Rechtbank Den Haag 08-05-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:6761

Datum publicatie21-06-2018
ZaaknummerC/09/521199 / FA RK 16-8397, C/09/540389 / FA RK 17-7459
ProcedureBeschikking
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie;
Familievermogensrecht; Afd. 8.2 Verrekenbedingen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Jongmeerderjarige machtigde beide ouders om te procederen over haar uitkering voor levensonderhoud en studie. Maar ouders zijn het onderling oneens. Hoewel moeder haar vordering laat varen, wordt die van vader niet toegewezen. Impliciet krijgt moeder echter gelijk.

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige Kamer

Rekestnummers: FA RK 16-8397 (echtscheiding)

FA RK 17-7459 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)

Zaaknummers: C/09/521199 (echtscheiding)

C/09/540389 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)

Datum beschikking: 8 mei 2018

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 3 november 2016 ingekomen verzoek van:

[verzoeker]

de man,

wonende te [woonplaats]

advocaat: mr. S.C. Meijler te ‘s-Gravenhage.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

de vrouw,

wonende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. M.S. Verboom te ‘s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

  • het verzoekschrift;

  • het verweerschrift tevens verzoekschrift;

  • het verweer tegen het zelfstandig verzoek;

  • het faxbericht van 14 september 2017, met het formulier verdelen en verrekenen als bijlage, van de zijde van de man;

  • het F9-formulier van 15 september 2017, met het formulier verdelen en verrekenen als bijlage, van de zijde van de vrouw;

  • het faxbericht van 13 december 2017 van de zijde van de man;

  • de brief van 16 maart 2018, met bijlagen, van de zijde van de man;

  • de brief van 19 maart 2018, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.

Op 29 maart 2018 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man en de vrouw bijgestaan door hun advocaten. Van de zijde van de man en van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

Feiten

- De man en de vrouw zijn gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaatsnaam 1] , gemeente [plaatsnaam 1] .

- De man en de vrouw zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende uitsluiting van elke huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen. De huwelijkse voorwaarden bevatten een periodiek verrekenbeding.

- Zij zijn de ouders van de volgende jong-meerderjarige kinderen:

- [jongmeerderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]

- [jongmeerderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .

- [jongmeerderjarige 1] woont bij de vrouw en [jongmeerderjarige 2] woont bij de man.

- Deze rechtbank heeft op 27 januari 2017 – conform de overeenstemming tussen partijen – voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang inhoudende:

- dat de man voorlopig in de verblijfskosten van [jongmeerderjarige 2] en [jongmeerderjarige 1] bij de vrouw zal voorzien door met ingang van 1 januari 2017 de kinderbijslag ad € 283,40 per kwartaal binnen een week na ontvangst aan de vrouw over te maken;

- dat de man voorlopig in het levensonderhoud van de vrouw zal voorzien door haar reguliere salaris ad € 1.287,50 bruto per maand te vermeerderen met 8% vakantiegeld door te betalen en – behoudens nadere afspraken – met ingang van 1 januari 2017 voor de duur van tenminste zes maanden een voorlopige partneralimentatie van € 950,-- bruto per maand aan de vrouw zal voldoen, uiterlijk op de 1e van iedere maand.

- Deze rechtbank heeft op 17 juli 2017 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang inhoudende dat de som welke de man met ingang van 1 juli 2017 voorlopig zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw € 950,-- bruto per maand bedraagt.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man strekt thans tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:

  • bepaling dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning aan de [1. adres] , [1. postcode] te [plaatsnaam 1] en het gebruik van de zaken behorende bij deze woning en tot de inboedel daarvan gedurende zes maanden na inschrijving van de beschikking voort te zetten;

  • bepaling dat de vrouw met de man tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden zal overgaan conform een nader door de man in te dienen voorstel indien partijen er niet in slagen overeenstemming over de afwikkeling te bereiken;

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De vrouw voert – onder referte voor het overige – verweer tegen de verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

De vrouw heeft zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:

  • bepaling dat ieder der partijen de verblijfskosten van de kinderen voor zijn/haar rekening neemt en dat de man de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen betaalt, bestaande uit kleed-/zakgeld van € 150,-- per kind per maand, verzekeringspremies, waaronder de ziektekostenverzekering, kosten die verband houden met school en studie van de kinderen en kosten die verband houden met de auto en de scooter van de kinderen;

  • bepaling dat de man bij vooruitbetaling een bedrag van € 8.000,-- bruto per maand aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanig tijdstip als de rechtbank juist acht;

  • bepaling dat de man het onderzoeksrapport van de Belastingdienst en alle daarbij behorende informatie, waaronder de door de man aan de Belastingdienst gezonden stukken, in het geding dient te brengen;

  • bepaling dat de man uit hoofde van het verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden een bedrag van € 71.847,-- aan de vrouw verschuldigd is, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te voldoen binnen twee weken na de beschikking van de rechtbank aan de vrouw, bij gebreke waarvan de man de wettelijke rente verschuldigd is vanaf 1 september 2016 tot de datum der algehele voldoening;

  • bepaling dat de man uit hoofde van de verdeling van de inboedel, de meubels van WOOD Creations en de gemeenschappelijke bankrekeningen een bedrag van € 66.631,-- + PM aan de vrouw verschuldigd is, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, binnen twee weken na de beschikking van de rechtbank aan de vrouw te voldoen;

  • bepaling dat de vrouw recht heeft op vergoeding van een bedrag van € 55.777,-- dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, welk bedrag de man aan de vrouw dient te voldoen binnen twee weken na de door de rechtbank te wijzen beschikking;

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De man voert verweer tegen de door de vrouw verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding

Nu aan de wettelijke formaliteiten is voldaan kunnen de man en de vrouw worden ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding.

De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat de daarop steunende niet weersproken wederzijdse verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.

Bijdrage in de kosten voor levensonderhoud en studie van [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2]

De vrouw heeft namens [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] een verzoek ingediend om te bepalen dat beide ouders de verblijfskosten van de kinderen voor zijn/haar rekening zullen nemen en dat de man hiernaast de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen betaalt. De vrouw heeft zowel van [jongmeerderjarige 1] als [jongmeerderjarige 2] een machtiging overgelegd. [jongmeerderjarige 1] heeft haar moeder blijkens de op 9 november 2016 ondertekende machtiging gemachtigd om haar te vertegenwoordigen ter zake de alimentatie. [jongmeerderjarige 2] heeft haar moeder blijkens de op 23 januari 2018 ondertekende machtiging gemachtigd om haar te vertegenwoordigen ter zake de alimentatie.

De vrouw heeft tijdens de zitting het eerder door haar namens [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] ingediende verzoek ingetrokken. De vrouw heeft hierbij gesteld dat het saldo van een beleggingsrekening bij de Rabobank op naam van de kinderen recent beschikbaar is gekomen en dat [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] – nu het saldo van € 39.000,-- vrij opneembaar is – hiermee in de kosten van hun levensonderhoud en studie kunnen voorzien. De kinderen hebben hiermee ingestemd, aldus de vrouw.

De man is het met het voorgaande niet (geheel) eens. De man heeft hierop tijdens de zitting verzocht om te bepalen dat de man alle verblijfsoverstijgende kosten voor beide kinderen betaalt. Hierbij heeft de man tijdens de zitting een door [jongmeerderjarige 2] op 11 februari 2018 ondertekende machtiging getoond waarin zij haar vader machtigt om haar te vertegenwoordigen. De man heeft aangegeven dat hij door [jongmeerderjarige 1] niet is gemachtigd.

De rechtbank stelt voorop dat de man ten behoeve van de kosten voor levensonderhoud en studie in deze procedure niet namens [jongmeerderjarige 1] kan optreden. [jongmeerderjarige 1] is jong-meerderjarig en heeft de vrouw – niet de man – gemachtigd om haar te vertegenwoordigen ter zake de alimentatie. Nu de vrouw het door haar ingediende verzoek tijdens de zitting heeft ingetrokken, behoeft de rechtbank ten aanzien van de kosten voor levensonderhoud en studie van [jongmeerderjarige 1] niet langer een beslissing te nemen.

De rechtbank overweegt ten aanzien van [jongmeerderjarige 2] als volgt. [jongmeerderjarige 2] heeft blijkbaar zowel een ondertekende machtiging aan haar moeder als aan haar vader gegeven. De man en de vrouw hebben tijdens de zitting echter tegengestelde standpunten ingenomen ten aanzien van de kosten voor levensonderhoud en studie. Nu de man en de vrouw het niet met elkaar eens zijn en het de rechtbank niet bekend is wat de mening van [jongmeerderjarige 2] is, is de rechtbank van oordeel dat zowel de man als de vrouw [jongmeerderjarige 2] in deze procedure niet naar behoren kan vertegenwoordigen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het door de vader tijdens de zitting gedane verzoek dan ook afwijzen.

Partneralimentatie

Behoefte en behoeftigheid vrouw

De vrouw heeft haar behoefte aan de hand van een behoeftelijst, onderbouwd met rekeningen, afschriften en bonnen, gesteld op € 5.000,-- netto per maand. Hoewel de man de behoefte van de vrouw betwist, heeft hij ook erkend (punt 34 van het verweer op de zelfstandige verzoeken) dat het salaris van de vrouw uit de onderneming van € 1.250,-- netto per maand en haar zwarte inkomsten uit het geven van privélessen nagenoeg overeenkomt met het uitgavenpatroon dat de vrouw voor zichzelf benoemt. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de vrouw haar behoefte – ondanks de betwisting door de man – voldoende heeft toegelicht en onderbouwd. De rechtbank zal dan ook een behoefte van € 5.000,-- netto per maand als uitgangspunt nemen.

Op de behoefte van de vrouw moeten haar eigen inkomsten in mindering worden gebracht. Voor de bepaling van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw gaat de rechtbank uit van de salarisspecificatie over januari 2018, waaruit blijkt dat zij op basis van een 30-urige werkweek een inkomen heeft van € 1.430,-- bruto per maand. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar verdiencapaciteit hiermee voldoende (heeft) benut, nu uit de overgelegde verklaringen van de bedrijfsarts – waarvan de meest recente dateert uit februari 2018 – blijkt dat de vrouw al enige tijd deels arbeidsongeschikt is en passend werk voor 30 uur per week voor haar haalbaar is.

De rechtbank berekent het netto besteedbaar inkomen van de vrouw – rekening houdend met de pensioenpremies, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting – op € 1.235,-- per maand.

Gelet op het voorgaande heeft de vrouw een resterende behoefte van € 3.765,-- netto per maand, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 5.933,-- bruto per maand.

De rechtbank zal hierna beoordelen in hoeverre de man in staat is een bijdrage te leveren in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.

Draagkracht man

De man heeft een eigen onderneming, [1. bedrijfsnaam] . Tussen partijen is niet in geschil dat de man als Directeur Groot Aandeelhouder (DGA) van [2. bedrijfsnaam] een salaris van € 50.000,-- bruto per jaar ontvangt.

De man en de vrouw twisten over de vraag of de man hiernaast nog zwarte inkomsten ontvangt waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van zijn draagkracht.

De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben beide aangegeven dat zij gedurende het huwelijk – naast voornoemd regulier inkomen – ook zwarte inkomsten ontvingen. De inkomsten uit verkoop van paarden, het geven van privélessen, de verhuur van stalling en de kantineverkoop gingen (deels) buiten de boeken om. Uit de omstandigheid dat partijen gedurende het huwelijk zwarte inkomsten genoten kan niet worden afgeleid dat dit momenteel ook nog de bestaande praktijk is. Vast staat immers dat de Belastingdienst in oktober 2013 is begonnen met een boekenonderzoek, waarbij zowel de onderneming van de man als de man in privé zijn betrokken én dat dit onderzoek na afronding in 2016 heeft geresulteerd in (aanzienlijke) naheffingsaanslagen met een betalingsregeling. De (onderneming van de) man staat momenteel ook nog onder verscherpte controle van de Belastingdienst. De rechtbank acht het gelet op deze stand van zaken niet zonder meer aannemelijk dat de man op dit moment nog zwarte inkomsten ontvangt. Het had naar het oordeel van de rechtbank bovendien op de weg van de vrouw gelegen om voldoende concrete feiten aan te dragen waaruit volgt dat de man – zoals zij stelt – ondanks het verscherpte toezicht nog steeds zwarte inkomsten heeft. De paar foto’s van vakanties en etentjes die de vrouw in dit geding heeft overgelegd kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet tot deze conclusie leiden. Dergelijke uitstapjes zijn ook met het DGA-inkomen van de man te doen. De rechtbank kan aan de hand van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken dan ook niet vaststellen of de man momenteel nog een deel van zijn inkomsten buiten de boeken houdt, en mocht dit al zo zijn, om welk bedrag dit maandelijks gaat. De rechtbank zal daarom voorbij gaan aan de stelling van de vrouw dat het inkomen van de man verhoogd moet worden in verband met zwarte inkomsten.

De rechtbank ziet bovendien geen aanleiding om – zoals de vrouw verzoekt – te bepalen dat de man het rapport van de Belastingdienst en alle daarbij behorende informatie in het geding moet brengen, nu deze stukken zien op het afgeronde onderzoek van de Belastingdienst. Deze zullen dus geen beeld geven van de huidige financiële situatie binnen de onderneming van de man en om die reden niets bijdragen aan hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen. Dit verzoek van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van een inkomen van € 50.000,-- bruto per jaar.

De rechtbank houdt voorts rekening met de bijtelling eigen-woningforfait alsmede de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.

De rechtbank zal ook rekening houden met de aftrekbare hypotheekrentes van

€ 4.710,-- en € 17.073,-- per jaar nu de man ook in de aangifte Inkomstenbelasting 2017 (en 2016) de eigen woning rente aftrekt.

Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 3.686,-- per maand.

De rechtbank neemt de volgende niet – dan wel onvoldoende – betwiste maandelijkse lasten in aanmerking:

  • premie arbeidsongeschiktheidsverzekering € 408,--

  • forfait eigenaarslasten € 95,--

  • premie ziektekostenverzekering € 173,--

  • eigen risico € 32,--

De vrouw heeft de volgende opgevoerde maandelijkse lasten betwist:

  • kosten kinderen € 1.430,--

  • aflossing belastingschuld € 1.042,--

  • rentebetalingen moeder € 1.423,--

Kosten kinderen

De rechtbank is van oordeel dat [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] de kosten van hun levensonderhoud en studie – voor zover deze niet al worden gedekt door toeslagen en/of toelagen – kunnen voldoen met het saldo van de beleggingsrekening bij de Rabobank, dat voor hen sinds kort vrij opneembaar is. Het staat de man natuurlijk vrij om hiernaast bij te dragen in de kosten die [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] maken, maar de rechtbank zal hiermee bij de berekening van de draagkracht van de man geen rekening houden.

Aflossing belastingschuld

De rechtbank zal geen rekening houden met de aflossingsverplichting van € 1.042,-- per maand, nu de verwachting van beide partijen is dat de belastingschuld in augustus 2018 geheel is afgelost.

Rentebetalingen moeder

De rechtbank is gebleken dat de man al jaren niet daadwerkelijk aflost op de schuld die hij bij zijn moeder stelt te hebben en tot op heden ook nimmer rentebetalingen heeft verricht. De rechtbank acht het bovendien niet aannemelijk dat de moeder van de man op (korte) termijn deze rentebetalingen wel zal afdwingen, gelet op de familierelatie en de op basis van de stukken blijkende goede financiële situatie van de moeder. De rechtbank zal dan ook geen rekening houden met de door de man gestelde rentebetalingen aan zijn moeder van – per augustus 2018 – € 1.423,-- per maand.

De rechtbank zal wel het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel van de premie ZVW van € 35,-- per maand en een ‘gemiddelde basishuur’ van € 222,-- per maand in mindering op respectievelijk de ziekte- en woonkosten brengen.

Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 992,-- per maand en een draagkrachtpercentage van 60%.

Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat de huidige draagkracht van de man ruimte laat tot het vaststellen van een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw van € 1.826,-- bruto per maand.

Jusvergelijking

De rechtbank zal de hoogte van de partneralimentatie uiteindelijk bepalen na een zogenoemde jusvergelijking, om te bezien of door de betaling van de partneralimentatie de vrouw niet meer vrije bestedingsruimte zal overhouden dan de man.

De rechtbank komt na het maken van een jusvergelijking tot het oordeel dat bij een betaling van een bruto partneralimentatie door de man van € 1.826,-- per maand – waartoe hij de draagkracht heeft – de vrouw geen grotere vrije bestedingsruimte zal hebben dan de man. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank deze uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.

Conclusie

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag aan partneralimentatie van € 1.826,-- bruto per maand aan de vrouw dient te voldoen. Het meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen.

Aanhechten berekening

De door de rechtbank gemaakte berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

Voortgezet gebruik echtelijke woning en inboedel

De man verzoekt het voorgezet gebruik van de echtelijke woning, inclusief de inboedel, aan de [1. adres] in Den Haag. Nu de vrouw op dit punt geen relevant inhoudelijk verweer heeft gevoerd zal de rechtbank het verzoek van de man toewijzen.

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden

De man en de vrouw zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. In artikel 1 is opgenomen: ‘Tussen de echtgenoten wordt elke huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen uitgesloten’. De huwelijkse voorwaarden bevatten in artikel 5 een periodiek verrekenbeding.

Tussen de man en de vrouw staat vast dat zij tijdens het huwelijk niet hebben voldaan aan de overeengekomen periodieke verrekenplicht. Nu er sprake is van een niet nageleefd periodiek verrekenbeding geldt het bepaalde in artikel 1:141 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

De man en de vrouw hebben, mede op grond van de huwelijkse voorwaarden:

  • eenvoudige gemeenschappen;

  • te verrekenen vermogen.

Eenvoudige gemeenschappen

De man en de vrouw hebben de volgende vermogensbestanddelen opgevoerd die eenvoudige gemeenschappen betreffen:

  1. inboedel;

  2. gezamenlijke bank- en spaarrekeningen:

a. totaalrekening bij de Rabobank ( [1. rekeningnr.] ;

b. internetspaarrekening bij de Rabobank ( [2. rekeningnr.] );

c. beleggingsrekening bij de Rabobank ( [3. rekeningnr.] );

d. tegenrekening bij de Rabobank ( [4. rekeningnr.] ).

Te verrekenen vermogen

De rechtbank zal als peildatum voor het vaststellen van de omvang en de samenstelling van het te verrekenen vermogen – conform de overeenstemming tussen partijen – 1 september 2016, de datum waarop de vrouw de (voormalige) echtelijke woning heeft verlaten, tot uitgangspunt nemen.

De man en de vrouw hebben in deze procedure de volgende vermogensbestanddelen gesteld die (eventueel) bij de verrekening dienen te worden betrokken:

  1. Mini Countryman (kenteken [nr. kenteken] );

  2. Mercedes;

  3. bankrekeningen:

a. beleggingsrekening bij de Rabobank ten name van de vrouw ( [5. rekeningnr.] );

b. bankrekening bij de Rabobank ten name van de vrouw ( [6. rekeningnr.] );

c. bankrekening bij de Rabobank ten name van de vrouw ( [7. rekeningnr.] );

d. beleggingsrekening bij de Rabobank ten name van de man ( [8. rekeningnr.] );

4. belastingteruggave IB 2016;

5. vordering op [2. bedrijfsnaam]

6. opgepotte winsten in [1. bedrijfsnaam] ., [1. bedrijfsnaam] . en [2. bedrijfsnaam] ;

7. contant geld uit de kluis.

De man heeft gesteld dat bij de verrekening ook de volgende schulden dan wel leningen moeten worden betrokken:

8. schuld Belastingdienst;

9. lening van [1. bedrijfsnaam] .;

10. schuld mevrouw [naam moeder man] .

Afspraken tussen partijen

De man en de vrouw hebben tijdens de zitting overeenstemming bereikt over de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en gedeeltelijke overeenstemming bereikt over de afwikkeling van het te verrekenen vermogen.

Partijen hebben het volgende afgesproken. Ten aanzien van de inboedel (inclusief de door WOOD Creations gemaakte meubelen) behoudt ieder hetgeen hij/zij momenteel onder zich heeft. Hiernaast behoudt de vrouw de – in haar bezit zijnde – Mini Countryman en behoudt de man de – in zijn bezit zijnde – Mercedes. De bank- en spaarrekeningen zijn verdeeld en verrekend in die zin dat aan de vrouw het saldo op de beleggingsrekening ( [5. rekeningnr.] ) en de saldi op de twee bankrekeningen op haar naam ( [6. rekeningnr.] en [7. rekeningnr.] ) toekomt en dat aan de man het saldo van de bankrekening op zijn naam ( [8. rekeningnr.] ) én de saldi van de vier gezamenlijke bank- en spaarrekeningen toekomt. De gezamenlijke bank- en spaarrekeningen zullen vervolgens door partijen worden opgeheven. Gelet op het voorgaande zijn partijen overeengekomen dat de man uit hoofde van de verdeling en verrekening van deze vermogensbestanddelen binnen veertien dagen na 29 maart 2018 nog een bedrag van € 2.000,-- aan de vrouw zal voldoen. De rechtbank zal deze afspraken opnemen in het dictum van de beschikking.

De rechtbank zal hierna verder ingaan op hetgeen ten aanzien van het te verrekenen vermogen nog tussen de man en de vrouw in geschil is.

Vordering op [2. bedrijfsnaam]

Uit de jaarstukken blijkt dat de man een vordering heeft op [2. bedrijfsnaam] van € 139.655,--. Hiernaast is gebleken dat [1. bedrijfsnaam] ook een vordering heeft op de man van € 45.704,--. Tussen partijen staat vast dat laatstgenoemd bedrag in mindering dient te worden gebracht op de vordering. Nu de rechtbank niet is gebleken dat de vordering – die op de peildatum 1 september 2016 aanwezig was – oninbaar is, zoals de man weliswaar stelt maar niet voldoende heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 93.951,-- onder het tussen partijen te verrekenen vermogen valt.

Opgepotte winsten

De vrouw heeft haar standpunt – dat opgepotte winsten in de ondernemingen, voor zover daarvan sprake is, onder het tussen partijen te verrekenen vermogen valt – tijdens de zitting ingetrokken. Gelet hierop hoeft de rechtbank op dit punt geen beslissing meer te nemen.

Contant geld uit de kluis

De man stelt dat de vrouw bij haar vertrek uit de woning een geldbedrag van € 30.000,-- uit de kluis heeft meegenomen. De man maakt aanspraak op verrekening van het bedrag van

€ 30.000,--.

De vrouw erkent dat zij een bedrag van € 3.000,-- in contanten uit de kluis heeft meegenomen. Voor het overige betwist de vrouw hetgeen de man stelt.

De rechtbank zal een bedrag van € 3.000,-- betrekken bij het te verrekenen vermogen, nu de vrouw heeft erkend dat zij dit bedrag uit de kluis heeft meegenomen. De rechtbank is niet gebleken dat het om een hoger bedrag gaat en kan bovendien voor het overige ook niet vaststellen hoeveel geld zich daadwerkelijk in de kluis bevond en of de vrouw eventueel meer dan € 3.000,-- heeft meegenomen. De rechtbank gaat voorbij aan het aanbod van de man om zijn stelling te bewijzen door het laten horen van geluidsopnamen, nu de man zijn standpunt om te beginnen, in het licht van de betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd. Aan het leveren van bewijs wordt pas toegekomen bij een voldoende onderbouwde (en voldoende onderbouwd betwiste) stelling.

Belastingteruggave 2016 & belastingschuld

De rechtbank is uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken gebleken dat de belastingteruggave 2016 is verrekend met de naheffingsaanslag die de Belastingdienst de man in privé na het boekenonderzoek heeft opgelegd. Gelet hierop resteert per eind 2016 nog een belastingschuld van € 29.135,--. De rechtbank is niet gebleken dat de moeder van de man – zoals de vrouw stelt – deze belastingschuld heeft afgelost. Het bedrag van € 29.135,-- dient dan ook in de verrekening te worden betrokken.

Lening van [1. bedrijfsnaam]

De rechtbank is van oordeel dat de man – mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw – niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd dat er door [1. bedrijfsnaam] een lening aan partijen is verstrekt van € 157.000,-- en dat deze lening in de verrekening dient te worden betrokken. De rechtbank zal voornoemd bedrag dan ook niet betrekken bij het tussen partijen te verrekenen vermogen.

Schuld mevrouw [naam moeder man]

De rechtbank is uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken het volgende gebleken. De man heeft uit de erfenis van zijn vader de woning aan de [1. adres] in Den Haag verkregen. Doordat de man hierdoor in verhouding tot de andere erfgenamen destijds is overbedeeld, is een schuld ontstaan aan de moeder van de man (mevrouw [naam moeder man] ) van € 471.000,--. De woning aan de [1. adres] behoort echter aantoonbaar tot het privévermogen van de man (de vrouw heeft niet voldoende betwist dat en waarom dit niet het geval zou zijn) en wordt dus niet betrokken bij het te verrekenen vermogen. Nu de schuld die is ontstaan betrekking heeft op dit privégoed, zal de rechtbank de door de man gestelde schuld van € 471.000,-- dan ook niet betrekken bij het tussen partijen te verrekenen vermogen.

Conclusie

Gelet op al het voorgaande dienen de volgende posten tussen partijen te worden verrekend:

  • de vordering op [2. bedrijfsnaam] tot een bedrag van € 93.951,-- ;

  • de schuld aan de Belastingdienst tot een bedrag van € 29.135,-- ;

  • het contante geld uit de kluis tot € 3.000,--.

Op grond hiervan dient de man nog de helft van (€ 93.951,-- minus € 29.135,-- gedeeld =) € 64.816,- aan de vrouw te voldoen en de vrouw dient de helft van € 3.000,-- aan de man te voldoen. De man dient dus aan de vrouw nog een bedrag van € 30.908,- te voldoen. De rechtbank acht het redelijk om hierbij een betalingstermijn aan te houden van twee maanden na betekening van deze beschikking in plaats van de door de vrouw verzochte veertien dagen. De rechtbank zal voorts in afwijking van het verzoek van de vrouw bepalen dat voornoemd bedrag – bij gebreke van betaling binnen de betalingstermijn – wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de eerste dag dat de betalingstermijn is verstreken tot aan de dag waarop de betaling geheel heeft plaatsgevonden.

Vergoedingsvorderingen

Investering uit overwaarde in echtelijke woning

Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw recht heeft op nominale vergoeding van de helft van de overwaarde van de voormalig gemeenschappelijke woning aan de [2. adres] in [plaatsnaam 2] , nu die overwaarde is geïnvesteerd in de woning gelegen aan De [1. adres] in Den Haag, die privé-eigendom is van de man.

De rechtbank overweegt ten aanzien van de hoogte van de vergoedingsvordering als volgt.

Uit de akte van levering van 29 november 2001 blijkt dat de aankoopprijs van de woning aan de [2. adres] ƒ 925.000,-- bedroeg. Dit is omgerekend € 419.746,--. De woning is in 2011 verkocht voor afgerond € 479.572,--. De overwaarde bedraagt dus € 59.826,--. Gelet op het voorgaande heeft de vrouw een vergoedingsvordering op de man tot een bedrag van

€ 29.913,--. De rechtbank zal bepalen dat de man € 29.913,-- aan de vrouw dient te vergoeden. De rechtbank acht het redelijk om hierbij een betalingstermijn aan te houden van twee maanden na betekening van deze beschikking in plaats van de door de vrouw verzochte veertien dagen.

Investering in de buitenkeuken

De vrouw heeft tijdens de zitting aangegeven dat zij haar standpunt – dat zij aanspraak maakt op vergoeding van het door haar met privévermogen in de buitenkeuken geïnvesteerde bedrag – niet handhaaft. Gelet op het voorgaande beschouwt de rechtbank het verzoek van de vrouw op dit punt als ingetrokken en behoeft de rechtbank geen beslissing meer te nemen.

Beslissing

De rechtbank:

*

spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaatsnaam 1] , gemeente [plaatsnaam 1] ;

*

bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 1.826,-- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

*

bepaalt dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de woning aan de [1. adres] , [1. postcode] te [woonplaats] en het gebruik van de zaken, die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving door de man wordt bewoond en aan de vrouw uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt;

*

bepaalt ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen – onder de voorwaarde van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand – het volgende:

1. bepaalt – conform de overeenstemming tussen partijen – :

a. ieder der partijen behoudt de inboedel (inclusief de door WOOD Creations gemaakte meubelen) die hij/zij momenteel onder zich heeft;

b. de vrouw behoudt de – in haar bezit zijnde – Mini Countryman;

c. de man behoudt de – in zijn bezit zijnde – Mercedes;

d. de bank- en spaarrekeningen worden verdeeld en verrekend in die zin dat:

- de vrouw het saldo op de beleggingsrekening ( [5. rekeningnr.] ) en de saldi op de twee bankrekeningen op haar naam ( [6. rekeningnr.] en [7. rekeningnr.] ) toekomen;

- de man het saldo van de bankrekening op zijn naam ( [8. rekeningnr.] ) toekomt;

- de man de saldi van de vier gezamenlijke bank- en spaarrekeningen toekomt, waarna deze rekeningen door partijen zullen worden opgeheven;

e. de man – uit hoofde van de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en de verrekening van een deel van het te verrekenen vermogen – binnen veertien dagen na 29 maart 2018 een bedrag van € 2.000,-- aan de vrouw zal voldoen;

2. bepaalt dat de man in het kader van het afwikkelen van het te verrekenen vermogen binnen twee maanden na betekening van deze beschikking een bedrag van
€ 30.908,-- aan de vrouw dient te voldoen, welk bedrag bij gebreke van betaling binnen de betalingstermijn wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de eerste dag dat de betalingstermijn is verstreken tot aan de dag waarop de betaling geheel heeft plaatsgevonden;

3. bepaalt dat de man vanwege de vergoedingsvordering van de vrouw binnen twee maanden na betekening van deze beschikking een bedrag van € 29.913,-- aan de vrouw dient te voldoen;

*

verklaart deze beschikking – met uitzondering van de echtscheiding – tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

*

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, J.C. Sluymer, I. Zetstra, rechters, bijgestaan door mr. M. Verkerk als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 mei 2018.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733