Rechtbank Den Haag 24-05-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:7592

Datum publicatie27-06-2018
ZaaknummerC-09-551956-KG ZA 18-396
ProcedureKort geding
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenAlimentatie;
Familieprocesrecht; Beslag
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Kort geding. Opheffing van in 2008 gelegd executoriaal beslag op woning. Vrouw stelt alimentatievordering op de man te hebben, man betwist dit. In deze procedure kan niet worden vastgesteld of er sprake is van een alimentatieachterstand. Niet kan worden uitgesloten dat vrouw nog vordering heeft. Onder de gegeven omstandigheden heeft de vrouw echter geen in redelijkheid te respecteren belang bij handhaving van het in 2008 gelegde beslag. Misbruik van bevoegdheid.

Volledige uitspraak


Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/551956 / KG ZA 18/396

Vonnis in kort geding van 24 mei 2018

in de zaak van

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

advocaat mr. P. Drenth te Den Haag,

tegen:

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. R.W. van den Hoek te Leiden.

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de man’ en ‘de vrouw’.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met producties;

- de door de vrouw overgelegde producties;

- de op 7 mei 2018 gehouden mondelinge behandeling.

1.2.

Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Dit huwelijk is op 29 november 2002 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van 5 augustus 2002. In de echtscheidingsprocedure is een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie en partneralimentatie vastgesteld.

2.2.

In 2005 hebben partijen in een door de vrouw tegen de man aangespannen procedure een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin partijen – voor zover thans relevant – zijn overeengekomen dat de woning, gelegen aan de [adres 1] (hierna: de [woning 1] ) aan de man wordt toegedeeld en de woning aan de [adres 2] (hierna: de [woning 2] ) aan de vrouw voor de in de overeenkomst genoemde waardes, waarbij partijen ieder de helft van de resterende hypotheekschuld voor hun rekening nemen.

2.3.

Partijen hebben na de echtscheidingsprocedure onder meer nog geprocedeerd over de partneralimentatie. Deze is bij beschikking van 8 maart 2006 van het Gerechtshof ’s-Gravenhage (hierna: de beschikking uit 2006) op verzoek van de vrouw op een hoger bedrag vastgesteld (€ 1.685,- per maand).

2.4.

In een vonnis van deze rechtbank van 17 oktober 2007 (hierna: het vonnis uit 2007) zijn de vorderingen in conventie van de vrouw (kort gezegd betreffende de nietigheid van de boedelverdeling uit 2005 als vermeld onder 2.2) afgewezen. In reconventie zijn de vorderingen van de man in zoverre toegewezen dat voor recht is verklaard dat de ontbonden gemeenschap van goederen in 2005 is verdeeld, de vrouw is bevolen haar medewerking te verlenen aan de tenaamstelling op naam van de man van de [woning 1] en op naam van de vrouw van de [woning 2] en aan splitsing van het op beide woningen gevestigde recht van hypotheek en aan overneming van de helft van de hypotheekschuld uitsluitend op haar naam, met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor dit deel van de schuld. Daarbij is tevens bepaald dat dat vonnis in de plaats treedt van de medewerking en toestemming van de vrouw als zij geen gehoor geeft aan het bevel. De man wordt gemachtigd alle rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van de gemaakte afspraken, waaronder de tenaamstelling van beide woningen op naam van de partij aan wie de woning is toebedeeld. Ook is bepaald dat de man wegens overbedeling van de vrouw een vordering heeft op haar tot een bedrag van € 13.622,94.

2.5.

Op 14 augustus 2008 heeft de vrouw de beschikking uit 2006 aan de man laten betekenen en hem gesommeerd om een bedrag aan achterstallige alimentatie tot en met juli 2008 te betalen van € 5.364,90. Kort daarna, op 28 augustus 2008, heeft de vrouw executoriaal beslag laten leggen op het onverdeelde aandeel van de man in de eigendom van de [woning 1] (hierna: het beslag). Op 21 november 2008 is de man door de deurwaarder aangeschreven met de mededeling dat sprake is van een achterstand in de betaling van alimentatie van € 13.503,08. De advocaat van de man heeft de deurwaarder daarop schriftelijk bericht dat en waarom van een dergelijke achterstand geen sprake is. Hij heeft ook gewezen op de betaling door de man van de hypotheeklasten die voor rekenig van de vrouw komen en op vorderingen die man nog op de vrouw heeft, waaronder uit hoofde van de overbedeling. Verzocht wordt alle executiemaatregelen op te schorten. Executie heeft vervolgens niet plaatsgevonden.

2.6.

In ieder geval in de jaren 2009, 2010, 2011, 2013 en 2015 hebben verscheidene advocaten van de vrouw, alsmede door de vrouw ingeschakelde deurwaarders, contact opgenomen met (de advocaat van) de man over een door de vrouw gestelde achterstand van de man in alimentatiebetalingen. Dit heeft niet geleid tot verdere executiemaatregelen. Eind 2014 is de verplichting van de man tot betaling van partneralimentatie na afloop van de wettelijke termijn geëindigd.

2.7.

De man heeft de vrouw in maart 2018 verzocht haar medewerking te verlenen aan de opheffing van het beslag, omdat hij de (aan hem toegedeelde) [woning 1] aan zijn dochter wenst te verkopen. De vrouw heeft de verzochte medewerking niet verleend. Zij heeft wel opnieuw bij de man aanspraak gemaakt op de betaling van achterstallige alimentatie.

3Het geschil

3.1.

De man vordert – zakelijk weergegeven – het beslag op te heffen en de vrouw te bevelen binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis die opheffing van het beslag te hebben doen inschrijven in de openbare registers, met bepaling dat deze uitspraak dezelfde kracht heeft als een akte van de vrouw tot het verrichten van die rechtshandeling met toepassing van artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek (BW), met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.

3.2.

Daartoe voert de man – samengevat – het volgende aan. Het beslag is in 2008 al ten onrechte gelegd, omdat er toen geen sprake was van een betalingsachterstand. De man mocht er vervolgens op vertrouwen dat het overleg, dat nadien tussen de advocaten heeft plaatsgevonden, ertoe zou leiden dat dit beslag niet meer zou worden geëffectueerd. De vrouw heeft de man in de jaren daarna vele malen telkens via nieuwe advocaten en deurwaarders aangeschreven, met het verzoek om een achterstand in de alimentatiebetalingen te voldoen. De man heeft echter telkenmale aangetoond dat van enige achterstand geen sprake is, met uitzondering van een sporadische achterstand van maximaal twee maanden, die hij telkens op eerste verzoek van de vrouw heeft ingelopen. De vrouw houdt mogelijk geen rekening met de betaling door de man van de hypotheekrente voor de [woning 2] , die de vrouw moet betalen. Omdat zij dit regelmatig nalaat, heeft de man daarvoor zorg moeten dragen. Deze bedragen heeft hij verrekend met de door hem verschuldigde alimentatie. De vrouw weigert nu ten onrechte het door haar “vergeten” beslag op te heffen. De man heeft hier een groot en spoedeisend belang bij. Hij is werkloos geraakt en kan daardoor niet meer aan zijn financiële verplichtingen voldoen. Door verkoop van de woning aan zijn dochter kan hij met de overwaarde zijn schulden aflossen en in zijn levensonderhoud voorzien.

3.3.

De vrouw voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4De beoordeling van het geschil

4.1.

De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het primaire verweer van de vrouw dat de man geen spoedeisend belang heeft bij het gevorderde. Alhoewel de man geen stukken heeft overgelegd van zijn huidige financiële situatie, heeft hij wel genoegzaam toegelicht dat hij vanwege het recente verlies van zijn baan de opbrengst van de [woning 1] nodig heeft om zijn schulden te kunnen voldoen en in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Daaraan heeft hij nog toegevoegd dat ABN AMRO Bank hem heeft aangesproken voor betaling van de hypotheeklasten van de [woning 2] , waar de vrouw woonachtig is en die voor haar rekening komen, hetgeen de vrouw niet gemotiveerd heeft weersproken. Bij gebreke van betaling daarvan dreigt er een executoriale verkoop van beide woningen waar geen van partijen bij gebaat is, aldus de man. Met al het vorenstaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de man bij het gevorderde voldoende aannemelijk geworden.

4.2.

De vraag die in dit geding voorligt is of de vrouw misbruik van bevoegdheid maakt door niet mee te werken aan de opheffing van het beslag, zoals in de stellingen van de man besloten ligt. De vrouw betwist dit. Zij stelt belang te hebben bij handhaving van het beslag omdat er, anders dan de man stelt, wel degelijk sprake is van een achterstand in de alimentatiebetalingen van de man, te weten (volgens haar meest recente overzicht) van € 32.042,98 in de betaling van kinderalimentatie en € 63.687,33 in de betaling van partneralimentatie. Zij heeft daartoe een overzicht opgesteld van de volgens haar in de afgelopen jaren door de man verschuldigde en door de vrouw ontvangen alimentatie en zij heeft een overzicht overgelegd van de bedragen die de man in de jaren 2011 tot en met 2015 op haar bankrekening heeft gestort.

4.3.

Of de vrouw nog een alimentatievordering op de man heeft, kan aan de hand van de in dit geding overgelegde gegevens niet worden vastgesteld. Dit kan echter ook niet worden uitgesloten, zodat de vrouw in zoverre belang heeft bij het handhaven van het beslag. Dat biedt immers zekerheid voor de voldoening van haar eventuele vordering. De navolgende feiten en omstandigheden maken echter dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is van een in redelijkheid te respecteren belang van de vrouw bij handhaving van het beslag.

4.4.

Het beslag is in 2008 gelegd voor een betalingsachterstand, die volgens de vrouw op dat moment bestond. Volgens de stellingen van de man, die door de vrouw niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken, is destijds geen verder gevolg gegeven aan de executie nadat de man aan de deurwaarder heeft toegelicht dat en waarom van enige achterstand op dat moment geen sprake was. In de jaren daarna heeft de vrouw de man nog vele malen benaderd via advocaten en deurwaarders en zeer verschillende bedragen geclaimd uit hoofde van de alimentatieverplichting van de man. Deze varieerden van een achterstand van één maand tot ruim € 145.000,- (dit laatste bedrag is medio 2015 genoemd) en naar de voorzieningenrechter begrijpt recentelijk zelfs ter hoogte van de totaal verschuldigde alimentatie over de afgelopen jaren, zonder rekening te houden met enige betaling. Dit heeft nooit geleid tot een betaling door de man van een achterstand anders dan van een door de man erkende zeer recente achterstand van maximaal twee maanden (onder andere in 2013). Daarbij heeft de man elke keer toegelicht dat en waarom van enige verdere achterstand geen sprake was. Dit heeft er telkens toe geleid dat de vrouw haar verzoeken weer enige tijd staakte. In ieder geval heeft zij nooit verdere tenuitvoerleggingsmaatregelen getroffen, een en ander nog steeds volgens de onweersproken stellingen van de man. Thans, bijna drie jaar nadat de vrouw voor de laatste maal aanspraak heeft gemaakt op een bedrag aan achterstallige alimentatie en eerst nadat de man de vrouw heeft verzocht om opheffing van het beslag, heeft de vrouw zich weer op het standpunt gesteld dat de man haar nog een bedrag verschuldigd is. In dit geding stelt zij dat de achterstand in totaal € 95.730,31 bedraagt.

4.5.

Het vorenstaande in aanmerking nemende is de voorzieningenrechter van oordeel dat het beslag, gelegd in 2008, niet is gelegd voor die laatstgenoemde vordering waar de vrouw thans aanspraak op maakt. Voorts is de vrouw bij de onderbouwing van die vordering in het geheel niet ingegaan op het betoog van de man. Meer in het bijzonder heeft zij niet gereageerd op zijn stellingen omtrent hetgeen de afgelopen jaren is voorgevallen, waarbij volgens de man meermaals door de vrouw, dan wel haar advocaat, is dan wel lijkt te zijn erkend dat van een achterstand geen sprake was. Ook is de vrouw niet ingegaan op de stelling van de man dat het verschil waarschijnlijk wordt veroorzaakt doordat de vrouw geen acht slaat op door de man toegepaste verrekeningen. De man wijst er op veelvuldig de voor rekening van de vrouw komende hypotheeklasten voor de [woning 2] te hebben betaald, omdat hij daartoe vanwege zijn hoofdelijke aansprakelijkheid door de bank werd aangesproken bij gebreke van betaling door de vrouw. De man stelt de door hem betaalde bedragen vervolgens te hebben verrekend met de alimentatie. Ook heeft de man in dit kader verwezen naar zijn vordering op de vrouw wegens overbedeling van de vrouw van € 13.622,94, zoals toegewezen in het vonnis van 17 oktober 2007. Dit een en ander heeft hij overigens niet eerst in dit geding, maar ook in het verleden al aan de vrouw bericht, zo blijkt uit de stukken. De vrouw heeft hierop niet toegelicht hoe zij dit een en ander in haar vordering heeft verwerkt, hetgeen wel op haar weg had gelegen.

4.6.

Hier komt nog bij dat de vrouw dit beslag nu ook wil gebruiken om niet mee te hoeven werken aan de verkoop van de woning om redenen die niet zijn gelegen zijn in de voldoening van een alimentatievordering, zo begrijpt de voorzieningenrechter de eigen uitlatingen van de vrouw ter zitting. De wijze waarop de woningen moeten worden verdeeld staat echter al lange tijd vast, de man kan daar op basis van het vonnis uit 2007 uitvoering aan geven zonder dat de medewerking van de vrouw nodig is en de voorzieningenrechter acht het in het belang van beide partijen dat dit, meer dan tien jaar later, nu geregeld wordt.

4.7.

Onder al deze omstandigheden maakt de vrouw misbruik van bevoegdheid door niet mee te werken aan opheffing van het beslag. De vordering om in dit geding tot opheffing daarvan over te gaan zal daarom worden toegewezen. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien welk belang de man heeft bij de vordering om de vrouw te bevelen over te gaan tot inschrijving van de opheffing van het beslag in de openbare registers. De man kan daartoe immers zelf overgaan. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen. Daarmee is ook het belang ontvallen aan de vordering ex artikel 3:300 BW, die daarom ook zal worden afgewezen.

4.8.

In de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden zijn, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1.

heft op het in 2008 door de vrouw gelegde executoriale beslag op de woning aan de [adres 1] ;

5.2.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.3.

bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;

5.4.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2018.

ts



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733