Rechtbank Noord-Nederland 20-06-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:2429

Datum publicatie28-06-2018
ZaaknummerC/19/123078 / KG ZA 18-90
ProcedureKort geding
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenAlimentatie;
Familieprocesrecht; Executiegeschil / verz. schorsing uitv. bij voorr.; Beslag; Nietigheid/vernietiging/ontbinding
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Een evt. afspraak tussen partijen dat man geen gezag zou vragen en vrouw geen kinderalimentatie, is zonder meer nietig ogv van art. 1:400 BW.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht

Locatie Assen

zaaknummer / rolnummer: C/19/123078 / KG ZA 18-90

Vonnis in kort geding van 20 juni 2018

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [plaats]

eiser,

advocaat mr. D.A.J. Spierings te Apeldoorn,

tegen

[gedaagde] ,

wonende op een geheim adres,

gedaagde,

toegevoegd advocaat mr. J.A.M. Staal-Olislaegers te Winschoten.

Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 11 juni 2018,

  • de mondelinge behandeling van 19 juni 2018,

  • de pleitnota van de man,

  • de pleitnota van de vrouw,

  • de overige in het geding gebrachte bescheiden.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

1.3.

Zoals ter zitting met partijen is afgesproken, is er op 20 juni 2018 een verkort vonnis gewezen. Daarbij is aangegeven dat de uitwerking daarvan zo spoedig mogelijk, uiterlijk twee weken na heden, zal volgen. Het onderstaande is die uitwerking.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn in 2010 gehuwd. Voor en tijdens het huwelijk zijn twee minderjarige kinderen, [D.] en [J.] , geboren.

2.2.

Bij beschikking van de rechtbank Zutphen van 30 maart 2012 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is bepaald dat de man kinderalimentatie aan de vrouw dient te betalen; € 140,00 per maand voor [D.] en € 60,00 per maand voor [J.] . Deze beschikking is op 4 april 2012 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand te Apeldoorn.

2.3.

Bij beschikking van de rechtbank Assen van 27 februari 2013 is de beschikking van de rechtbank Zutphen van 30 maart 2012 gewijzigd, in die zin dat de door de man bepaalde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [D.] en [J.] met ingang van 24 september 2012 op nihil wordt gesteld.

2.4.

Bij brief van 8 november 2013 schrijft de advocaat van de vrouw het volgende aan de (toenmalige) advocaat van de man, voor zover van belang:

In antwoord op uw e-mail van 5 november jongstleden bericht ik u dat cliënte geen vertrouwen meer heeft in de toezeggingen van uw cliënt. Uw cliënt heeft al eerder te kennen gegeven af te zien van het gezag en een contactregeling indien cliënte zou afzien van kinderalimentatie.

Cliënte gelooft niet dat uw cliënt zijn toezeggingen gestand zal doen.”.

2.5.

Bij faxbericht van 22 november 2013 schrijft de (toenmalige) advocaat van de man het volgende aan de advocaat van de vrouw, voor zover van belang:

Voorts bevestig ik de afspraak dat zowel mevrouw [V.] als mevrouw [W.] bereid zijn hun aanspraken op kinderalimentatie te herzien als in de procedure rond gezag en omgang van de kinderen van mevrouw [V.] bij beschikking komt vast te staan dat de heer [L.] niet langer (mede) het gezag heeft en de omgang is beëindigd.”.

2.6.

Eveneens op 22 november 2013 stuurt de advocaat van de vrouw het volgende faxbericht aan de (toenmalige) advocaat van de man, voor zover van belang:

Volledigheidshalve meld ik u nog dat cliënte de kinderalimentatie zal heroverwegen zodra de rechtbank heeft beslist dat uw cliënt niet langer het gezag zal hebben over de kinderen en de omgangsregeling zal worden gestopt.”.

2.7.

Ingevolge de beschikking van deze rechtbank van 11 december 2013 dient de man met ingang van 26 augustus 2013 een bedrag van € 45,00 per kind aan kinderalimentatie aan de vrouw te betalen.

2.8.

Bij beschikking van 5 februari 2014 heeft deze rechtbank bepaalt dat de vrouw voortaan alleen met het gezag over [D.] en [J.] is belast.

2.9.

Op 22 december 2017 heeft de man een verzoek tot omgang en gezag ingediend. Bij beschikking van 18 april 2018 is het verzoek om gezamenlijk gezag afgewezen. Ten aanzien van het verzoek om omgang loopt momenteel een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.

2.10.

Op 27 maart 2018 heeft de vrouw de beschikking van 11 december 2013 aan de man laten betekenen en aanspraak gemaakt op een bedrag aan achterstallige kinderalimentatie (vanaf 2013 tot en met maart 2018) van € 5.215,58. Op 24 april 2018 heeft de vrouw loonbeslag onder de man laten leggen ter zake van die achterstand. Dit beslag is op 2 mei 2018 aan de man overbetekend.

3Het geschil

3.1.

De man vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure:

Primair en subsidiair

i. De vrouw te veroordelen de executie van het vonnis van 11 december 2013 althans het derdenbeslag op het salaris van de man te staken, althans te schorsen totdat in

een bodemprocedure is beslist, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, een en ander met ingang van 19 juni 2018, althans een nader te bepalen datum;

Meer subsidiair

ii. Indien de voorzieningenrechter van oordeel zou zijn dat de overeenkomst tussen partijen niet heeft bestaan, is ontbonden en/of de executie van het vonnis van

11 december 2013 niet dient te worden geschorst totdat in een bodemprocedure defintief is beslist op de vordering van de vrouw, de beslagvrije voet vast te stellen op €1.318,50 per maand.

Meer subsidiair

iii. Het beslag op te heffen, nu het beslagexploit niet binnen acht dagen na 24 april 2018 aan de man betekend is.

3.2.

Aan zijn vorderingen legt de man, samengevat, het volgende ten grondslag. Partijen zijn (medio november 2013) overeengekomen dat de man niet langer om gezag en omgang zou verzoeken, terwijl de vrouw niet om betaling van (de nog vast te stellen) kinderalimentatie zou vragen. Zowel de man als de vrouw hebben zich aan die afspraak gehouden. De man heeft in dat verband een eerder verzoek om een omgangsregeling ingetrokken en de vrouw heeft tot de betekening van de beschikking van 11 december 2013 op 27 maart 2018 nimmer om kinderalimentatie verzocht. De man wenst op deze afspraak terug te komen en heeft op 22 december 2017 opnieuw om gezag en omgang verzocht. De man begrijpt dat hij - gelet op de gemaakte afspraak - dan vanaf dat moment kinderalimentatie zal moeten betalen. Dat kan echter niet met terugwerkende kracht. Het door de vrouw gelegde beslag is dan ook onrechtmatig, het primaire standpunt van de man, nu de vrouw in strijd met de gemaakte afspraak alsnog aanspraak maakt op kinderalimentatie vanaf 2013 en daarvoor beslag legt. Subsidiair maakt de vrouw misbruik van haar recht van executie. Met de gemaakte afspraak tussen partijen is aan de verplichting uit de beschikking van 11 december 2013 een einde gekomen. De vrouw heeft de achterstallige kinderalimentatie kwijtgescholden, dan wel het recht daarop verwerkt.

De vrouw heeft het vertrouwen bij de man gewekt dat zij geen aanspraak meer zou maken op de kinderalimentatie. Het met terugwerkende kracht alsnog aanspraak maken op kinderalimentatie is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, temeer ook omdat er, onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 juni 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:CA3980), nooit mondeling of schriftelijk aanspraak is gemaakt op betaling van de opgelopen achterstanden. Het beslag is bovendien onnodig omdat de man, direct toen hem duidelijk werd dat de vrouw weer kinderalimentatie wenste te ontvangen, vergeefs om haar bankrekeningnummer heeft verzocht. De man heeft bovendien alleen nog maar een verzoek ingediend, maar nog geen gezag of omgang verkregen. De man verkeert derhalve niet in verzuim, ook niet van rechtswege. De man kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het beslag enkel is gelegd, om zijn pogingen tot omgang te frustreren. Dat levert evenzeer misbruik van recht op. Het leggen van beslag levert aan de zijde van de man een noodtoestand op. De man bouwt, vanwege het gelegde loonbeslag, momenteel namelijk een schuld op van € 234,00 per maand en houdt niets over om van te leven. De man heeft de vrouw een betalingsregeling voorgesteld en voldoende zekerheid gesteld dat de vordering zou worden voldaan. Het beslag is daarmee ook lichtvaardig (gelegd). Meer subsidiair stelt de man dat de beslagvrije voet aangepast dient te worden. De met de beslaglegging belaste deurwaarder heeft niet om (financiële) gegevens van de man gevraagd, zodat daarbij de berekening van de beslagvrije voet ten onrechte geen rekening mee is gehouden. Uiterst subsidiair is de man van oordeel dat het beslag dient te worden opgeheven, omdat het beslagexploot - in strijd met artikel 475i Rv - niet binnen acht dagen aan hem is betekend.

3.3.

De vrouw voert gemotiveerd verweer.

3.4.

Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man het spoedeisend belang bij zijn vorderingen voldoende aannemelijk heeft gemaakt, zodat hij daarin kan worden ontvangen. De vrouw heeft het door de man gestelde spoedeisend belang ook niet betwist.

4.2.

Waar het de primaire en de subsidiaire vordering van de man betreft, overweegt de voorzieningenrechter dat artikel 1:400 lid 2 BW bepaalt dat een overeenkomst waarbij van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien, nietig is. Naar voorlopig oordeel kwalificeert de afspraak die de man stelt te hebben gemaakt met de vrouw zonder meer als een nietige overeenkomst in vorenbedoelde zin. In dit geval strekt voornoemde bepaling niet ter bescherming van één der partijen, maar juist dat van de minderjarige kinderen, zodat de overeenkomst waarop de man zich beroept met nietigheid wordt gesanctioneerd en niet met vernietigbaarheid (artikel 3:40 lid 2 BW) . De man stelt zich, onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van

1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3493) op het standpunt dat met de afspraak niet is beoogd om definitief afstand van het recht op kinderalimentatie te doen. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat ook een afspraak om tijdelijk af te zien van kinderalimentatie - behoudens de situatie waarbij het aanspraak maken op kinderalimentatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is - in strijd is met het dwingende karakter van artikel 1:400 BW.

Immers, de bepaling is geschreven in het belang van het kind, zodat afstand van enig recht door een ouder belast met het gezag op alimentatie in beginsel niet aan de orde kan zijn. Bovendien is niet gebleken dat partijen, indien en voor zover van de door de man gestelde afspraak zou zijn gebleken, hetgeen - zoals ook uit het navolgende nog zal blijken - niet het geval is, geen definitieve afstand hebben beoogd. De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 5 september 2012 (ECLI:NL:RBHAA:2012:BX7239) kan de man evenmin baten, omdat het in die zaak handelde om een meerderjarige dochter die als onderhoudsgerechtigde op zich rechtsgeldig met de onderhoudsplichtige overeenkomsten kan sluiten met betrekking tot het levensonderhoud. Het door de man aangehaalde arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 juni 2013 mist eveneens toepassing, omdat de goede trouw (thans: redelijkheid en billijkheid) de onderhoudsgerechtigde in een geval als het onderhavige niet kan baten (HR 1 december 1989, NJ 1990/189). De man heeft zich tevens beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 22 oktober 1999, NJ 1999/817, maar de in dat arrest geformuleerde uitzondering, waarbij het handelde om een moeder die met haar zoon zonder enig bericht aan de vader naar Frankrijk was vertrokken, nadat zij, althans volgens de vader, hem te kennen had gegeven dat de zoon geen behoefte meer had aan alimentatie, doet zich hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor. De vrouw heeft namelijk aangevoerd dat angst voor de man haar er gedurende lange tijd van heeft weerhouden alimentatie te incasseren. De man heeft dat laatste bloot betwist, hetgeen onvoldoende is om daar niet van uit te gaan.

4.3.

Daar komt het volgende nog bij. De vrouw heeft de door de man gestelde afspraak gemotiveerd betwist en tot haar verweer aangevoerd dat partijen geen andere afspraak hebben gemaakt dan in de beschikking van 11 december 2013 is vastgelegd. Volgens de vrouw hebben partijen kort na de scheiding, eind 2012, weliswaar afgesproken dat de man geen alimentatie meer zou betalen als hij haar met rust liet, maar is zij hier later op teruggekomen en heeft zij alimentatie opnieuw laten vaststellen. In de brief van haar advocaat van 22 november 2013 is aangegeven dat de kinderalimentatie zou heroverwegen indien de man niet langer het gezag over de kinderen zou hebben en de omgangsregeling zou worden gestopt, maar een dergelijke heroverweging heeft uiteindelijk nooit plaatsgevonden, aldus de vrouw. Gelet op die gemotiveerde betwisting door de vrouw kan de juistheid van de door de man gestelde afspraak niet, althans niet in het kader van dit geding worden aangenomen. In dat oordeel betrekt de voorzieningenrechter dat de beide faxberichten van de (toenmalige) advocaten van 22 november 2013 waaraan de man ook refereert, beide naar het oordeel van de voorzieningenrechter een voorbehoud, aanspraken herzien en heroverwegen, behelzen. De vrouw, althans haar advocaat, heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken gesteld dat een dergelijke heroverweging/ herziening uiteindelijk nooit heeft plaatsgevonden. In zoverre valt dan ook niet aan te nemen dat partijen zijn overeengekomen zoals door de man gesteld. Dat de vrouw de man nooit zou hebben verwittigd over het feit dat er nooit een heroverweging/ herziening heeft plaatsgevonden, doet hier niet aan af. Ook de zijdens de man overgelegde WhatsApp berichten kunnen niet tot een ander oordeel leiden, omdat de vrouw onweersproken heeft gesteld dat het hier gaat om berichten uit 2012 en betrekking hebben op de procedures die begin 2013 tot nihilstelling van de alimentatie hebben geleid.

4.4.

Op grond van het voorgaande moet vastgesteld worden dat de grondslag van de primaire en subsidiaire vordering van de man nietig is en bovendien niet is komen vast te staan, zodat dit reeds tot afwijzing van deze vorderingen dient te leiden. Hetgeen zijdens de man voor het overige nog is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

4.5.

Waar het gaat om het meer subsidiaire, onder iii gevorderde, overweegt de voorzieningenrechter dat hem niet is gebleken dat de voorgeschreven termijn van artikel 475i Rv niet in acht is genomen. Het loonbeslag is op 24 april 2017 gelegd, zodat de achtdagentermijn van artikel 475i Rv de dag erop, op 25 april 2018, is begonnen te lopen. Deze termijn eindigt op 2 mei 2018, zodat vastgesteld moet worden dat het beslag tijdig, want op de laatste dag van de termijn, is overbetekend aan de man. Dit betekent dat het meer subsidiair onder iii gevorderde eveneens moet worden afgewezen. In zoverre resteert de vordering onder ii. De man heeft, onder overlegging van een berekening, gesteld dat de beslagvrije voet onjuist is berekend. De vrouw, althans haar advocaat, heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling erkend dat de met de beslaglegging belaste deurwaarder niet aan de man heeft verzocht om stukken te overleggen, maar dat alsnog aan de man een formulier zal worden toegezonden. De vrouw heeft aldus niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist dat de beslagvrije voet onjuist is vastgesteld. In zoverre bestaat er dan ook aanleiding om aansluiting te zoeken bij het door de man genoemde bedrag. Tot toewijzing van de vordering onder ii kan dit evenwel niet leiden, omdat deze vordering een verklaring voor recht betreft die in een procedure als de onderhavige niet kan worden gegeven. De voorzieningenrechter ziet geen ruimte om het beslag gedeeltelijk op te heffen omdat zulks niet gevorderd wordt. Dit betekent dat ook dit gedeelte van de vorderingen van de man afgewezen moet worden.

4.6.

De man zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de vrouw worden begroot op:

- griffierecht € 79,00

- salaris advocaat 980,00

Totaal € 1.059,00

5De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1.

wijst de vorderingen af,

5.2.

veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 1.059,00.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. van Baalen en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2018. 1

1

type:

coll:



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733