwikkelingsbewindvoerder tuchtrechtelijk moet verantwoorden.

Nieuwe klachten

6.3.

Klaagster heeft in haar beroepschrift nieuwe klachten aangevoerd, onder meer dat de notaris de erfgenamen niet tijdig heeft geïnformeerd over de aanwezigheid van een verzekeringspolis.

Het hof dient op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 Wet op het notarisambt (Wna) een aan hem voorgelegde zaak opnieuw in volle omvang te behandelen. In die procedure is voor de behandeling van in appel nieuw geformuleerde klachten geen plaats. Klaagster zal in deze nieuwe klachten niet-ontvankelijk worden verklaard.

Klachtonderdeel a

6.4.

De kamer heeft in de bestreden beslissing ten aanzien van klachtonderdeel a, samengevat, overwogen dat het niet aan de executeur is, die zich in beginsel dient te houden aan de bewoordingen van het testament, om te oordelen over de vraag of de wil van moeder al dan niet juist in het testament is weergegeven. De passage met betrekking tot de uitvaart is volgens de kamer niet voor meerdere uitleg vatbaar en daaruit volgt volgens de kamer duidelijk dat de erfgenamen zo spoedig mogelijk van het overlijden van moeder op de hoogte zouden moeten worden gesteld, opdat zij uitvoering zouden kunnen geven aan de last om de crematie regelen.

Nu vast staat dat de erfgenamen pas na de crematie door de kandidaat-notaris omtrent het overlijden van moeder zijn geïnformeerd, heeft de notaris volgens de kamer tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Daarbij heeft de kamer mede in aanmerking genomen dat de wens van moeder om een eenvoudige crematie te verzorgen zonder dat de familie daarbij aanwezig zou zijn, niet in de weg behoefde te staan aan haar wens om haar zus (en overige familieleden) direct na haar overlijden daarover te informeren, zoals zij de dag voor de wijziging van haar testament ook uitdrukkelijk met de uitvaartondernemer had afgesproken. Klachtonderdeel a is daarom door de kamer gegrond verklaard.

6.5.

Het hof verenigt zich met dit oordeel van de kamer en de gronden waarop dit oordeel berust. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die een ander oordeel rechtvaardigen. Een en ander betekent dat klachtonderdeel a gegrond is.

Klachtonderdeel b

6.6.

Ten aanzien van dit klachtonderdeel verenigt het hof zich eveneens met het oordeel van de kamer (weergegeven onder 4.10. van de beslissing van de kamer) en de gronden waarop dat berust. In hoger beroep zijn ook op dit punt geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die een ander oordeel rechtvaardigen. Ook het hof acht het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de notaris onder de gegeven omstandigheden, waarin gesteld noch gebleken is dat de erfgenamen op enig moment aanspraak hebben gemaakt op enig inboedelgoed, geen beschrijving van de inboedelgoederen heeft opgesteld. Het hof acht dit klachtonderdeel, evenals de kamer, ongegrond.

Klachtonderdeel c

6.7.

In de bestreden beslissing heeft de kamer ten aanzien van dit klachtonderdeel, samengevat, het volgende overwogen. Volgens de kamer is te betreuren dat klaagster geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de brief die zij van haar moeder hoopte te ontvangen. Klaagster heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de door haar genoemde persoonlijke brieven ten tijde van het overlijden van moeder daadwerkelijk aanwezig waren in de woning, dan wel dat deze aan de (kandidaat-)notaris zijn overhandigd, aldus de kamer. De kamer heeft dit onderdeel van de klacht daarom ongegrond verklaard.

6.8.

Het hof verenigt zich met dit oordeel van de kamer, de gronden waarop dit oordeel berust en neemt dit oordeel over. Het hof voegt hieraan toe dat het hof betreurt dat de notaris blijkbaar pas na de zitting in eerste aanleg enkele door moeder geschreven kladbriefjes aan klaagster heeft verstrekt, zoals in hoger beroep is gebleken. Nu dergelijke briefjes niet direct zijn aan te merken als persoonlijke (afscheids-)brieven die moeder aan de kinderen en aan naasten had geschreven, waarover de notaris volgens klaagster zou moeten beschikken, is naar het oordeel van het hof geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dit klachtonderdeel is, zoals ook de kamer heeft geoordeeld, eveneens ongegrond.

Klachtonderdeel d

6.9.

Wat dit klachtonderdeel betreft verenigt het hof zich eveneens met het oordeel van de kamer (weergegeven onder 4.16. van de beslissing van de kamer) en de gronden waarop dat berust. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die een ander oordeel rechtvaardigen. Ook het hof is van oordeel dat de notaris niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten. Dit betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

Conclusie en maatregel

6.10.

Gelet op het voorgaande is het hof met de kamer van oordeel dat onderdeel a van de klacht gegrond is. Naar het oordeel van het hof noopt het gegronde klachtonderdeel tot het opleggen van een maatregel. Het hof acht, evenals de kamer, de maatregel van berisping in dit geval passend en geboden.

6.11.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de beslissing van de kamer zal worden bevestigd.

6.12.

Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.

Wijziging Wet op het notarisambt per 1 januari 2018

6.13.

Per 1 januari 2018 is de Wet op het notarisambt gewijzigd (Wet van 7 december 2016, houdende wijziging van (..) de Wet op het notarisambt in verband met het doorberekenen van de kosten van toezicht en tuchtrechtspraak aan de beroepsgroepen, Staatsblad 2016 500). In verband met deze wijziging van de Wet op het notarisambt heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam vastgesteld (Staatscourant 2017 nr. 75085).

6.14.

Het hof ziet (mede) in verband met de omstandigheid dat het beroepschrift in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2018 (op 28 december 2017), dus vóór de wijziging van de Wet op het notarisambt, af van enige kostenveroordeling.

6.15.

Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7 Beslissing

Het hof:

- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de in hoger beroep nieuw geformuleerde klachten als bedoeld in rechtsoverweging 6.3.;

- bevestigt de bestreden beslissing.

Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A.R. Sturhoofd en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2018 door de rolraadsheer.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733