Rechtbank Den Haag 09-05-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:6870

Datum publicatie12-06-2018
Zaaknummer6782880 / 18-65324
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR erfrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Afwikkeling nalatenschap. Europese Erfrechtverordening van toepassing. Erflater had NL nationaliteit en zijn laatste gewone verblijfplaats in België. NL rechter in beginsel niet bevoegd (art. 4 Vo). Uitleg begrip ‘gewone verblijfplaats’, omdat de verordening daarvan geen definitie geeft. Art. 21 Vo regelt niet de bevoegdheid van de rechter, maar het op de afwikkeling van de nalatenschap toe te passen nationale recht. Een nauwere band van erflater met NL dan met België kan alleen gevolgen hebben voor toepasselijke recht.

Volledige uitspraak


Rechtbank den haag

Zittingsplaats 's-Gravenhage

vR

Rep.nr.: 6782880 / 18-65324

9 mei 2018

Beschikking van de kantonrechter

Bij brief van 28 maart 2018, met bijlagen, hebben

  1. [verzoeker 1] , wonende te [woonplaats] , [adres] ;

  2. [verzoeker 2] , wonende te [woonplaats] , [adres] ,

mededelingen gedaan met betrekking tot de (vereffening van de) nalatenschap van [erflater] , overleden op [datum] 2017 te [plaats overlijden] (België), laatst gewoond hebbend te [woonplaats] (België).

Rechtsoverwegingen

Bovengenoemde nalatenschap is opengevallen na 17 augustus 2015. Daarom is op de afwikkeling daarvan de Europese Erfrechtverordening (EU Verordening nr. 650/2012) van toepassing.

Gelet op in de brief genoemde laatste gewone verblijfplaats van erflater is de Nederlandse rechter, ingevolge artikel 4 van de Europese Erfrechtverordening, in beginsel niet bevoegd te oordelen met betrekking tot (de afwikkeling van) de nalatenschap van erflater. Alvorens zich onbevoegd te verklaren zijn briefschrijvers evenwel in de gelegenheid gesteld aan te geven waarom zij van oordeel zijn dat de kantonrechter in Den Haag wel ter zake bevoegd is.

Briefschrijvers hebben vervolgens bij brief van 24 april 2108 aangevoerd dat de kantonrechter te Den Haag bevoegd is, waartoe zij de navolgende omstandigheden als argument hebben aangedragen:

  • erflater had de Nederlandse nationaliteit;

  • de familie van erflater is woonachtig in Nederland;

  • erflater had een verblijfplaats in België vanwege schulden in Nederland; doel van de inschrijving was een poging om aan die schuldeisers te ontkomen;

  • tot 25 april 2017 stond erflater in Nederland ingeschreven. Op [datum] 2017 is erflater overleden. Erflater heeft dus slechts 4 maanden in België verbleven;

  • de voor erflater bestemde post werd steeds in Nederland bezorgd op het adres van een broer van erflater.

Op grond van het bepaalde in artikel 21 van de Europese Erfrechtverordening was de laatste gewone verblijfplaats van de erflater in Nederland, aldus briefschrijvers.

De kantonrechter volgt briefschrijvers niet in hun zienswijze. Het door briefschrijvers genoemde artikel 21 van de Europese Erfrechtverordening regelt niet de bevoegdheid van de rechter, maar het op de afwikkeling van een nalatenschap toe te passen nationale recht. Dat erflater – mogelijk – een nauwere band had met Nederland dan met België kan dus enkel gevolgen hebben voor het toepasselijke recht. De Europese Erfrechtverordening bepaalt niet dat dit ook gevolgen heeft voor de bevoegdheid van de rechter.

Voor zover briefschrijvers bedoelen te stellen dat uit de door hen genoemde feiten volgt, dat erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in Nederland had, overweegt de kantonrechter het volgende.

De Europese Erfrechtverordening geeft geen definitie van het begrip ‘gewone verblijfplaats’. In de verordening is het begrip ‘gewone verblijfplaats’ een autonoom begrip, waarmee wordt gedoeld op de maatschappelijke woonplaats, de plaats waarmee het sociale en maatschappelijke leven van betrokkene het meest verbonden is. Het begrip vraagt om een feitelijke interpretatie, waaraan inhoud wordt gegeven door feiten en omstandigheden van het concrete geval, zoals de duur en reden van het verblijf in een bepaalde staat, de bedoelingen rondom dit verblijf, het bezit van vermogen in die staat, woonruimte, taalvaardigheid, werk, vriendenkring, huisarts en een eventueel verzoek tot naturalisatie. Het begrip gewone verblijfplaats wordt nader toegelicht in de volgende overwegingen die voorafgaan aan de bepalingen van de verordening:

(23) […] Om de gewone verblijfplaats vast te stellen, dient de aangezochte autoriteit zich een oordeel te vormen over alle aspecten die het leven van de erflater in de jaren voor zijn overlijden en op het tijdstip van overlijden hebben gekenmerkt, en daarbij alle relevante feitelijke elementen in beschouwing te nemen, in het bijzonder de duur en de regelmatigheid van de aanwezigheid van de erflater in de betrokken staat en de omstandigheden van en de redenen voor het verblijf. De aldus vastgestelde gewone verblijfplaats moet, uit het oogpunt van de specifieke doelstellingen van deze verordening, duiden op een nauwe en duurzame band met de betrokken staat.

(24) In sommige gevallen kan het bepalen van de gewone verblijfplaats van de overledene een complexe zaak blijken. Dit kan het geval zijn indien de erflater om professionele of economische redenen, en soms voor een langere tijd, in een andere lidstaat is gaan wonen en werken, maar een nauwe en duurzame band met zijn land van oorsprong heeft behouden. In een dergelijk geval zou, afhankelijk van alle omstandigheden, kunnen worden geoordeeld dat de erflater zijn gewone verblijfplaats nog in zijn land van oorsprong had, waar zich het centrum van zijn belangen voor zijn gezins- en sociaal leven bevond. Andere complexe gevallen kunnen zich voordoen als de erflater afwisselend in verschillende lidstaten heeft gewoond of van staat naar staat is gereisd zonder zich voor langere tijd in een ervan te vestigen. Indien de erflater onderdaan van een van deze staten was of in een van deze staten al zijn voornaamste goederen had, zou zijn nationaliteit of de plaats waar deze goederen zich bevinden, bijzonder kunnen meewegen bij de algehele beoordeling van alle feitelijke omstandigheden.

(25) Voor het bepalen van het op de erfopvolging toepasselijke recht kan de autoriteit die de erfopvolging behandelt, in uitzonderlijke gevallen — bijvoorbeeld indien de erflater vrij kort voor zijn overlijden naar de staat van zijn gewone verblijfplaats was verhuisd en uit alle omstandigheden blijkt dat hij kennelijk een nauwere band had met een ander land — tot de slotsom komen dat het op de erfopvolging toepasselijke recht niet het recht moet zijn van de staat van de gewone verblijfplaats van de erflater, maar dat van de staat waarmee de erflater de kennelijk nauwere band had. De kennelijk nauwste band mag echter niet als subsidiair aanknopingspunt dienen als de gewone verblijfplaats van de erflater op het tijdstip van overlijden moeilijk te bepalen is.

De kantonrechter constateert dat het enkele feit dat erflater kort na zijn verhuizing naar België is overleden, nog niet meebrengt dat die verhuizing geen duurzaam karakter had. Gelet op de bedoeling van erflater om zijn schuldeisers te ontwijken, had hij kennelijk de bedoeling zijn verblijf duurzaam in België te vestigen. Als hij verwacht had dat zijn schulden op korte termijn zouden zijn opgelost, had het immers geen zin gehad om daarvoor naar België te verhuizen. Verder verbleef hij feitelijk in België. Dat zijn familie in Nederland verbleef en hij voor familiebezoek dus naar Nederland moest reizen, betekent nog niet dat hij zelf niet in België verbleef. Ook het feit dat hij als postadres aan sommige afzenders het adres van zijn broer heeft opgegeven (aangenomen mag worden dat in ieder geval post van (Belgische) overheidsinstanties naar zijn Belgische adres werd gestuurd), betekent niet dat het centrum van zijn bestaan in Nederland is gebleven. Uit overweging 25 van de verordening valt verder af te leiden dat de nauwe band die iemand met een land heeft wel van invloed kan zijn op het toepasselijke recht (zoals hierboven al is overwogen), maar niet als aanknopingspunt mag dienen voor de bepaling van de laatste gewone verblijfplaats.

Nu zich verder geen van de uitzonderingen op de hoofdregel van artikel 4 van de Europese Erfrechtverordening voordoet, komt aan de Nederlandse rechter ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater geen bevoegdheid toe. De kantonrechter zal zich daarom onbevoegd verklaren.

Beslissing

De kantonrechter:

verklaart zich onbevoegd te oordelen met betrekking tot (de afwikkeling van) de nalatenschap van erflater.

Deze beschikking is gegeven door mr. I.D. Bellaart, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.

Tegen deze beslissing kan door indiening van een beroepschrift (door een advocaat) ter griffie van het Gerechtshof te 's-Gravenhage hoger beroep worden ingesteld:

a door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.

b door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733