Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12-06-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5401

Datum publicatie14-06-2018
Zaaknummer200.199.913/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Vergoedingsrechten
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Ex-samenlevers. Op naam van de vrouw staande spaarpolis die is verpand aan hypotheek op gemeenschappelijke woning, en die is gericht op vermogensopbouw waarmee hypotheek zal worden afgelost. Man wil meedelen in waarde polis. Hof: geen aanknopingspunten voor beleggingsleer.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.199.913/01

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/390937 / HL ZA 15-118)

arrest van 12 juni 2018

[appellant] ,

wonende te [A] ,

appellant in het principaal hoger beroep,

geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,

in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,

hierna: de man,

advocaat: mr. J.G. Wiebes, kantoorhoudend te Lelystad,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [A] ,

geïntimeerde in het principaal hoger beroep,

appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,

in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,

hierna: de vrouw,

advocaat: mr. B. Blom, kantoorhoudend te Amsterdam.

1Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 20 maart 2018 hier over.

1.2

In dit tussenarrest heeft het hof een enkelvoudige comparitie na memorie van antwoord gelast. Deze comparitie heeft niet plaatsgevonden. Vervolgens is er een datum voor een meervoudige comparitie bepaald, die op 2 mei 2018 heeft plaatsgevonden; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken.

1.3

Ten behoeve van de comparitie zijn de stukken overgelegd. Op basis van deze stukken zal het hof arrest wijzen.

2De vaststaande feiten

2.1

Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 15 juni 2016 (hierna: het bestreden vonnis) is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, zijn de navolgende.

2.2

Partijen hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond. Uit de relatie zijn twee dochters geboren.

2.3

Op 18 augustus 1993 hebben partijen ten overstaan van notaris mr. H.G. Entjes te Lelystad in een samenlevingsovereenkomst een regeling getroffen ter zake de vermogensrechtelijke gevolgen van hun samenleving. In deze samenlevingsovereenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 3 lid 2
Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun netto-inkomsten bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
(…)

Artikel 3 lid 3
Het hiervoor in lid 2 bedoelde gedeelte van de netto-inkomsten of zoveel meer als partijen wensen, wordt gestort op een gemeenschappelijke bank- en/of giro-rekening en/of in een gemeenschappelijke kas. Deze gemeenschappelijke bank en/of girorekening en/of deze gemeenschappelijke kas is/zijn mede-eigendom van partijen en wordt/worden op naam van beide partijen gesteld; zij zijn daarin ieder voor de helft gerechtigd.


Artikel 3 lid 4
Indien slechts een van partijen inkomsten heeft, komen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding geheel ten laste van die partij.

(…)

Artikel 4 lid 1
Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden in voorkomende gevallen onder meer gerekend de huurtermijnen betreffende de door partijen tezamen bewoonde woning, de kosten van de gebruikelijke verzekeringen met inbegrip van de premie voor eventuele ziektekostenverzekering, de kosten van gezamenlijke vakanties, alle kosten betreffende het gebruik van een gemeenschappelijke auto en de kosten van medische verzorging.

Artikel 4 lid 2
Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden evenwel niet gerekend premies van levens- en ongevallenverzekeringen. Deze komen ten laste van degene die als eerste begunstigde in de polis is genoemd.

Artikel 4 lid 3
Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning en van goederen aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding een geldlening is aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Zijn bedoelde goederen gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de aflossing voor zover deze uit de gemeenschappelijke bank- of girorekening kan worden voldaan tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend.
(…)

2.4

Op 1 juli 1997 hebben partijen ieder voor de onverdeelde helft in eigendom verkregen de woning aan de [a-straat 1] te [A] . Tevens is op die datum een recht van hypotheek gevestigd, waarbij partijen beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de daaraan gekoppelde geldlening die is aangegaan ter (gedeeltelijke) financiering van de verkrijging van de woning. Tot meerdere zekerheid voor de afbetaling van de lening zijn alle rechten, aanspraken en vorderingen die voortvloeien uit de op naam van de vrouw staande polis van levensverzekering bij Delta Lloyd met polisnummer [00000] verpand aan de hypotheekhouder.

2.5

De vrouw heeft conform artikel 7 van de samenlevingsovereenkomst bij brief van 15 april 2013 de overeenkomst opgezegd, zodat deze per 16 mei 2013 is geëindigd.

2.6

In december 2013 heeft de vrouw de woning aan de [a-straat 1] te [A] verlaten.

2.7

Op 20 oktober 2016 is de woning in het kader van de verdeling daarvan aan de vrouw geleverd.

3Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1

De vrouw heeft in eerste aanleg (in conventie) kort samengevat, en voor zover in hoger beroep van belang, gevorderd de caravan tegen een waarde van € 2.850,- aan de man toe te delen, de woning aan de vrouw toe te delen onder de voorwaarde dat de man meewerkt aan wijziging van de hypotheek waarbij de man wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid en onder uitbetaling van de helft van de overwaarde aan de man, en de waarde van de polis Delta Lloyd onder nummer [00000] aan de vrouw toe te delen zonder nadere verrekening, subsidiair te bepalen dat de man aan de vrouw de helft van de door de vrouw voldane premies dient terug te betalen.

3.2

De man heeft in eerste aanleg (in reconventie) kort samengevat, en voor zover in hoger beroep van belang, gevorderd de caravan aan de man toe te delen tegen een waarde van € 1.000,-, de woning toe te delen aan de vrouw (…), en te bepalen dat de vrouw de helft van de contante waarde van de polis Delta Lloyd onder nummer [00000] , zijnde € 18.012,- aan de man dient te voldoen.

3.3

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis, voor zover in hoger beroep van belang, de caravan tegen een waarde van € 2.850,- aan de man toegedeeld, onder de bepaling dat de man ter zake daarvan wegens overbedeling een bedrag van € 1.425,- aan de vrouw dient te voldoen. Met betrekking tot de polis bij Delta Lloyd onder polisnummer [00000] heeft de rechtbank overwogen dat deze polis eigendom is van de vrouw, aangezien zij de verzekeringnemer is. Omdat de premiebetalingen van deze polis van levensverzekering ingevolge artikel 4 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst niet worden gerekend tot de kosten van de huishouding en de polis eigendom is van de vrouw, behoort volgens de rechtbank ook de opgebouwde waarde toe aan de vrouw.

4. De beoordeling van de grieven en de vordering


Principaal hoger beroep
4.1 De man is met de grieven 1 en 2 in (principaal) beroep gekomen van het bestreden vonnis. De eerste grief ziet op de waarde van de caravan. De tweede grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de (waarde van de) polis bij Delta Lloyd niet in de verdeling dient te worden betrokken. De man vordert -kort samengevat- het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
I. de caravan Caravelair Antares De Luxe toe te delen aan de man en te bepalen dat hij € 100,- aan de vrouw dient te voldoen ter zake van overbedeling;
II. te bepalen dat de vrouw al dan niet wegens overbedeling aan de man dient te voldoen een bedrag van € 18.012,- zijnde de helft van de contante waarde van de polis Delta Lloyd onder polisnummer [00000] per 16 juni 2013;
III. de vrouw te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.


Incidenteel hoger beroep

4.2

De vrouw is met één grief in voorwaardelijk (incidenteel) beroep gekomen van het bestreden vonnis. Deze grief wordt ingesteld voor zover het hof zou menen dat de man enige vordering op de vrouw heeft op grond van verrekening van de waarde van de polis bij Delta Lloyd, en ziet op de premies verbonden aan deze polis. De vrouw vordert -kort samengevat- het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de man te veroordelen aan de vrouw te betalen een bedrag van € 6.706,56 wegens het aandeel van de man in de verschuldigde premies voor de polis Delta Lloyd, met veroordeling van de man in de proceskosten in hoger beroep.

Vermeerdering eis

4.3

De man heeft bij ‘Akte vermeerdering van eis tevens akte overlegging producties’, ingediend ter gelegenheid van de (niet gehouden) comparitie op 23 januari 2018, in aanvulling op zijn bij memorie van grieven geformuleerde eisen, gevorderd dat de vrouw wordt veroordeeld aan de man te betalen uit hoofde van reeds verrekende bedragen c.q. overbedeling een bedrag van € 10.278,73. De man heeft deze vordering gebaseerd op een door hem gestelde toezegging van de vrouw dat zij vanaf november 2014 € 450,- per maand zou bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.

4.4

De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel beperkt de aan de man toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of antwoord mag veranderen of vermeerderen. Dit geldt ook als de verandering of vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de man is gesteld. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de eisverandering of -vermeerdering plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden. Voorts kan in het algemeen een verandering of vermeerdering van eis na het nemen van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat – indien dan nog mogelijk – een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat toelating van de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde (ECLI:NL:HR:2008:BC4959 en ECLI:NL:HR:2009:BI8771).

4.5

De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis. Het gaat volgens haar om een verkapt alimentatieverzoek, dat niet alleen onvoldoende bepaald is en connexiteit mist, maar daarnaast ook strijdig is met de goede procesorde omdat de vrouw hiermee een feitelijke instantie mist.

4.6

Het hof is van oordeel dat van een reden voor een uitzondering op de onder 4.4 omschreven regel niet is gebleken. Los van de vraag of een vordering die betrekking heeft op alimentatie in een dagvaardingsprocedure (en voor het eerst in hoger beroep) kan worden ingesteld, is duidelijk geworden dat de feiten waarop de man zich beroept reeds in oktober 2016 bekend waren, hetgeen de man ter zitting heeft erkend, zodat de man deze in zijn memorie van grieven had kunnen aanvoeren. Het hof acht de vermeerdering van eis, mede gelet ook op de gegronde bezwaren van de vrouw, niet toelaatbaar en zal recht doen op de oorspronkelijke eis van de man.

Grief 1 principaal appel: Caravan

4.7

Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de verdeling van de caravan. De caravan wordt toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 1.650,-, op grond waarvan de man wegens overbedeling een bedrag van € 825,- aan de vrouw zal voldoen. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.

Grief 2 incidenteel appel / grief 1 voorwaardelijk incidenteel appel: Polis Delta Lloyd

4.8

Partijen worden verdeeld gehouden over de vraag of (de waarde van) de polis Delta Lloyd met polisnummer [00000] in de verdeling c.q. verrekening moet worden betrokken.
De man heeft gesteld dat de polis via verpanding was verbonden aan de hypotheek die rustte op de gemeenschappelijke woning, en dat de premiebetalingen om die reden moeten worden aangemerkt als uitgestelde aflossingen op de hypotheek. Omdat aflossingen op de hypotheek ingevolge artikel 4 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst tot de kosten van de huishouding worden gerekend, dient naar het oordeel van de man de waarde van de polis in de verdeling te worden betrokken.
De vrouw heeft gesteld dat (de waarde van) de polis alleen aan haar toekomt. De vrouw is verzekeringnemer, premiebetaler, verzekerde en eerste begunstigde. De man is slechts medeverzekerde en ontvangt alleen een uitkering indien de vrouw zou komen te overlijden, voor zover het uit te keren bedrag de restanthypotheekschuld zou overtreffen.

4.9

Het hof stelt het volgende voorop. De verzekering bij Delta Lloyd heeft het karakter van een kapitaal- of spaarverzekering, gericht op vermogensopbouw waarmee na het verstrijken van de looptijd van de verzekering (een deel van) de hypotheek zal worden afgelost. Dit blijkt onder meer uit de verpanding van de polis, het verzekerde bedrag (gelijk aan de hoogte van de hypotheekschuld), het polisaanhangsel en de verklaring van de vrouw ter zitting. Dat de vrouw verzekeringnemer is, heeft te maken met het feit dat de vrouw als werkneemster van de verzekeraar (Delta Lloyd) de verzekering (en hypotheek) op personeelscondities kon afsluiten, en de premie verbonden aan de polis zodoende ook rechtstreeks op haar salaris kon worden ingehouden, zo heeft de vrouw ter zitting toegelicht. Het hof is er niet van overtuigd geraakt dat partijen er destijds bewust voor hebben gekozen de polis uitsluitend op naam van de vrouw te zetten, om zodoende de waardeopbouw alleen aan haar ten goede te laten komen en niet aan de man, zoals de vrouw (kennelijk) betoogt.

4.10

Het hof oordeelt verder als volgt. Wanneer partijen na een samenlevingsrelatie uit elkaar gaan, en twisten over de vraag hoe de ‘verdeling’ van het vermogen dient plaats te vinden, dient voor wat betreft de vraag wie van hen een goed mag behouden in beginsel te worden uitgegaan van de eigendom van het betreffende goed. Hierover kunnen in een samenlevingsovereenkomst aanvullende/afwijkende afspraken worden gemaakt. Partijen hebben in dit geval in hun samenlevingsovereenkomst echter uitsluitend afgesproken dat de inboedel en vervoermiddelen gemeen zijn. Omdat de vrouw in de polis is genoemd als de verzekeringnemer, is zij -daargelaten de vraag of dit al dan niet de bedoeling is geweest van partijen- goederenrechtelijk gezien de rechthebbende.

4.11

De volgende vraag die dient te worden beantwoord is de vraag of de man op grond van de premiebetalingen een verreken-/vergoedingsvordering op de vrouw kan doen gelden. Het hof begrijpt dat de man geen beroep doet op Artikel 4 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst, waarin is bepaald dat de premies ten laste komen van de eerste begunstigde op de polis van levensverzekering, op grond waarvan de man door hem betaalde premies -los van de vraag of dit dan nominaal of een hoger bedrag zou moeten zijn- van de vrouw zou kunnen terugvorderen. Overigens staat ook vast dat de vrouw tot 2003 via rechtstreekse inhouding op haar salaris de premies heeft betaald, en dat zij nadien de premies heeft voldaan uit de (enkel) door haar op de en/of-rekening gestorte bedragen.
De man heeft zich daarentegen beroepen Artikel 4 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst, waarin is bepaald dat aflossingen op de hypotheek van een gemeenschappelijke woning als kosten van de huishouding worden aangemerkt. De man heeft gewezen op de uitspraken van de Hoge Raad met betrekking tot de afrekening bij het einde van het huwelijk tussen echtelieden gehuwd onder huwelijkse voorwaarden met een niet-nagekomen periodiek verrekenbeding, en de door de Hoge Raad omschreven en nadien wettelijke verankerde ‘beleggingsleer’, en heeft bepleit dat deze leer ook in dit geval dient te worden toegepast.
Met de man is het hof van oordeel dat de premiebetalingen op de polis in dit geval - gelet op de bedoeling ervan - eerder kunnen worden aangemerkt als (uitgestelde) aflossingen op de hypotheek (artikel 4 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst), dan als betalingen van premies op een (zuivere) levensverzekering (artikel 4 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst). In die zin zouden de premiebetalingen door de vrouw daarom, op grond van artikel 4 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst, als betaalde kosten van de huishouding kunnen worden aangemerkt.
De opgebouwde waarde in de polis is, wanneer deze redenering wordt gevolgd, feitelijk het resultaat van (over)gespaarde kosten van de huishouding, waaraan beide partijen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst hebben bijgedragen. Omdat de vrouw gedurende een aantal jaren kostwinner was, terwijl de man de rol van ‘huisman’ vervulde, rustte op de vrouw immers de verplichting om deze kosten (alleen) te voldoen (artikel 3 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst).
Partijen hebben in hun samenlevingsovereenkomst echter geen bepaling opgenomen over het verrekenen/verdelen van uit de kosten van de huishouding overgespaarde gelden, en zijn evenmin een andersoortig verrekenbeding ter zake overgespaarde inkomsten overeengekomen. Alleen al om die reden kan het door de man gedane beroep op de beleggingsleer, zoals die geldt bij overgespaarde, niet-verrekende doch geïnvesteerde inkomsten van (ex)echtelieden, niet slagen. De samenlevingsovereenkomst biedt immers geen aanknopingspunten voor de door de man ingestelde vordering, net zo min als de wet en/of de redelijkheid en billijkheid in dit geval een grondslag kunnen bieden. De vordering van de man is daarom niet toewijsbaar. De grief van de man faalt. Om die reden behoeft de voorwaardelijke grief van de vrouw geen nadere bespreking.

4.12

Beide partijen hebben verzocht om de ander in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen. Het hof ziet hiertoe geen aanleiding, omdat er niet nodeloos is geprocedeerd. Gelet op de omstandigheid dat partijen een samenlevingsrelatie hebben gehad, en het geschil hieruit voortvloeit, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

5De slotsom

5.1

De eerste grief in het principale hoger beroep slaagt. De tweede grief faalt, evenals de grief in het voorwaardelijke incidenteel hoger beroep. Onderdeel 5.2 van het dictum van het bestreden vonnis wordt vernietigd voor zover het de vergoeding wegens overbedeling ten gevolge van de toedeling van de caravan aan de man betreft (derde gedachtenstreepje). De overige onderdelen zullen worden bekrachtigd.

5.2

Gelet op de omstandigheid dat partijen een samenlevingsrelatie hebben gehad, en het geschil hieruit voortvloeit, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

6De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van

15 juni 2016, voor zover het betreft de onderdelen 5.1, 5.2 voor zover dit onderdeel hierna niet wordt vernietigd, 5.3 t/m 5.9, en vernietigt dit vonnis voor wat betreft het onderdeel 5.2 voor zover het de vergoeding wegens overbedeling ten gevolge van de toedeling van de caravan aan de man betreft, en doet in zoverre opnieuw recht;

bepaalt dat de man ter zake van overbedeling in verband met de toedeling aan hem van de caravan € 825,- aan de vrouw dient te voldoen;

bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van dit hoger beroep draagt;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.D.S.L. Bosch, F. Kleefmann en C. Koopman, en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2018.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733