Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 05-06-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5127

Datum publicatie07-06-2018
Zaaknummer200.188.713/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenErfrecht; (Misbruik) volmacht tijdens leven erflater
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Uit de enkele omstandigheid dat de erflaatster geïntimeerde gevolmachtigd heeft ter zake van haar betaalrekening vloeit niet voort dat geïntimeerde jegens de erfgenamen gehouden is tot het afleggen van rekening en verantwoording. Geïntimeerde is niet verantwoordelijk voor het leefpatroon van de erflaatster. Het stond de erflaatster vrij een wijze van leven te volgen die zij verkoos.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.188.713/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/140229 / HA ZA 15-58)

arrest van 5 juni 2018

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [A] ,

appellant,

in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,

hierna: [appellant],

advocaat: mr. E.P.E. van Ekelen, kantoorhoudende te Eindhoven,

tegen

1 [geïntimeerde1] ,

wonende te [B] ,

hierna te noemen: [geïntimeerde1],

2. [geïntimeerde2],

wonende te [C] ,

hierna te noemen: [geïntimeerde2],

3. [geïntimeerde3],

wonende te [D] ,

hierna te noemen: [geïntimeerde3],

geïntimeerden,

in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,

hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden] c.s.,

advocaat: mr. W.S. Santema, kantoorhoudende te Drachten.

De inhoud van het tussenarrest van 22 augustus 2017 wordt hier overgenomen

1Het verdere verkoop van het geding in hoger beroep

1.1

Ingevolge het genoemde tussenarrest van 22 augustus 2017 heeft op 12 september 2017 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, dat het hof ambtshalve aan het door [appellant] ten behoeve van de comparitie-zitting ingezonden procesdossier heeft toegevoegd.

1.2.

Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [appellant] een 'akte verandering c.q. vermeerdering eis' genomen, waarop [geïntimeerden] c.s. met een 'akte bezwaar wijziging van eis' hebben gereageerd. Ook deze akten heeft het hof ambtshalve aan het genoemde procesdossier toegevoegd.

1.3

Het hof heeft vervolgens een datum voor arrest bepaald.

1.4

Aangezien in het genoemde tussenarrest van 22 augustus 2017 de inhoud van de conclusie van de memorie van grieven, die tevens een vermeerdering van eis behelst, niet is vermeld, zal dat te dezer plaatse alsnog worden gedaan.

Zij luidt als volgt:

“bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,

I. Te vernietigen het door de Rechtbank Noord-Nederland, afdeling

privaatrecht, locatie Leeuwarden gewezen vonnis van 21 oktober 2015,

gewezen onder zaak- en rolnummer C/17/140229 / HA ZA 15-58 tussen

[appellant] als eiser in conventie en verweerder in reconventie, en [geïntimeerden]

c.s. als gedaagden in conventie en eisers in reconventie, en opnieuw recht

doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, de vorderingen van

[appellant] , meer in het bijzonder vordering I en II in conventie alsnog

volledig toe te wijzen (…), alsmede;

II. de nalatenschap vast te stellen op de voet van artikel 3:185 BW en daarbij

ieders erfdeel vast te stellen in de nalatenschap van erflaatster

overeenkomstig de wijze zoals namens [appellant] op grond van het

bovenstaande is gevorderd, meer in het bijzonder onder punt 42 t/m 46 van

de memorie van grieven, en daarbij vast te stellen dat de nalatenschap een

vordering heeft op [geïntimeerde3] ter hoogte van respectievelijk

€ 38.000, € 9.299,66 en € 110.000, althans een zodanige beslissing te nemen als u (…) in goede justitie meent te behoren te beslissen.

III. [geïntimeerde3] te veroordelen om ex art. 843a Rv inzage te verstrekken of

afschriften te overleggen van de bankafschriften van de spaarrekeningen

onder nummers [00000] , [00001] en [00002] vanaf

29 januari 2008 tot datum overlijden dan wel opheffing, danwel [geïntimeerde3]

te veroordelen tot openlegging van de boekhouding van erflaatster

over de volledige jaren 2008 tot en met datum overlijden (…) ex art. 3:15j

sub a BW, een en ander onder aanhouding van de procedure in afwachting

van de bevindingen naar aanleiding van de overgelegde bankafschriften,

althans een zodanige beslissing te nemen als u (…) in goede justitie meent te

behoren te beslissen;

IV. De kinderen [geïntimeerden] te veroordelen om aan [appellant] wegens overbedeling

een bedrag te voldoen ad € 90.984,93 te verminderen met het reeds

uitbetaalde erfdeel ter hoogte van € 4.638,25, althans een zodanig bedrag

vast te stellen als u (…) in goede justitie meent te behoren te beslissen,

onder vermeerdering van de hoofdsom met de wettelijke rente te rekenen

vanaf de overlijdensdatum van erflaatster, danwel vanaf de datum dat in

eerste aanleg vonnis is gewezen tot aan de dag der algehele voldoening,

danwel een zodanige datum te bepalen als u (…) in goede justitie meent te

behoren te beslissen,

V. Geïntimeerden te veroordelen in de kosten van beide instanties, vermeerderd

met de nakosten van € 205,-, te vermeerderen, voor het geval betekening van

het arrest nodig is en heeft plaatsgevonden met € 68,- en de werkelijk

gemaakte kosten voor het doen uitbrengen van een exploot van betekening,

een en ander te voldoen binnen 14 dagen na het in dezen te wijzen arrest dan

wel de datum van betekening van dit arrest, met bepaling dat wanneer

betaling van deze kosten niet binnen deze termijn plaatsvindt, te

vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de termijn voor voldoening tot de

dag van algehele voldoening.”

2De grieven

2.1

[appellant] heeft vijf grieven opgeworpen.

3De verdere beoordeling

Aanduidingen

3.1

Het genoemde vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 21 oktober 2015 zal hierna worden aangeduid als ‘het bestreden vonnis’ en de rechtbank Noord-Nederland als ‘de rechtbank’.

De vermeerdering van eis

3.2

Nadat [appellant] bij akte nogmaals ten tweede male zijn eis heeft vermeerderd, hebben [geïntimeerden] c.s. daartegen bezwaar gemaakt.

3.3

Het hof oordeelt daaromtrent als volgt.

3.4

De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel beperkt de aan oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of antwoord mag veranderen of vermeerderen. Dit geldt ook als de verandering of vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijke eiser is gesteld.

3.5

Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, maar in het onderhavige geval rechtvaardigen de door [appellant] bij ‘akte verandering c.q. vermeerdering eis’ gestelde omstandigheden naar het oordeel van het hof niet dat op bedoelde regel een uitzondering wordt aanvaard.

3.6

Nu de bij memorie van grieven gedane wijziging van eis wel tijdig is gedaan, [geïntimeerden] c.s. daartegen geen bezwaar hebben gemaakt en de eisen van een goede procesorde zich daartegen ook niet verzetten, zal het hof, gelet op het hiervoor overwogene, uitgaan van de vorderingen van [appellant] als oorspronkelijk eiser in conventie, zoals die blijkens de memorie van grieven luiden, waarbij het hof aantekent dat de vorderingen onder I en II van de inleidende dagvaarding, waarnaar in de in overweging 1.3 aangehaalde conclusie van de memorie van grieven wordt verwezen, als volgt luiden:

bij vonnis, (…) uitvoerbaar bij voorraad:

I. de nalatenschap vast te stellen op de voet van artikel 3:185 BW en daarbij

ieders erfdeel vast te stellen in de nalatenschap van erflaatster, alsmede alle

erfgenamen te gebieden over te gaan tot verdeling van de nalatenschap met

benoeming van een notaris ten overstaande van wie de verdeling van de

nalatenschap zal plaatsvinden, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00

voor elke dag dat gedaagden hiermee in gebreke blijven, nadat de betekening

van dit vonnis 30 dagen zijn verstreken.

II. gedaagde sub 3 in de hoedanigheid als gevolmachtigde te veroordelen tot het

afleggen van rekening en verantwoording.”

De vaststaande feiten

3.7

Het hof gaat in hoger beroep van de volgende vaststaande feiten uit:

( i) [in] 2014 is in de gemeente De Friese Meren overleden [E] , geboren te Batavia (Nederlands Indië), hierna te noemen ‘de erflaatster’.

(ii) De erflaatster is gehuwd geweest met [G] , welk huwelijk door het overlijden van laatstgenoemde [in] 1981 is ontbonden. Uit dit huwelijk zijn geboren [appellant] en [geïntimeerde3] . [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn de kinderen van [geïntimeerde3] .

(iii) De erflaatster heeft bij openbaar testament, verleden op 7 november 1985 voor P.J. Busch, destijds notaris te ‘s-Gravenhage (prod. 3 bij inleidende dagvaarding), als volgt over haar nalatenschap beschikt:

“I. Ik herroep en vernietig alle vóór deze door mij in welke vorm ook gemaakte uiterste wilsbeschikkingen en ter zake des doods gedane aanstellingen.

II. Ik stel mijn zoon de heer [appellant] , wonende te [A] , [a-straat 1] , aan tot bezorger van mijn crematie, tot uitvoerder van mijn uiterste wilsbeschikkingen en tot beredderaar van mijn nalatenschap, hem als zodanig toekennende alle macht en gezag als aan die betrekkingen verbonden kunnen worden, speciaal het recht tot inbezitneming van mijn gehele nalatenschap gedurende de tijd voor de afwikkeling daarvan vereist, ook al mocht die de duur van één jaar overschrijden, hem tenslotte verzoekende voor zijn bemoeiingen als zodanig géén loon in rekening te willen brengen.”

(iv) Vervolgens heeft zij bij codicil van 20 april 2000 (prod. 2 bij inleidende dagvaarding) als volgt over haar nalatenschap beschikt:

“Ik, ondergetekende, (…) verklaar: te herroepen de aanstelling van mijn zoon de Heer [appellant] , wonende te [A] , [b-straat 2] , tot executeur-testamentair en wijs in zijn plaats aan mijn dochter:

[geïntimeerde3] , gehuwd met de Heer Ir. [geïntimeerde2] , wonende te [F] , [c-straat 3] , met gelijke rechten.”

( v) [geïntimeerde3] heeft de benoeming tot executeur aanvaard.

(vi) [geïntimeerde3] heeft op 24 november 2014 ter griffie van de rechtbank Noord-Nederland de nalatenschap verworpen (prod. 4 bij inleidende dagvaarding). [appellant] , [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben toen aldaar de nalatenschap van de erflaatster aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving (prod. 5 bij inleidende dagvaarding). Hierdoor zijn [appellant] uit eigen hoofde voor de helft en [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] bij plaatsvervulling, ieder voor één/vierde deel, erfgenamen bij versterf van de nalatenschap van erflaatster.

(vii) De erflaatster heeft op 29 januari 2008 [geïntimeerde3] gevolmachtigd ter zake van haar bij de ABN-AMRO Bank aangehouden betaalrekening met nummer [00003] .

(viii) [geïntimeerde3] heeft in haar hoedanigheid van executeur, door tussenkomst van notaris mr. W.J. van der Land te Balk, een financieel overzicht met betrekking tot de nalatenschap opgesteld en dit omstreeks 13 augustus 2014 aan de genoemde erfgenamen toegezonden.

(ix) Bij brief d.d. 16 oktober 2014 heeft de advocaat van [appellant] aan [geïntimeerde3] verzocht om diverse stukken met betrekking tot de nalatenschap over te leggen, waaronder bankafschriften van de betaalrekening en de spaarrekening. Voorts wordt hierin gevraagd waaraan de vanaf 2008 maandelijks gepinde bedragen zijn besteed en wat er met de inboedel is gebeurd.

( x) Bij brief d.d. 6 november 2014 heeft [geïntimeerde3] hierop, onder toezending van diverse stukken, gereageerd. Onder meer geeft zij hierin aan dat alle beschikbare rekeningafschriften al zijn verstrekt, dat zij over de periode tot aan het overlijden van erflaatster niet gehouden is om rekening en verantwoording af te leggen en dat er geen inboedel van uitzonderlijke waarde aangetroffen is.

Met betrekking tot de grieven 1 en 2:

3.8

Met de grieven 1 en 2 keert [appellant] zich mede blijkens de toelichting op de grieven onder meer tegen het oordeel van de rechtbank dat, kort gezegd, uit de omstandigheid dat de erflaatster op 29 januari 2008 [geïntimeerde3] gevolmachtigd heeft ter zake van haar bij de ABN-AMRO Bank aangehouden betaalrekening met nummer [00003] , niet voortvloeit dat [geïntimeerde3] in die hoedanigheid gehouden is tot doen van rekening en verantwoording jegens [appellant] als rechtsopvolger van de erflaatster (overwegingen 5.11 e.v. van het bestreden vonnis).

3.9

Het hof oordeelt daaromtrent als volgt.

3.10

Volgens vaste rechtspraak kan een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of het ongeschreven recht.

(HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1561;HR 8 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1911, NJ 1996/274; HR 13 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS4167; HR 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089).

3.11

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit de enkele omstandigheid dat de erflaatster op 29 januari 2008 [geïntimeerde3] gevolmachtigd heeft ter zake van haar bij de ABN-AMRO Bank aangehouden betaalrekening met nummer [00003] , nog niet voortvloeit, dat [geïntimeerde3] jegens de erfgenamen gehouden is tot het afleggen van rekening en verantwoording. [appellant] heeft nog betoogd dat een zodanige verplichting zou voortvloeien uit artikel 7: 403 lid 2 BW, doch van de aldaar bedoelde rechtsverhouding tussen erflaatster en [geïntimeerde3] is niet gebleken.

3.12

De grieven 1 en 2 kunnen in zoverre geen doel treffen.

3.13

Voorts richten de grieven 1 en 2 zich mede blijkens de toelichting tegen het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld “waaruit blijkt dat de geestelijke en fysieke toestand van de erflater zodanig was, dat de erflaatster niet in staat is geweest om de handelingen van [geïntimeerde3] te overzien en voor haar belangen op te komen.” (zie overweging 5.11.3 van het bestreden vonnis). En de daaraan verbonden conclusie dat hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt niet met zich brengt dat [geïntimeerde3] verantwoording dient af te leggen.

3.14

Aangezien het hof dit oordeel van de rechtbank-wat de eerste aanleg betreft- onderschrijft en in hoger beroep naar het oordeel van het hof door [appellant] evenmin voldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld om tot een ander oordeel te komen, maakt het hof het oordeel van de rechtbank tot de zijne.

3.15

Voor zover [appellant] ingang tracht te doen te vinden, dat [geïntimeerde3] verantwoordelijk zou zijn voor het leefpatroon van de erflaatster, kan het hof hem daarin niet volgen, omdat het de erflaatster vrij stond een wijze van leven te volgen die zij verkoos. Voor de door [appellant] gepretendeerde vorderingen van de nalatenschap ten laste van [geïntimeerde3] dienaangaande bestaat, gelet op het hiervoor overwogene, derhalve geen, althans onvoldoende grond.

3.16

De grieven 1 en 2 treffen derhalve voor het overige evenmin doel.

Met betrekking tot de vorderingen onder II in de inleidende dagvaarding en onder III in de memorie van grieven

3.17

Gelet op het in overweging 3.12 overwogene, zijn de vorderingen onder II in de inleidende dagvaarding en onder III in de memorie van grieven van [appellant] als oorspronkelijk eiser, die strekken tot veroordeling van [geïntimeerde3] tot het doen van rekening en verantwoording als gevolmachtigde, niet toewijsbaar.

Met betrekking tot grief 3:

3.18

Met deze grief 3 komt [appellant] onder meer op tegen het oordeel van de rechtbank, dat [geïntimeerde3] aanspraak kan op de wettelijke loon van de executeur (zie overweging 5.31 van het bestreden vonnis).

3.19

Het hof oordeelt daaromtrent als volgt.

3.20

De grief miskent dat de erflaatster - gelet op het bepaalde omtrent het executeursloon in het codicil in verbinding met het bepaalde in het openbaar testament - geen rechtens bindende bepaling heeft beogen te geven, maar enkel een verzoek tot uitdrukking heeft gebracht.

3.21

Grief 3 treft in zoverre geen doel.

3.22

Voorts is de grief gericht tegen het beloop van het door [geïntimeerde3] in rekening gebrachte bedrag aan wettelijk executeursloon.

3.23

Gelet op het hiervoor met de grieven 1 en 2 overwogene, treft grief 3 voor het overige evenmin doel.

Met betrekking tot grief 4:

3.24

Grief 4 richt zich tegen de toedeling van de sieraden van de erflaatster om niet aan [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] .

3.25

Het hof oordeelt daaromtrent als volgt.

3.26

Hetgeen [appellant] hieromtrent heeft betoogt, brengt het hof niet tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank. [appellant] tracht weliswaar ingang te doen vinden, dat het als productie 12 bij inleidende dagvaarding overgelegde stuk als taxatierapport is aan te merken, maar het hof kan hem daarin niet volgen, enkel daarom al niet omdat niet blijkt dat degene die de productie heeft opgemaakt de sieraden zelf heeft gezien en beoogd heeft om daarvan de waarde in het economische verkeer weer te geven.

3.27

Grief 4 deelt derhalve het lot van de voorgaande grieven.

Met betrekking tot de vorderingen onder II en IV in de memorie van grieven

3.28

Gelet op het in overweging 3.16 en 3.27 overwogene, zijn de vorderingen onder II en IV in de memorie van grieven, die hebben betrekking op de verdeling van de nalatenschap van de erflaatster op een wijze die [appellant] voor ogen staat, niet toewijsbaar.

Met betrekking tot grief 5:

3.29

Deze grief, waaraan naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis toekomt, behoeft geen verdere bespreking.

De slotsom

3.30

Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Gelet op de familierechtelijke betrekking die tussen partijen bestaat, zullen de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt. De vordering onder V in de memorie van grieven moet derhalve worden afgewezen.

4De beslissing

Het gerechtshof:

bekrachtigt het bestreden vonnis;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst af het anders of meer gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mr. W. Breemhaar, mr. M.A.F. Holtvluwer-Veenstra en mr. C. Koopman en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 5 juni 2018.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733