Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17-04-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:3546

Datum publicatie06-07-2018
Zaaknummer200.226.350
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenAlimentatie;
Meerderjarigenbescherming; Bewind;
Familieprocesrecht; Proceskosten
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Wijz. k.a. Goederen man onder bewind gesteld. In eerste aanleg was man procespartij. In appel stuurt bewindvoerder verklaring met verzoek procedure over te nemen. Man is ontvankelijk nu bewindvoerder advies gaf tot het voeren van de procedure en deze in hoger beroep heeft overgenomen. Bewindvoerder heeft echter onvoldoende inzicht in financiën gegeven: recente inkomens gegevens ontbreken en stukken van schulden man. Veroordeling bewindvoerder in proceskn cf. liquidatietarief wegens rauwelijks en nodeloos procederen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.226.350

(zaaknummer rechtbank Gelderland 320157)

beschikking van 17 april 2018

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. W.A.M. Maatman-Abarbanel te Buren,

en

Bureau voor Budget en Inkomens Beheer Midden Nederland BV,

gevestigd te Nieuwegein,

in hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan

[onderbewindgestelde] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in hoger beroep,

verder respectievelijk te noemen: de bewindvoerder en de man,

advocaat: mr. J. Ran te Utrecht.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 augustus 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 25 september 2017;

- het verweerschrift met producties;

- een journaalbericht van mr. Maatman-Abarbanel van 2 maart 2018 met producties.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 13 maart 2018 plaatsgevonden. De man en de vrouw zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook is verschenen

[medewerker bewindvoerder] namens de bewindvoerder.

3De feiten

3.1

Het huwelijk van de man en de vrouw is op 6 juni 2013 ontbonden door echtscheiding.

3.2

De man en de vrouw zijn de ouders van:

- [kind 1] geboren op [geboortedatum] 2004 te [woonplaats] en

- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [woonplaats] .

3.3

Bij convenant met ouderschapsplan, ondertekend op 2 april 2013 en deel uitmakende van de echtscheidingsbeschikking van 22 mei 2013, zijn de man en de vrouw overeengekomen dat de man met ingang van 1 april 2013 een kinderalimentatie van € 195,- per kind per maand zal betalen.

3.4

Bij beschikking van 23 december 2015 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, het convenant met ouderschapsplan gewijzigd in die zin dat de kinderalimentatie voor de periode van 7 september 2015 tot 1 december 2015 op nihil wordt gesteld en met ingang van 1 december 2015 op € 142,- per kind per maand, waarbij de vrouw niet verplicht is de reeds door de man betaalde en door haar teveel ontvangen kinderalimentatie terug te betalen.

3.5

De kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft in de beschikking van 20 oktober 2016 de goederen die (zullen) toebehoren aan de man onder bewind gesteld en Bureau voor Budget en Inkomens Beheer Midden-Nederland B.V. tot bewindvoerder benoemd.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking van 16 augustus 2017 is op verzoek van de man van

15 februari 2017, uitvoerbaar bij voorraad, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 1 september 2016 vastgesteld op nihil.

4.2

De vrouw is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief I ziet op de procesbevoegdheid van de man. Grief II ziet op de stelplicht en bewijslast van de man en de afwijking van het rekenmodel in verband met de schulden van de man. Met grief III stelt de vrouw dat de rechter aan de hand van de wettelijke maatstaven zelfstandig had moeten beoordelen of de alimentatie gewijzigd dient te worden, dat kinderalimentatie van openbare orde is en dat een minimale bijdrage dient te worden opgelegd. Grief IV ziet op de ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie.

Grief V betreft de uitvoerbaarheid bij voorraad. Tot slot verzoekt de vrouw een veroordeling van de man in de proceskosten van de vrouw.

De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen , en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw beschikkende de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek af te wijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten van de vrouw.

4.3

De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw in hoger beroep. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, al dan niet met aanvulling of wijziging van de gronden.

5. De motivering van de beslissing

5.1

De vrouw stelt in grief 1 dat de rechtbank ten onrechte de man ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek in eerste aanleg. De vrouw voert aan dat als gevolg van het bij beschikking van 20 oktober 2016 ingestelde bewind over de goederen van de man uitsluitend de bewindvoerder als formele procespartij kan optreden bij het voeren van alimentatieprocedures. Onder de term goederen dient ook alimentatie te worden verstaan, aldus de vrouw. De man betwist de stellingen van de vrouw en stelt dat de bewindvoerder nauw betrokken is geweest bij het indienen van het verzoekschrift. De bewindvoerder heeft in hoger beroep aangegeven als procespartij aangemerkt te willen worden. In eerste aanleg heeft de bewindvoerder opdracht gegeven tot het indienen van het verzoek. De bewindvoerder heeft de kans gekregen zich inhoudelijk te bemoeien met de zaken die het bewind aangaan. Er is dus geen reden om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, aldus de man.

5.2

Met verwijzing naar de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:525) overweegt het hof als volgt. In geval van een beschermingsbewind vertegenwoordigt ingevolge artikel 1:441 van het Burgerlijk Wetboek de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte. Dit betekent dat de bewindvoerder procesrechtelijk in beeld komt als de procedure het onder bewind gestelde vermogen betreft. In familierechtelijke zaken betreft dat met name alimentatie- en boedelzaken. Een verzoek in eerste aanleg en een hoger beroep moeten namens de rechthebbende door de bewindvoerder worden ingediend, terwijl de rechthebbende procesonbevoegd is. Hoewel de bewindvoerder in het verzoekschrift niet bij naam is aangemerkt als formele procespartij, is naar het oordeel van het hof genoegzaam gebleken dat het de bewindvoerder is geweest die de man het advies heeft gegeven tot het voeren van deze procedure. De bewindvoerder is ook ter zitting van het hof verschenen alwaar zijn vertegenwoordigster heeft verklaard deze procedure van de man over te willen nemen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de positie van de bewindvoerder in zowel eerste aanleg als in hoger beroep voldoende is gewaarborgd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de strekking van hetgeen de Hoge Raad in voormelde prejudiciële beslissing heeft overwogen is dat het erom gaat dat de bewindvoerder de kans krijgt zich inhoudelijk te bemoeien met de zaken die het bewind aangaan. Dit laatste is naar het oordeel van het hof in voldoende mate gebeurd, nu vaststaat dat de bewindvoerder de man heeft geadviseerd tot het voeren van deze procedure en ter zitting van het hof het woord heeft gevoerd en uitdrukkelijk heeft verklaard de procedure van de man over te nemen. Het hof ziet dan ook geen reden te oordelen dat de man alsnog niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn inleidend verzoek.

5.3

Naar het oordeel van het hof staat vast dat aan de zijde van de man sprake is van een relevante wijziging in de omstandigheden, te weten de hiervoor genoemde onderbewindstelling en zijn huwelijk met zijn nieuwe partner, die twee kinderen uit een eerder huwelijk heeft. Deze omstandigheden rechtvaardigen een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht.

5.4

De bij beschikking van 23 december 2015 vastgestelde behoefte van [kind 1] en [kind 2] van € 813,- per maand is niet in geschil en staat daarmee vast.

5.5

Bij het bepalen van het aandeel van de man in de behoefte van de kinderen dient de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin een ieder tot de kinderen staat in de beoordeling te worden betrokken.

5.6

Het hof constateert dat de bewindvoerder ter beoordeling van de draagkracht van de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. Weliswaar zijn jaaropgaven 2016 overgelegd en WW-specificaties over 2017, maar de stukken over de schulden van de man en zijn huidige inkomenssituatie ontbreken. De enkele mededeling van de man of de bewindvoerder dat de man thans op bijstandsniveau leeft, is onvoldoende om thans te komen tot een wijziging van de kinderalimentatie. Het hof is gelet op het ontbreken van gegevens niet in staat om de draagkracht van de man te beoordelen. Aan de overige grieven komt het hof derhalve niet toe.

5.7

Het hof ziet aanleiding de bewindvoerder te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, nu sprake is van het nodeloos in rechte betrekken van de vrouw. De man/zijn bewindvoerder betrekt de vrouw rauwelijks in procedures zonder vooraf te communiceren over een mogelijke oplossing. Daarnaast wist de man/zijn bewindvoerder of behoorde hij te weten dat hij in deze procedure zijn financiële positie inzichtelijk diende te maken ter beoordeling van zijn draagkracht. De man/zijn bewindvoerder heeft echter nagelaten voldoende stukken te overleggen dan wel voldoende inzicht te verschaffen, waardoor het hof zijn draagkracht niet kan beoordelen.

Het hof begroot de proceskosten van de vrouw in hoger beroep als volgt:

  • aan salaris voor de advocaat overeenkomstig het forfaitaire liquidatietarief op € 1.788,- (2 punten, tarief II, € 894,- per punt), en

  • € 313,- aan griffierecht,

in totaal € 2.101,-.

6De slotsom

Grief I faalt, grief II slaagt en de grieven III-V behoeven geen bespreking meer. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van

16 augustus 2017 en opnieuw beschikkende:

wijst het verzoek van de man in eerste aanleg tot nihilstelling van de kinderalimentatie, dat is overgenomen door de bewindvoerder, alsnog af;

veroordeelt de bewindvoerder in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de vrouw vastgesteld op € 2.101,-.

Deze beschikking is gegeven door mrs. T. ter Brugge, J.H. Lieber en R. Krijger, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is op 17 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733