Gerechtshof 's-Hertogenbosch 14-06-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2546

Datum publicatie15-06-2018
Zaaknummer200.220.784_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2017:4907
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Geschil over vakantie buitenland;
IPR familierecht; Kinderontvoering
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Geen gezag voor moeder en evenmin vervangende toestemming aan haar om zoon (2006) in de vakantie bij haar in Turkije te laten verblijven. Ze ontvoerde hem al eens naar Turkije (waar hij 3 jaar verbleef, zonder bekende woon-of verblijfplaats) en weet op het moment te weinig van hem om verantwoorde beslissingen over hem te kunnen nemen. Ook de afstand vormt een bezwaar voor het delen van gezag. Bovendien is haar relatie met haar zoon beschadigd.
Art.1:253o BW en art. 1: 377 a BW.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

Uitspraak: 14 juni 2018

Zaaknummer: 200.220.784/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/03/231106 / FA RK 17-311

in de zaak in hoger beroep van:

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] (Turkije),

appellante,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. E. Gürcan,

tegen

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,

hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 augustus 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor wat betreft de afwijzing van het door de moeder verzochte gezamenlijk gezag en de vakantieregeling, en opnieuw rechtdoende, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, beide ouders met het gezag over de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] te belasten en als aanvulling op de contactregeling te bepalen dat er tijdens de zomervakantie gedurende een (aaneengesloten) periode van drie weken contact in Turkije zal plaatsvinden tussen de moeder en [minderjarige] , waarbij de moeder [minderjarige] gedurende die periode bij zich zal hebben en waarbij de kosten van de vakantie van [minderjarige] voor rekening van de moeder zullen komen.

2.2.

Er is geen verweerschrift ingekomen.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 april 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- mr. Gürcan, namens de moeder;

- de vader, bijgestaan door mr. Joosten;

- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .

2.3.1.

De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.3.2.

Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 13 april 2017;

- de ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde pleitaantekeningen.

3De beoordeling

3.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk van partijen is geboren:

- [minderjarige] (ook te noemen: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .

3.2.

Bij beschikking van 18 november 2009 heeft de rechtbank Roermond tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 31 maart 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.3

Bij beschikking van 5 november 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan de vader toekomt en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald.

3.4.

Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de omgang tussen [minderjarige] en de moeder in Nederland plaatsvindt, door de ouders in onderling overleg te bepalen. Het verzoek van de moeder tot wijziging van het eenhoofdig gezag in gezamenlijk ouderlijk gezag is door de rechtbank afgewezen.

3.5.

De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.6.

De moeder voert in het beroepschrift, zoals door haar advocaat aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.

Van communicatieproblemen die aan het gezamenlijk gezag in de weg zouden staan is geen sprake meer, zodat de omstandigheden wel degelijk zijn gewijzigd. Dat de moeder in Turkije woonachtig is en [minderjarige] niet ziet, mag niet doorslaggevend zijn. De moeder erkent dat zij weinig zicht heeft op het doen en laten van [minderjarige] , maar het is voor haar niet moeilijk om zich een beeld te vormen. Ook heeft de moeder de vader nimmer belemmerd in de uitoefening van het gezag of haar toestemming onthouden en zij zal dit in de toekomst ook niet doen. De moeder wil ook in overleg treden met de vader over belangrijke beslissingen ten aanzien van [minderjarige] .

De vader stimuleert het contact tussen [minderjarige] en de moeder niet. De moeder wil een goede band met [minderjarige] kunnen opbouwen en daarvoor is noodzakelijk dat [minderjarige] gedurende een langere periode bij de moeder verblijft. Het is niet redelijk om steeds terug te vallen op gebeurtenissen uit het verleden. De moeder heeft nimmer de intentie gehad om [minderjarige] te ontvoeren.

Omdat er bij [minderjarige] blijkbaar veel speelt, is een raadsonderzoek geïndiceerd.

3.6.

De vader voert ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.

De vader ondersteunt het contact tussen [minderjarige] en de moeder wel degelijk, maar [minderjarige] is soms ook met andere dingen bezig. Als de moeder in Nederland is, gunt de vader [minderjarige] ook het contact met haar. De door de moeder verzochte vakantie is echter niet mogelijk. De ontvoering -destijds- van [minderjarige] door de moeder en zijn jarenlang verblijf in Turkije, zijn heel ingrijpend geweest. Hierdoor wil [minderjarige] niet naar de moeder in Turkije. Hij is bang dat hij niet meer terug zal komen. Daarbij geeft de moeder aan dat zij geen geld heeft.

Vanwege het gebeurde is gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] . Daarbij moeten er belangrijke beslissingen worden genomen waarvoor de handtekening van de moeder nodig zal zijn.

De vader vindt een raadsonderzoek niet nodig, zeker niet met betrekking tot de geschilpunten.

3.7.

De raad brengt ter zitting, kort samengevat, het volgende naar voren.

[minderjarige] heeft al veel meegemaakt, hetgeen de raad zorgen baart. Tot 2014 heeft hij geen vaste woon- en verblijfplaats gehad en is het onduidelijk hoe de drie jaar in Turkije zijn verlopen. Niet alleen is de relatie tussen de moeder en [minderjarige] beschadigd doordat de moeder [minderjarige] heeft meegenomen naar Turkije, maar ook de relatie tussen de vader en [minderjarige] is hierdoor onder druk komen te staan. De ouders moeten in het belang van [minderjarige] iets doen aan het contactherstel en meer hun best doen naar de andere ouder toe. De verzochte vakantie naar Turkije is wel een brug te ver. Gelet op de voorgeschiedenis verwacht de raad niet dat gezamenlijk gezag een positief effect voor [minderjarige] zal hebben. Op dit moment dient rust voorop te staan. De vader doet heel erg zijn best, maar hetgeen [minderjarige] mee heeft gemaakt zou meer aandacht moeten krijgen. [minderjarige] zou hiervoor begeleiding moeten krijgen. De raad verwacht niet dat uit een raadsonderzoek nieuwe inzichten zullen komen.

3.8.

Het hof overweegt het volgende.

Rechtsmacht

3.8.1.

Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof verwijst hiervoor naar de daaraan gewijde overwegingen van de rechtbank die het hof onderschrijft. De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot de onderhavige verzoeken.

Gezag

3.8.2.

Ingevolge artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast, op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechter worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

3.8.3.

Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat er sedert [minderjarige] weer bij de vader woont, vrijwel geen contact meer heeft plaatsgevonden tussen de moeder en [minderjarige] . Zij is dan ook niet goed genoeg op de hoogte van zijn situatie om beslissingen in zijn belang te kunnen nemen. Daar komt bij dat het verblijf van de moeder (sedert 2011) in Turkije, waar zij sedert 2011 woonachtig is, het verkrijgen van een noodzakelijke handtekening kan bemoeilijken, terwijl er op korte termijn belangrijke beslissingen genomen moeten worden, zoals over de schoolkeuze. Niet gebleken is dat de vader het contact tussen de moeder en [minderjarige] niet stimuleert, maar wel dat er eerder, zoals de raad aangeeft, gelet op de gebeurtenissen in het verleden, sprake is van een beschadigde relatie tussen de moeder en [minderjarige] (en ook in die tussen de vader en [minderjarige] ), die belemmerend kan zijn in het (opbouwen van het) contact tussen de moeder en [minderjarige] . Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat gezamenlijk ouderlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] is.

Omgang

3.8.4.

Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.

3.8.5.

Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof – conform het advies van de raad – van oordeel dat de door de moeder verzochte vakantieregeling niet in het belang van [minderjarige] is.

Raadsonderzoek

3.8.6.

Het hof acht zich, gelet op het voorgaande voldoende voorgelicht, zodat geen noodzaak bestaat om een raadsonderzoek te gelasten.

Slotsom

3.9.

Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 mei 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.N.M. Antens en H. van Winkel, bijgestaan door de griffier, en is op 14 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733