Rechtbank Noord-Holland 30-05-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:4662

Datum publicatie05-06-2018
Zaaknummer265232
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlkmaar
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Lotsverbonden/behoefte: afname; Grievend gedrag ex-echtgenoot
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een partnerbijdrage af omdat door haar grievende gedrag van lotsverbondenheid geen sprake meer is. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag is aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen of te beëindigen. In dit geval wel. Vrouw overschreed grenzen van het toelaatbare. Zo weigerde zij contact tussen man en kind, beschuldigde zij de man van strafbare feiten, en verschafte zij doelbewust onjuiste informatie over de man aan zijn werkgever.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd

locatie Alkmaar

SCH

alimentatie

zaak-/rekestnr.: C/15/262987 / FA RK 17-4809

beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 30 mei 2018

in de zaak van:

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. A.M. Koopman, kantoorhoudende te Alkmaar,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. J.H.M. de Boer, kantoorhoudende te Alkmaar.

1Procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 14 augustus 2017;

- de brief, met bijlage, van de vrouw, ingekomen op 17 augustus 2017;

- het verweerschrift tevens voorwaardelijk zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 24 oktober 2017;

- de brief, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 11 april 2018;

- de brief van de man, ingekomen op 20 april 2018.

1.2

De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 april 2018 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. A.M. Koopman en de man bijgestaan door mr. J.H.M. de Boer.

2Feiten en omstandigheden

2.1

Partijen zijn op [datum] te [plaats] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 13 november 2013.

2.2

Uit dit huwelijk is geboren de minderjarige [minderjarige] op [geboortedatum] te [plaats] . [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de man. De man is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .

2.3

In voornoemde echtscheidingsbeschikking is het verzoek van de vrouw om een uitkering tot levensonderhoud (hierna: partnerbijdrage) afgewezen.

2.4.

Bij beschikking van deze rechtbank van 13 december 2017 is de door de vrouw verzochte provisionele vordering tot vaststelling van de partnerbijdrage afgewezen vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang.

3Verzoek

De vrouw verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man een partnerbijdrage van € 750,00 bruto per maand aan haar dient te voldoen met ingang van 1 april 2017, dan wel per datum indiening verzoekschrift, dan wel op de kortst mogelijke termijn na die datum.

4Verweer en voorwaardelijk zelfstandig verzoek

4.1

De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek van de vrouw af te wijzen, dan wel het verzoek om een partnerbijdrage te matigen tot nihil, dan wel een (ander) in goede justitie te bepalen bedrag en de duur te limiteren tot maximaal 12 maanden met een afbouw van 1/12 per maand, dan wel een andere korte duur in goede justitie te bepalen.

4.2

Bij wijze van voorwaardelijk zelfstandig verzoek verzoekt de man te bepalen dat de vrouw met ingang van de datum van indiening van het zelfstandig verzoek een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna: kinderbijdrage) van € 50,00 per maand aan hem dient te voldoen.

5Beoordeling

Wijziging van omstandigheden

5.1

De vrouw voert aan dat zij haar werkzaamheden als helpende bij het [ziekenhuis] als gevolg van de beperkingen aan haar rug niet meer kan verrichten. In verband met haar arbeidsongeschiktheid ontving de vrouw een uitkering op grond van de Ziektewet en een aanvullende bijstandsuitkering. Op dit moment loopt er een bezwaarprocedure bij het UWV over de aanvraag van de vrouw voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) en moet zij rondkomen van een bijstandsuitkering. Volgens de vrouw zal zij ook bij toekenning van een WIA‑uitkering inkomsten op bijstandsniveau houden zodat zij behoefte heeft aan een partnerbijdrage.

5.2

Op grond van artikel 1:401, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een rechterlijke uitspraak bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer deze nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Beoordeeld moet worden of sprake is van een wijziging van de omstandigheden zoals die door de rechter ten tijde van diens eerdere beslissing zijn vastgesteld.

5.3

De rechtbank stelt vast dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] in 2014 is gewijzigd van de vrouw naar de man. Dit en de gezondheidssituatie van de vrouw leveren naar het oordeel van de rechtbank gewijzigde omstandigheden in de zin van voornoemd artikel op die een herbeoordeling van de onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van de vrouw rechtvaardigt.

Verbreking lotsverbondenheid

5.4

De man licht toe dat de echtscheidingsprocedure vreselijk is geweest. De echtscheidingsprocedure en de bijkomende gerechtelijke procedures hebben bijna vijf jaar geduurd. Er is volgens de man heel veel strijd geweest. De man was opgelucht dat hij na de hoger beroepsprocedure in maart 2017 het verleden achter zich kon laten. Echter een maand na deze beschikking ontving de man een e-mail van de advocaat van de vrouw in het kader van haar verzoek om een partnerbijdrage. Dit sloeg bij de man in als een bom. De man is van mening dat de lotsverbondenheid tussen partijen is verbroken als gevolg van het grievende en kwetsende gedrag van de vrouw jegens hem. Vanaf de verbreking van de samenleving van partijen in augustus 2012 ondervindt de man ernstige problemen met de vrouw die de gebruikelijke emoties die gepaard gaan met een echtscheiding ver te boven gaan. Volgens de

man was sprake van jarenlange treiterijen, agressie, laster en onder meer psychische geweldplegingen jegens de minderjarige, de man, zijn familie en zijn (werk)omgeving en bewuste beschadigingen van de minderjarige, de man en van de relatie tussen de minderjarige, [meerderjarige dochter] en de man. Gelet hierop kan volgens de man in alle redelijkheid niet van hem worden verlangd dat hij volledig of ten dele bijdraagt in het levensonderhoud van de vrouw. Het gedrag van de vrouw is jarenlang buitengewoon schadelijk en schandelijk te noemen. De man is van mening dat de grondslag voor zijn onderhoudsverplichting is vervallen dan wel dat matiging van het bedrag aan een partnerbijdrage en verkorting van de termijn waarover deze moet worden voldaan gerechtvaardigd is. Daarbij kan volgens de man rekening worden gehouden met het feit dat het inmiddels ruim vijf jaar geleden is dat partijen uit elkaar zijn gegaan en dat hij sinds april 2014 alle kosten van [minderjarige] voldoet. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst de man naar een uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 mei 2017 met ECLI:NL:RBLIM:2017:4198, een uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 27 maart 2014 met ECLI:NL:GHSHE:2014:1485 en een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 april 2014 met ECLI:NL:GHARL:2014:2658.

5.5

De vrouw betwist ter zitting dat zij grievend en kwetsend gedrag heeft laten zien. Volgens de vrouw heeft ook de man zijn aandeel gehad in de strijd tussen partijen na het uiteengaan. De vrouw is nog immer verdrietig dat zij [minderjarige] niet meer ziet, hetgeen volgens haar ook een gevolg is van het gedrag van de man.

5.6

Bij de beantwoording van de vraag of aan één van de gewezen echtgenoten ten laste van de ander een uitkering tot levensonderhoud moet worden toegekend, kunnen ook niet financiële factoren, zoals grievend gedrag, een rol spelen. In uitzonderlijke gevallen kan grievend gedrag van één der gewezen echtgenoten ten opzichte van de ander tot de conclusie leiden dat aan iedere lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten, welke lotsverbondenheid de grondslag vormt van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 1:157 BW, een einde is gekomen. In deze situatie kan geoordeeld worden dat betaling van een partnerbijdrage in redelijkheid niet van de onderhoudsplichtige kan worden gevergd. Ook kan grievend gedrag van één van de gewezen echtgenoten tegenover de ander aanleiding zijn om de onderhoudsverplichting te matigen.

5.7

In het algemeen geldt dat bij de beoordeling in een concreet geval of een zodanige situatie zich voordoet, terughoudendheid dient te worden betracht, mede gelet op het onherroepelijke karakter van zo’n beëindiging dan wel matiging. Voorts dient bedacht te worden dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen of te beëindigen.

5.8

De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de vrouw de grenzen van toelaatbaar gedrag heeft overschreden en acht aannemelijk dat de gedragingen van de vrouw in onderlinge samenhang bezien een onherroepelijk einde hebben gemaakt aan het gevoel van lotsverbondenheid van de man jegens de vrouw. Aan dit oordeel legt de rechtbank het volgende ten grondslag.

5.9

De rechtbank constateert allereerst op grond van de stukken dat na het uiteengaan van partijen een hevige strijd tussen hen is losgebarsten die een veelvoud aan procedures bij deze rechtbank en het gerechtshof Amsterdam tot gevolg heeft gehad. De strijd tussen partijen heeft zelfs geleid tot betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming en een ondertoezichtstelling van [minderjarige] .

5.10

Op grond van de tussen partijen gewezen beschikkingen stelt de rechtbank voorts vast dat de vrouw met haar gedragingen welbewust schade heeft aangericht, ook in de relatie tussen de man en [minderjarige] . In de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 13 november 2013 benoemt de rechtbank de weigerachtige houding van de vrouw in de omgang tussen de man en [minderjarige] waardoor er een reëel risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen partijen. Nadien constateert de voorzieningenrechter in het vonnis kort geding van deze rechtbank van 2 mei 2013 dat er vooral bij de vrouw geen ruimte lijkt te bestaan om aan de hand van het dienstrooster van de man afspraken te maken over de door de rechtbank bepaalde extra doordeweekse dag waarop de man en [minderjarige] omgang zouden hebben. De vrouw steekt haar mening hierover niet onder stoelen of banken en de voorzieningenrechter sluit niet uit dat ook [minderjarige] ermee bekend is hoe de vrouw hierover denkt. Vervolgens is in de beschikking van deze rechtbank van 25 juni 2014 de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] gewijzigd van de vrouw naar de man. Aan dit oordeel heeft de rechtbank onder meer ten grondslag gelegd dat de vrouw meerdere malen tegen de belangen van [minderjarige] in heeft gehandeld en de loyaliteitsproblemen van [minderjarige] heeft aangewakkerd. Bij beschikking van deze rechtbank van 15 juni 2016 is het gezag van de vrouw over [minderjarige] beëindigd. In deze beschikking staat vermeld dat de vrouw [minderjarige] in de periode van de scheiding geen toestemming gaf voor contact met de man en dat niet is gebleken van bereidheid bij de vrouw om met de man in gesprek te gaan. Dit oordeel van de rechtbank heeft het gerechtshof Amsterdam in de beschikking van 14 maart 2017 bekrachtigd.

Het gerechtshof overweegt onder meer dat er geen aanwijzingen zijn dat de vrouw zich in de toekomst anders zal opstellen dan zij in de afgelopen jaren heeft gedaan ten aanzien van de hulpverlening en het contact met de man.

5.11

Verder maakt de rechtbank uit de aantekeningen van de vrouw op het rapport van Bureau Jeugdzorg van 9 juli 2014 op dat de vrouw de man heeft beschuldigd van strafbare feiten ten aanzien van [minderjarige] en de inmiddels meerderjarige dochter van de vrouw [meerderjarige dochter] . Zo heeft de vrouw de man er onder meer van beticht [meerderjarige dochter] te hebben begluurd op het moment dat zij ging douchen.

5.12

De rechtbank is daarnaast uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de vrouw doelbewust onjuiste informatie over de man aan zijn werkgever heeft verschaft met het doel de man te benadelen. De werkgever van de man heeft op 16 oktober 2017 verklaard medio 2012 door de vrouw te zijn benaderd over het feit dat zij het bedrijf schade had toegebracht door het uniform van de man te vernielen en diverse communicatie apparatuur in het water te gooien. De vrouw maakte de werkgever duidelijk dat zij dit had gedaan doordat zij de man er ernstig van verdacht dat hij op verschillende datingsites relaties met verschillende vrouwen zou hebben. Ook gaf de vrouw bij de werkgever aan dat de man zich bezig hield met een aantal zaken op de trein die niet door de beugel konden. Hij zou foto’s nemen van vrouwelijke reizigers op verschillende en vooral rare plaatsten. Ter zitting heeft de vrouw erkend dat zij contact heeft opgenomen met de werkgever van de man en dat zij de man vals heeft beschuldigd. De rechtbank stelt vast dat de vrouw met deze handelswijze heeft getracht de man in een kwaad daglicht te stellen bij zijn werkgever hetgeen niet tot sancties op het werk tegen de man heeft geleid, maar wel emotionele consequenties voor de man heeft gehad.

5.13

Tot slot heeft de vrouw ter zitting erkend dat zij in 2013 de buren van de man heeft benaderd met negatieve berichten over de man en dat zij zich in 2013 en 2014 op Facebook grievend over de man heeft uitgelaten onder de naam [naam] .

5.14

Onder voormelde omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank van de man in redelijkheid niet gevergd worden dat hij een partnerbijdrage aan de vrouw voldoet omdat door haar grievende gedrag van lotsverbondenheid geen sprake meer is. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een partnerbijdrage afwijzen.

5.15

Gelet op deze uitkomst komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de behoefte van de vrouw aan een partnerbijdrage en de draagkracht van de man. De standpunten van partijen in dit verband zal de rechtbank dan ook onbesproken laten. Ook het zelfstandige verzoek van de man om een kinderbijdrage vast te stellen behoeft geen bespreking meer. Dit betreft immers een voorwaardelijk verzoek op het moment dat ten laste van de man een partnerbijdrage zou worden vastgesteld.

6Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af.

Deze beschikking is gegeven door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Horio, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2018.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733