Gerechtshof Den Haag 08-06-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1634

Datum publicatie05-07-2018
Zaaknummer200.240.296/01
ProcedureHoger beroep kort geding
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Geschil over vakantie buitenland; Zorgregeling / omgang / informatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Kort geding. Verzoek van vader zonder gezag om vervangende toestemming voor vakantie met kinderen (geb. 2010 en 2012) naar Dubai wordt opgevat als verzoek tot treffen van (voorlopige) omgangsregeling ogv art. 1: 377a BW. Nu partijen niet gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen is art. 1:253a BW immers niet van toepassing.
Verzoek afgewezen: ism zwaarwegende belangen kinderen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie

Zaaknummer : 200.240.296/01

Rol-/zaaknummer rechtbank : KG ZA 18-463 / C/10/549750

arrest d.d. 8 juni 2018, geminuteerd op 26 juni 2018

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,

tegen:

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. A.G. Ouwejan te Breukelen.

Het geding

De vrouw is bij exploot van 7 juni 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 4 juni 2018 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, team familie, gewezen tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis.

Het verzoek van de vrouw om een spoedappel is toegewezen.

De vrouw heeft in de appeldagvaarding één grief opgeworpen.

De man heeft op 7 juni 2018 een akte overlegging producties genomen.

De vrouw heeft op 8 juni 2018 een akte overlegging producties genomen.

Op 8 juni 2018 is door de advocaten van partijen gepleit.

Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.

Gelet op het spoedeisend belang van partijen bij het verkrijgen van duidelijkheid over de vervangende toestemming voor de man om met de – hierna te noemen – minderjarigen naar Dubai op vakantie te gaan van 9 juni 2018 tot 19 juni 2018, heeft het hof na afloop van de mondelinge behandeling mondeling uitspraak gedaan, nadat de zaak voor mondelinge uitspraak is uitgeroepen. Het onderhavige arrest betreft de schriftelijke uitwerking van de mondeling gedane uitspraak.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten niet is gegriefd, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld. Kort samengevat is het volgende van belang.

2. Partijen zijn de ouders van:

- [minderjarige een] (hierna te noemen: [minderjarige een] ), geboren [in] 2010 te [plaatsnaam] ;

- [minderjarige twee] (hierna te noemen: [minderjarige twee] ), geboren [in] 2012 te [plaatsnaam] ;

hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.

3. De vrouw heeft het eenhoofdig gezag over de minderjarigen.

Het bestreden vonnis

4. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter:

- de man vervangende toestemming verleend om met de minderjarigen gedurende de periode van 9 juni 2018 tot 19 juni 2018 op vakantie te gaan naar Dubai onder de opschortende voorwaarde dat de school van de minderjarigen daarvoor toestemming verleent;

- de man vervangende toestemming verleend tot het verzoeken van toestemming aan de school tot het meenemen van de minderjarigen op vakantie gedurende de schoolperiode, te weten van 9 juni 2018 tot en met 19 juni 2018;

- het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;

- de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Het geschil

5. Het geschil tussen partijen betreft de vervangende toestemming voor de man om met de minderjarigen gedurende de periode van 9 juni 2018 tot 19 juni 2018 op vakantie te gaan naar Dubai en de vervangende toestemming voor de man om de school van de minderjarigen om toestemming te verzoeken tot het meenemen van de minderjarigen op vakantie gedurende de periode van 9 juni 2018 tot 19 juni 2018. Tevens zijn in geschil de proceskosten.

Vordering vrouw

6. De vrouw vordert in hoger beroep om het bestreden vonnis te vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad:

– de vorderingen van de man af te wijzen;

– de man te veroordelen in de kosten van beide procedures.

Grief vrouw

7. De vrouw stelt dat het verlenen van vervangende toestemming aan de man voor de vakantie, alsook voor het doen van een verzoek aan de school om gedurende de schoolperiode met de minderjarigen op vakantie te gaan, niet in het belang van de minderjarigen is. Daartoe merkt de vrouw op dat de man al jaren vrijwel geen omgang heeft met de minderjarigen en nauwelijks een rol heeft gespeeld in hun leven. In 2016 zijn de minderjarigen wel met de man op vakantie geweest, echter is de grootmoeder van de minderjarigen aan vaderszijde toen tevens mee op vakantie gegaan. De vrouw had aan de grootmoeder toestemming verleend om met de minderjarigen op vakantie te gaan en aan haar tevens de verantwoordelijkheid over de minderjarigen gegeven. De minderjarigen verbleven tijdens die vakantie in het vakantiehuisje van de grootmoeder. In tegenstelling tot die vakantie is tijdens de door de man gewenste vakantie naar Dubai geen enkele voor de minderjarigen stabiele, vertrouwde factor aanwezig. De personen die zullen meereizen zijn allen (vrijwel) vreemden voor de minderjarigen. Daarnaast heeft de man niet aannemelijk gemaakt bij wie de minderjarigen op een kamer zullen slapen. Dat de minderjarigen verder teleurgesteld zouden zijn bij een afwijzing van het verzoek van de man, nu hij de minderjarigen reeds heeft ingelicht over de vakantie, komt geheel voor rekening van de man. Dit mag geen rechtvaardiging zijn om de vervangende toestemming te verlenen, nog daargelaten dat de minderjarigen niet teleurgesteld zullen zijn. De minderjarigen hebben immers aan de vrouw verklaard niet met de man op vakantie te willen gaan. De vrouw wijst voorts op het omgangsmoment dat de man met de minderjarigen had rond de kerst in 2017. Er zou sprake zijn van één weekend omgang. Bij de minderjarigen bestond volgens de vrouw de nodige weerstand tegen dit omgangsmoment en de vrouw heeft de minderjarigen uiteindelijk op de tweede dag opgehaald. De minderjarigen zaten huilend in de auto bij de vrouw. De vrouw geeft aan dat zij de minderjarigen in Dubai niet zomaar zou kunnen ophalen. Na het desbetreffende omgangsweekend is geen sprake meer geweest van daadwerkelijke en enigszins langdurige omgang. Er is geen sprake van een gehechtheidsrelatie tussen de man en de minderjarigen. Ten aanzien van [minderjarige een] merkt de vrouw nog op dat hij een sociaal-emotionele achterstand heeft waarvoor hij wordt begeleid door een intern begeleider van school en sinds 22 januari 2018 ook bij [naam] . De vrouw stelt dat zij de man immer van alle ontwikkelingen van de minderjarigen op de hoogte heeft gehouden en de man meerdere keren heeft verzocht om deel uit te maken van het behandelplan en de behandeling van [minderjarige een] . De man heeft hier echter nooit gebruikt van gemaakt. Dit maakt dat de vrouw alleen maar meer zorgen heeft omtrent de door de man gewenste vakantie met de minderjarigen.

8. De man werpt het volgende als verweer op. De minderjarigen zijn wel aan de man gehecht. De man wijst erop dat hij een betrokken vader is en dat, ondanks dat de minderjarigen weinig overnachtingen bij hem thuis hebben meegemaakt, hij de minderjarigen met regelmaat heeft gezien. De man betwist voorts dat de minderjarigen in Dubai enkel met vreemden zouden zijn, nu onder meer de broer en de neef van de man mee zullen gaan naar Dubai. De minderjarigen zijn eerder in 2016 met hen naar Thailand op vakantie geweest. De man voert verder aan dat uit de overgelegde stukken blijkt dat tijdens het omgangsmoment rondom de kerst in 2017, de vrouw zelf heeft gevraagd of de minderjarigen eerder terug konden komen. Aangezien de man conflictmijdend is en de vrouw vrij directief, heeft de man hiermee ingestemd. Ten aanzien van de problematiek bij [minderjarige een] blijkt uit de overgelegde stukken slechts dat [minderjarige een] daarvoor in behandeling is. De man meent dat als de behandelaren van mening zouden zijn dat de voorgenomen vakantie naar Dubai niet in het belang van [minderjarige een] is, zij dit wel schriftelijk zouden hebben vastgelegd. De man wijst er verder op dat de vrouw eerder wel heeft ingestemd met de vakantie van de minderjarigen naar Dubai, hetgeen volgens hem blijkt uit de overgelegde stukken betreffende de communicatie tussen partijen via WhatsApp. De vrouw vond het toen geen probleem dat de minderjarigen mee zouden gaan op vakantie. Dat de vrouw hier nu toch niet mee akkoord gaat, heeft er volgens de man mee te maken dat de vrouw moeite heeft met één van de vrouwen die eveneens tijdens de vakantie aanwezig zal zijn.

Oordeel van het hof

9. Het hof stelt voorop dat nu partijen niet gezamenlijk met het gezag over de minderjarigen zijn belast, de man in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geen recht heeft op de door hem verzochte vervangende toestemmingen die zien op de vakantie naar Dubai met de minderjarigen. Een vereiste voor toepassing van deze bepaling is immers dat partijen gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uitoefenen.

10. Het hof overweegt verder als volgt. De man, als niet gezaghebbende ouder, heeft op grond van artikel 1:377a lid 1 BW het recht op en de verplichting tot omgang met de minderjarigen. Het hof is van oordeel dat de wens van de man om met de minderjarigen van 9 juni 2018 tot 19 juni 2018 tijd door te brengen in Dubai, kan worden aangemerkt als een vordering tot het treffen van een voorlopige – in de periode van 9 juni 2018 tot 19 juni 2018 in Dubai te effectueren – omgangsregeling op grond van het tweede lid van artikel 1:377a.

11. De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:

a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van

het kind, of

b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk

ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of

c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang

met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen

blijken, of

d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.

12. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting acht het hof omgang van de minderjarigen met de man in Dubai gedurende de periode van 9 juni 2018 tot 19 juni 2018 in strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen. Hiertoe overweegt het hof als volgt. Hoewel het hof begrijpt dat de man gedurende een langere periode omgang met de minderjarigen wil hebben, is het hof van oordeel dat dit thans niet in het belang van de minderjarigen is. De minderjarigen zijn gebaat bij continuïteit en stabiliteit. Het is het hof gebleken dat de minderjarigen voornamelijk door de vrouw zijn opgevoed en daarnaast tot op heden weinig structureel contact hebben gehad met de man. Een omgangsmoment waarbij sprake is van een overnachting van de minderjarigen bij de man, is in de afgelopen maanden niet tot stand gekomen. Het hof neemt verder in aanmerking dat de minderjarigen nog jong zijn en zij er niet op zijn voorbereid om meerdere dagen in een voor hen onbekende leefomgeving zonder de aanwezigheid van hun moeder te verblijven. De stap van zeer weinig contact met de man naar een meerdaagse vakantie met de man in het buitenland, acht het hof te groot.

13. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof het bestreden vonnis vernietigen voor zover het betreft de vervangende toestemming om met de minderjarigen naar Dubai op vakantie te gaan en de vervangende toestemming tot het verzoeken van toestemming aan de school voor deze vakantie. Het hof zal de inleidende vorderingen van de man alsnog afwijzen.

Proceskosten

14. Nu het een procedure in de familierechtelijke sfeer betreft, ziet het hof geen aanleiding om de man, zoals door de vrouw gevorderd, in de kosten van de procedures in eerste aanleg en het hoger beroep te veroordelen. Het hof zal daarom de vordering van de vrouw ten aanzien van de proceskosten afwijzen, het bestreden vonnis op dit punt bekrachtigen en de proceskosten in het hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:

vernietigt het bestreden vonnis voor zover het betreft hetgeen in de punten 5.1 tot en met 5.3 van het dictum is bepaald en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

wijst de inleidende vorderingen van de man alsnog af;

compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af;

bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige.

Dit arrest is gewezen door mrs. F. Ibili, A.E. Sutorius-van Hees en E.C. Punselie en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier en geminuteerd op 26 juni 2018.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733