Gerechtshof Den Haag 05-06-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1468

Datum publicatie15-06-2018
Zaaknummer200.228.187/01
ProcedureHoger beroep kort geding
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Burgerlijk procesrecht; Civiel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR huwelijksvermogensrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden. Partijen, NL nationaliteit, wonen in Zuid-Afrika. NL rechter komt geen rechtsmacht toe: zaak wordt niet bestreken door NL bindende verdragen/Europese verordeningen waarin rechtsmacht NL rechter is geregeld en NL commune bevoegdheidsrecht (artt. 1 t/m 14 Rv) biedt evenmin basis voor aannemen rechtsmacht. Art. 13 Rv is geen bevoegdheidsbepaling waarop rechtsmacht kan worden gebaseerd; beoogt alleen uit te sluiten verweer dat mbt zaak ten principale geen internationale bevoegdheid bestaat.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie

Zaaknummer : 200.228.187/01

Rol-/zaaknummer rechtbank : C/09/524941 / KG ZA 17-37

arrest in kort geding van 5 juni 2018

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] (Zuid-Afrika),

appellant,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. H.Q.N. Renon te Assen,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] (Zuid-Afrika),

geïntimeerde,

hierna te noemen: de vrouw,

aanvankelijk advocaat: mr. R.P. Zwarts te Arnhem,

onttrokken aan de zaak per 20 februari 2018.

Het geding

Bij exploot van 10 augustus 2017 is de man in hoger beroep gekomen van het kortgedingvonnis van 14 juli 2017 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, gewezen tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen daarover is vermeld in rov. 1 van het bestreden vonnis.

De grieven van de man tegen het bestreden vonnis zijn opgenomen in de appeldagvaarding.

Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven weersproken.

Op 23 mei 2018 heeft de advocaat van de man de zaak bepleit. De vrouw is ter zitting verschenen noch vertegenwoordigd.

De man heeft arrest gevraagd en is ermede akkoord gegaan dat het hof arrest wijst op basis van het ten behoeve van het aangevraagde pleidooi overgelegd procesdossier.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof gaat uit van de volgende feiten. Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit en zijn [in] 1988 te [plaatsnaam] met elkaar gehuwd. Zij zijn op enig moment gaan wonen in Zuid-Afrika. Bij beschikking van 29 augustus 2014 van de rechtbank Den Haag is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheiding is op 26 november 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2. In de onderhavige procedure heeft de man gevorderd dat de vrouw wordt veroordeeld tot afgifte van het eigendomsbewijs van de [plaatsnaam] en, kort gezegd, tot opgave aan de man van banksaldi en het overleggen van bankafschriften althans bescheiden waaruit het verloop van de bankrekeningen blijkt.

3. De man legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Partijen zijn gehuwd geweest op huwelijkse voorwaarden volgens het regime van vruchten en inkomsten. Zij hebben afspraken gemaakt over de verdeling en toedeling van inboedelgoederen, auto’s, etc. Tot de gemeenschappelijke boedel behoorde een rekening bij NedBank op naam van de vrouw. De man stelt dat hij recht heeft op de helft van het saldo van die rekening per datum inschrijving echtscheiding, maar dat de vrouw weigert op te geven wat het saldo van die rekening is en tot de verdeling daarvan over te gaan. Voorts wenst de man inzage in het verloop van de bankrekening van de vrouw bij NedBank, omdat hij vermoedt dat de vrouw tijdens het huwelijk gelden aan de gezamenlijke rekeningen van partijen heeft onttrokken en heeft overgeheveld naar een rekening die op haar naam staat. Ten slotte voert de man aan dat partijen zijn overeengekomen dat de [plaatsnaam] aan de man wordt toegedeeld, maar dat de vrouw weigert de auto op naam van de man over te (laten) schrijven.

4. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard om van de vordering van de man kennis te nemen, overwegende dat de vrouw, die opgave zou moeten doen van banksaldi, zich in Zuid-Afrika bevindt, net als de bankrekening waar de man informatie over wil ontvangen en de [plaatsnaam] . De man is veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, begroot op nihil, aangezien de vrouw niet is verschenen.

5. De man is tijdig in hoger beroep gekomen van dit vonnis. Hij vordert dat het hof het bestreden vonnis vernietigt, en opnieuw rechtdoende, de vrouw alsnog veroordeelt:

(i) tot afgifte van het eigendomsbewijs van de [plaatsnaam] , zulks binnen zeven dagen na betekening van het ten deze te wijzen arrest, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag;

(ii) tot opgave aan de man, met behulp van justificatoire bescheiden, van het tegoed van de vrouw per datum indiening van het echtscheidingsverzoek (30 november 2012), het daaraan voorafgaande jaar, de datum van ontbinding van het huwelijk (26 november 2014) en het huidige saldo van alle bankrekeningen op naam van de vrouw, zoals bij de NedBank en rekeningnummer [volgt nr.] (ABN AMRO), en/of rekeningnummer [volgt nr.] (ABN AMRO), (de) rekening(en) bij VISA klantnummer [volgt nr.] , alsmede (het hof begrijpt: tot afgifte van) de bankafschriften althans bescheiden betreffende het verloop van die rekeningen, binnen zeven dagen na betekening van het ten deze te wijzen arrest, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag;

(iii) de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties ten belope van € 6.000,-, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het ten deze te wijzen arrest;

(iv) een en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.

6. De vrouw heeft geconcludeerd tot onbevoegdheid van de Nederlandse rechter, althans tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van het door de man ingestelde hoger beroep, met veroordeling van de man in de proceskosten in beide instanties, inclusief de kosten van het IPR-advies ad. € 1.359,56.

7. Ter zitting heeft de advocaat van de man de in rov. 5 genoemde vordering onder (i) ingetrokken.

Bespreking van de grieven

8. De man voert twee grieven aan tegen het bestreden vonnis. Grief 1 komt op tegen het onbevoegdheidsoordeel van de voorzieningenrechter, stellende dat de Nederlandse rechter wel internationale bevoegdheid toekomt om van de vordering van de man kennis te nemen voor zover de vordering thans mede betrekking heeft op de rekeningen die worden gehouden bij de ABN AMRO en VISA. Ter zitting heeft de advocaat van de man verduidelijkt dat grief 1 weliswaar betrekking heeft op rekeningen die worden gehouden bij financiële instellingen in Nederland, maar dat uit het petitum volgt dat de vordering van de man mede ziet op rekeningen die worden gehouden bij de NedBank in Zuid-Afrika. Grief 2 ziet op de beslissing van de voorzieningenrechter met betrekking tot de proceskostenveroordeling.

Rechtsmacht van de Nederlandse rechter

9. Nu partijen hun woonplaats in Zuid-Afrika hebben, draagt de zaak een internationaal karakter en zal het hof vaststellen of de Nederlandse rechter internationale bevoegdheid, oftewel rechtsmacht, toekomt om kennis te nemen van de vordering van de man. Aangezien de zaak niet wordt bestreken door Nederland bindende verdragen of Europese verordeningen waarin de rechtsmacht van de Nederlandse rechter is geregeld, zal de bevoegdheidsvraag beantwoord worden volgens de regels van het Nederlandse commune bevoegdheidsrecht, zoals neergelegd in de artikelen 1 tot en met 14 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof overweegt daarover het volgende.

10. De Nederlandse rechter komt geen rechtsmacht toe om kennis te nemen van de vordering van de man met betrekking tot de rekeningen die worden gehouden bij een Nederlandse of Zuid-Afrikaanse bank dan wel bij de VISA. Geen van de bevoegdheidsregels uit het Nederlandse commune bevoegdheidsrecht biedt basis voor het aannemen van rechtsmacht voor de Nederlandse rechter. Anders dan de man betoogt, kan aan artikel 13 Rv geen internationale bevoegdheid worden ontleend. Artikel 13 Rv is geen bevoegdheidsbepaling waarop de rechtsmacht van de Nederlandse rechter kan worden gebaseerd. Dit artikel beoogt slechts het verweer dat met betrekking tot de zaak ten principale geen internationale bevoegdheid bestaat, uit te sluiten. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter met betrekking tot het treffen van bewarende of voorlopige maatregelen moet worden vastgesteld volgens de bevoegdheidsregels in artikel 2 tot en met 10 Rv (vergelijk Parl. Gesch. Burgerlijk Procesrecht 2002, p. 120). Het hof ziet in de grondslag van de vordering van de man, de processtukken en het verhandelde ter zitting geen aanknopingspunten om rechtsmacht aan te kunnen nemen op een van de bevoegdheidsgronden in artikel 2 tot en met 10 Rv.

10. Waar de advocaat van de man ter zitting nog heeft betoogd dat de vrouw de rechtsmacht van de Nederlandse rechter stilzwijgend heeft aanvaard doordat haar advocaat zich bij brief van 20 februari 2018 aan de zaak heeft onttrokken, faalt dat betoog. Tegen de vrouw is in eerste aanleg verstek verleend. Mr. Zwarts heeft zich in appel tijdig namens de vrouw gesteld en een memorie van antwoord genomen waarin de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter is betwist. Daarmee staat vast dat de vrouw de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet heeft aanvaard, waaraan niet afdoet dat de advocaat van de vrouw zich bij voormelde brief aan de zaak heeft onttrokken.

12. De slotsom is dat de Nederlandse rechter geen internationale bevoegdheid heeft met betrekking tot de vordering van de man. Grief 1 faalt derhalve.

Proceskosten

13. In grief 2 betoogt de man dat de voorzieningenrechter hem ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld. De grief faalt, omdat het onbevoegdheidsoordeel van de voorzieningenrechter in appel stand houdt.

14. De man zal worden veroordeeld in de proceskosten van de vrouw in hoger beroep. Daaronder verstaat het hof niet de door de vrouw gemaakte kosten van het IPR-advies ad. € 1.359,56.

Bewijsaanbod

15. Gelet op het onbevoegdheidsoordeel gaat het hof voorbij aan het bewijsaanbod van de man.

Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het bestreden vonnis;

veroordeelt de man in de kosten van dit hoger beroep aan de zijde van de vrouw, begroot op € 1.387,- en aldus gespecificeerd:

- € 313,- griffierecht;

- € 1.074,- kosten advocaat.

Dit arrest is gewezen door mrs. F. Ibili, J.A. van Kempen en M.Th. Linsen-Penning de Vries en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733