Gerechtshof Den Haag 19-06-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1636

Datum publicatie05-07-2018
Zaaknummer200.207.809/01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Verdeling; Huishoudkosten art. 1:84; Eigen woning;
Familieprocesrecht; Bewijsrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Huwelijkse voorwaarden, gemeenschappelijke echtelijke woning. Hof: aflossingen op hypothecaire lening vallen niet onder ‘kosten van de huishouding’, daarom faalt betoog vrouw dat zij naar evenredigheid van inkomens moet terugbetalen voor die aflossingen. Ook de enkele omstandigheid dat man in staat was om meer inkomen en vermogen te genereren dan vrouw, leidt er niet toe dat man een groter deel van de hypothecaire schuld voor zijn rekening moet nemen. Hof schetst route voor vergoeding voor aflossingen man.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.207.809/01

Zaaknummer rechtbank : C/10/496541 / HA ZA 16-236

arrest van 19 juni 2018

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. H.D. van den Berg te Dordrecht,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. C.E. Koopmans te Oud-Beijerland.

Het geding

Bij exploot van 23 december 2016 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2016, gewezen tussen de man als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie, hierna: het bestreden vonnis.

Bij arrest van 21 maart 2017 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 1 juni 2017. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt.

Bij ter rolzitting van 5 september 2017 ingediende memorie van grieven heeft de man twee grieven aangevoerd.

Bij memorie van antwoord d.d. 17 oktober 2017 met een productie heeft de vrouw de grieven bestreden en tevens incidenteel appel ingesteld. Daarbij heeft zij één grief ingediend en haar eis gewijzigd.

De man heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel ter rolzitting van 28 november 2017.

Vervolgens heeft de vrouw de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.

2. Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen zijn van 28 maart 2008 tot 1 juni 2015 met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen, maar hebben tijdens het huwelijk, met rechterlijke goedkeuring, op 18 augustus 2008 huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Partijen hebben bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden verklaard dat zij het voornemen hadden huwelijkse voorwaarden te maken inhoudende onder meer uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. Zij gingen er van uit dat deze huwelijkse voorwaarden ook na het huwelijk geregeld konden worden. De notaris verklaart dat dit hem gebleken is bij de bespreking met partijen die plaatsvond op 21 april 2008. Iedere gemeenschap van goederen is in de akte van huwelijkse voorwaarden uitgesloten. Er is geen verrekenbeding overeengekomen. Partijen zijn bij die overeenkomst, onder meer en ter zake van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, overeengekomen dat de echtelijke woning en de daarop rustende hypothecaire schuld gemeenschappelijk blijven, alsmede de rechten voortvloeiende uit de aan de hypothecaire lening gekoppelde polis bij Nationale Nederlanden. Partijen hebben gezamenlijk een hypothecaire (aflossingsvrije) geldlening afgesloten in verband met de aankoop van deze woning voor een bedrag van € 520.000,-. Ten tijde van het uiteengaan van partijen bedroeg de hypothecaire schuld € 350.000,-, omdat diverse aflossingen waren verricht op de lening. Verder zijn partijen in de akte huwelijkse voorwaarden overeengekomen dat de man een vordering heeft op de vrouw van € 23.560,95 omdat de man een bedrag van € 47.121,90 uit eigen middelen heeft voldaan ter zake de aankoop van de echtelijke woning. Partijen hebben nog een geschil over de volgende punten: of de man uit de verkoop opbrengst van de echtelijke woning een bedrag toekomt van € 170.000,-, of de vrouw een bedrag van € 85.000,- aan de man moet betalen, of de vrouw moet worden veroordeeld een bedrag van € 23.560,95 aan de man te betalen dan wel of dit bedrag eerst bij verkoop van de echtelijke woning uit de verkoopopbrengst zal worden voldaan en of een pensioenverevening achterwege moet blijven.

3. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank, onder meer en voor zover hier van belang:

- partijen gelast om mee te werken aan de verkoop en levering van de woning aan de [adres] en bepaald dat de man tot de levering van de woning de daaraan verbonden lasten voldoet;

- bepaald dat uit de verkoopopbrengst van de woning een bedrag van € 170.000,- en een bedrag van € 47.112,91 aan de man toekomen;

- verstaan dat het ten laste van de vrouw op haar rekening gelegde conservatoire beslag van rechtswege is vervallen.

Het vonnis in conventie is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In conventie en in reconventie zijn de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

4. De man vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

- de vrouw zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 108.560,95 (€ 85.000,- + € 23.560,95) aan de man, althans een bedrag als het hof juist acht, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding althans met ingang van een datum die het hof juist acht;

- zal bepalen dat tussen partijen geen pensioenverevening zal plaatsvinden;

- de vrouw in de kosten van het geding zal veroordelen.

5. De vrouw concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis in het principaal appel. In incidenteel appel vordert de vrouw dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat het hof, opnieuw rechtdoende:

- zal bepalen dat uit de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning aan de man een bedrag van € 170.000,- en een bedrag van € 47.112,91 zal toekomen, welk bedragen dienen te worden beperkt tot de verkoopopbrengst;

- de man zal verplichten om met onmiddellijke ingang over te gaan tot verkoop van de woning, waaronder het inschakelen van een makelaar, het openstellen van de woning voor bezichtiging door potentiele kopers en na verkoop aan een derde medewerking te verlenen aan de levering van de woning;

- de man zal veroordelen tot betaling van een dwangsom in het geval hij niet voldoet aan het hiervoor gevorderde omtrent de verkoop en de levering van de woning voor een bedrag van € 500,- voor iedere dag dat de man daarmee in gebreke blijft, een gedeelte van een dag geldende als een dag;

- de man zal veroordelen in de kosten van beide instanties.

6. De man concludeert tot verwerping van het incidenteel appel.

7. Het hof bespreekt allereerst de grief van de vrouw in het incidenteel appel. Deze grief strekt het meest ver voor wat betreft de vraag of, en zo ja, tot welk bedrag de man een vergoedingsrecht heeft op de eenvoudige gemeenschap omdat de man privégelden in de eenvoudige gemeenschap heeft geïnvesteerd.

8. De vrouw voert in haar grief in incidenteel appel aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het beroep van de vrouw, inhoudende dat naar objectieve maatstaven van moraal en fatsoen de mogelijk ontstane onderwaarde voor rekening van de man dient te komen, omdat het de vrouw aan financiële middelen ontbreekt om de vordering aan de man te voldoen. De vrouw verwijst ter toelichting naar artikel 8 van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden: partijen zullen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding naar evenredigheid uit hun inkomens voldoen en verder voor zover die inkomens ontoereikend zijn naar ieders vermogen, eveneens naar evenredigheid daarvan. De man was in staat meer inkomen en vermogen te genereren dan de vrouw. Daarom is het onredelijk indien de vrouw voor de helft moet bijdragen in de thans te verwachten onderwaarde van de woning. De door de man gedane aflossingen dienen evenredig naar de inkomens van partijen te worden verrekend. De vordering van de man dient uit de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning te worden voldaan waarbij de vordering van de man dient te worden beperkt tot de verkoopopbrengst.

9. De man bestrijdt de grief. Artikel 8 ziet niet op onttrekkingen uit het vermogen van de ene echtgenoot ten bate van de andere echtgenoot. Door het aflossen van de gemeenschappelijke schuld ontstaat een vergoedingsrecht omdat het vermogen van de vrouw toeneemt. Het bedrag van € 47.121,90 zijn partijen overeengekomen in de huwelijkse voorwaarden. Het was de vrijwillige keuze van de vrouw om minder te gaan werken tijdens het huwelijk met de man. Door de door de man verrichte aflossingen was er meer financiële ruimte voor andere zaken. De man bestrijdt dat de gedane aflossingen naar evenredigheid van de inkomens van partijen moeten worden verrekend.

10. Het hof overweegt als volgt. Als het hof het standpunt van de vrouw goed begrijpt zegt de vrouw:

- Het bedrag van de vordering van de man op de vrouw moet lager uitvallen omdat dit naar evenredigheid van de inkomens moet worden berekend;

- De man heeft geen hogere vordering op de vrouw dan het bedrag dat hij uit de verkoopopbrengst van de echtelijke woning kan halen;

- De vrouw hoeft niet mee te betalen aan een onderwaarde, met andere woorden: mocht een restschuld overblijven na verkoop van de echtelijke woning, dan is de vrouw daarvoor in de onderlinge verhouding tussen partijen niet aansprakelijk.

Voor wat betreft de laatste twee gedachtenstreepjes beroept de vrouw zich op zogenoemde objectieve maatstaven van moraal en fatsoen.

11. Onder de kosten van de huishouding worden, zo is bepaald in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden, (mede) verstaan de rente van schulden aangegaan ter financiering van de echtelijke woning. Het hof stelt vast dat de aflossingen op de hypothecaire lening niet vallen onder het begrip ‘kosten van de huishouding’. Het betoog van de vrouw, dat zij naar evenredigheid van de inkomens moet terugbetalen voor die aflossingen, faalt daarom. Tussen partijen is ook niet langer in geschil dat de man de aflossingen op de hypothecaire leningen heeft gedaan uit zijn vermogen.

12. Voor wat betreft het beroep van de vrouw op maatstaven van moraal en fatsoen dan wel de redelijkheid en billijkheid die maken dat de man zijn vordering voor zover deze de verkoopopbrengst van de echtelijke woning te boven gaat, niet op de vrouw kan verhalen, overweegt het hof als volgt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat dit beroep niet opgaat, nu niet van verdere afspraken over de gemeenschappelijke schuld van partijen is gebleken. De enkele omstandigheid dat de man in staat was om meer inkomen en vermogen te genereren dan de vrouw leidt er niet toe dat daarom de man een groter deel van de hypothecaire schuld voor zijn rekening moet nemen. Partijen zijn nu juist welbewust tijdens het huwelijk alsnog huwelijkse voorwaarden aangegaan die iedere gemeenschap van goederen uitsluiten en waarin zij ook zijn overeengekomen dat de woning en de daarop rustende hypothecaire lening gemeenschappelijk blijven.

13. Partijen zijn ieder voor de helft eigenaar van de woning. De hypothecaire lening hebben zij gezamenlijk afgesloten. Dit betekent dan ook dat zij ieder voor de helft draagplichtig zijn voor een eventuele hypothecaire restschuld na verkoop van de woning. Bijzondere omstandigheden om daarvan af te wijken zijn gesteld noch gebleken.

De vorderingen van de man ten bedrage van € 85.000,-, respectievelijk € 23.560,95

14. De man voert in zijn eerste grief aan dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de man uit de verkoopopbrengst een bedrag van € 47.112,91 en een bedrag van € 170.000,- toekomen. De man legt aan deze vordering ten grondslag dat hij een vergoedingsrecht heeft op de eenvoudige gemeenschap, bestaande uit restitutie van het bedrag van € 170.000,-. Nu naar verwachting de verkoopopbrengst geen € 170.000,- zal bedragen heeft de man een vordering op de vrouw voor de helft van dit bedrag. De rechtbank had moeten bepalen dat de vrouw aan de man € 85.000,- dient te betalen. De man heeft verder op grond van de huwelijkse voorwaarden een vordering op de vrouw van € 23.560,95 die los staat van de verkoopopbrengst van de woning.

15. De vrouw bestrijdt de grief. Zij voert aan dat de rechtbank ook heeft bepaald dat ieder van partijen is gerechtigd tot de helft van de eventuele onderwaarde, respectievelijk dat ieder van partijen de helft van de eventuele onderwaarde moet dragen. De vrouw betwist dat de man voor een bedrag van € 23.560,95 een rechtstreekse vordering heeft op de vrouw. Het is verder in strijd met de redelijkheid en billijkheid om de vergoeding nu op te eisen zonder dat de waarde van de woning is komen vast te staan.

16. Het hof overweegt ten aanzien van de aflossingen door de man op de hypothecaire lening ten bedrage van € 170.000,- als volgt. Het gaat hier om een hypothecaire lening, waarbij partijen niet zijn gehouden tot aflossing, een aflossingsvrije lening derhalve. De man heeft een bedrag afgelost maar was hiertoe in zijn verhouding tot de bank dus niet gehouden.

Artikel 6:10 BW is van toepassing op hoofdelijk verbonden schuldenaren, zoals in dit geval de man en de vrouw met betrekking tot de hypothecaire lening.

Volgens art. 6:10 BW zijn schuldenaren ieder voor het gedeelte van de schuld dat hem of haar in hun onderlinge verhouding aangaat draagplichtig. Partijen gaan er van uit dat zij in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de hypothecaire schuld en zij zijn ook niet anders overeengekomen. Eerst wanneer komt vast te staan dat de man voor meer dan de helft van de hypothecaire schuld heeft voldaan, heeft hij voor het meerdere een vordering op de vrouw. Een aflossing van € 170.000,- op de hypothecaire schuld leidt niet tot de gevolgtrekking dat de man meer dan zijn gedeelte van de hypothecaire schuld, die € 520.000,- bedroeg, heeft betaald. De man heeft dan ook nog geen vordering op de vrouw. Eerst wanneer de woning zal zijn verkocht en geleverd aan een derde en de hypothecaire lening in zijn geheel moet worden afgelost, welke aflossing gedaan zal worden uit hetgeen partijen ontvangen uit de verkoop van de echtelijke woning en uit hun rechten voortvloeiende uit de aan de hypothecaire lening gekoppelde polis bij Nationale Nederlanden, heeft de man aanspraak op vergoeding van het door hem reeds op de hypothecaire lening afgeloste bedrag ad € 170.000,-. Terecht heeft dan ook de rechtbank geoordeeld dat aan de man uit de verkoopopbrengst een bedrag van € 170.000,- toekomt met dien verstande dat het hof er hierbij vanuit gaat dat onder de verkoopopbrengst van de woning wordt bedoeld het bedrag bestaande uit de verkoopprijs, verminderd met de nog openstaande hypothecaire lening van € 320.000,- en vermeerderd met de rechten voortvloeiende uit de voornoemde polis bij Nationale Nederlanden. Voor zover dit bedrag, € 170.000,-, niet uit de verkoopopbrengst van de woning aan de man kan worden voldaan, resteert een vordering op de vrouw, voor de helft van het alsdan resterende bedrag dat niet uit die opbrengst kan worden voldaan. De vrouw zal dit bedrag eerst aan de man moeten betalen nadat de echtelijke woning zal zijn verkocht en geleverd aan een derde. De vordering van de man, de vrouw te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 85.000,- zal daarom worden afgewezen en als het mindere van hetgeen de man heeft gevorderd zal het hof de vrouw veroordelen tot betaling van de helft van hetgeen resteert na uitkering van de verkoopopbrengst aan de man

17. Ten aanzien van het bedrag van € 23.560,95 is in de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden opgenomen dat de vrouw een schuld heeft aan de man van € 23.560,95 als gevolg waarvan aan de man een vordering op de vrouw wordt toegedeeld voor dit bedrag. Nu partijen aldus een afspraak hebben gemaakt over dit bedrag is hier niet sprake van een vergoedingsrecht, maar prevaleert deze afspraak. Op grond daarvan heeft de man een vordering op de vrouw ten bedrage van € 23.560,95. De grief van de man slaagt en het hof zal de vrouw veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de man.

Wettelijke rente

18. De man vordert de wettelijke rente met ingang van de dag van dagvaarding, althans met ingang van een datum die het hof juist acht. De man heeft de wettelijke rente ook bij de inleidende dagvaarding gevorderd. De rechtbank heeft hierover niet beslist in het bestreden vonnis. De vrouw heeft deze vordering, noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep, bestreden. Het hof zal de vordering toewijzen ten aanzien van het bedrag ad € 23.560,95. Met betrekking tot het bedrag ad € 170.000,- is de vrouw, zoals hiervoor is overwogen, niet in verzuim, zodat de vordering met betr ekking tot de wettelijke rente over dit bedrag wordt afgewezen.

Pensioenverevening

19. In de tweede grief voert de man aan dat hij het redelijk acht dat de vrouw alsnog afziet van pensioenverevening. Partijen hebben over het achterwege laten van pensioenverevening gesproken tijdens het opstellen van de huwelijkse voorwaarden.

20. De vrouw stelt dat het pensioen in eerste aanleg niet aan de orde is geweest. In de huwelijkse voorwaarden zijn afspraken gemaakt over de pensioenverevening. De vrouw wil hier niet van afwijken.

21. Het hof is van oordeel dat deze vordering van de man moet worden afgewezen. Het wettelijk uitgangspunt is dat na de huwelijkssluiting opgebouwde pensioenrechten verevend worden, tenzij de echtgenoten de verevening hebben uitgesloten. Niet gebleken is dat van laatstgenoemde uitsluiting sprake is. Partijen zijn in de huwelijkse voorwaarden juist overeengekomen dat de door hen opgebouwde pensioenaanspraken zullen worden verevend conform het in de artikelen 2 en 3 bepaalde van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.

Verkoop woning

22. De vrouw heeft, voor zover nodig bij wijze van eiswijziging, verder nog gesteld dat de woning in de ‘gewone’ verkoop moet worden geplaatst omdat een ‘stille’ verkoop naar verwachting niet tot een verkoop zal leiden.

23. De man stelt dat het huis te koop is gezet en op de website Funda is geplaatst. Het koppelen van een dwangsom aan een verplichting van de man om de woning te verkopen is niet nodig.

24. Het hof is van oordeel dat deze vordering van de vrouw moet worden afgewezen. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis partijen gelast mee te werken aan de verkoop en levering van de echtelijke woning. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat de man aan een verkoop van de woning niet meewerkt, zodat er geen aanleiding is een dwangsom te verbinden aan de in het bestreden vonnis gelaste medewerking tot verkoop en levering van de echtelijke woning.

Proceskosten

25. Tegen de in eerste aanleg uitgesproken compensatie van kosten is geen grief gericht. Deze blijft dan ook in stand. Het hof ziet in hoger beroep geen grond om een van partijen in de proceskosten te veroordelen en zal deze compenseren.

Beslissing

Het hof:

vernietigt het bestreden vonnis voor zover daarbij is bepaald dat uit de verkoopopbrengst van de woning aan de [adres] een bedrag van € 170.000,-, respectievelijk € 47.112,91 aan de man toekomt en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van de helft van het bedrag, dat resteert van een bedrag van € 170.000,-, indien en voor zover dit bedrag van € 170.000,- na verkoop van de woning niet op de gemeenschap uit de verkoopopbrengst kan worden verhaald;

veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 23.560,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2016 tot de dag der algehele voldoening;

verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;

compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, D. Wachter en A. Zonneveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733