Gerechtshof Den Haag 30-05-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1332

Datum publicatie01-06-2018
Zaaknummer200.219.761/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gerechtelijke vaststelling ouderschap; DNA-onderzoek
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek weduwe om via DA-onderzoek van haar overleden man te onderzoeken of hij inderdaad de vader is van nog twee andere dochters. Zo'n onderzoek is niet nodig, nu anderszins vaststaat dat dit het geval is.
Aldus voldaan aan art. 1:207 BW.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Uitspraak : 30 mei 2018

Zaaknummer : 200.219.761/01

Rekestnummer rechtbank : FA RK 16-7161

Zaaknummer rechtbank : C/09/518478

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. M. Bootsma te Haarlem,

tegen

[betrokkene 1] , geboren [in] 1999 in [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [betrokkene 1] ,

en

[betrokkene 2] , geboren [in] 1999 in [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [betrokkene 2] ,

verweersters in hoger beroep.

Als overig belanghebbenden zijn aangemerkt:

1. [de moeder] ,

wonende in [woonplaats] ,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. A.H. van Haga te Den Haag;

2. [vermeende halfzus 1] ,

geboren [in] 1995 in [geboorteplaats] ,

wonende in Krommenie,

hierna te noemen: [vermeende halfzus 1] ,

3. [vermeende halfzus 2] ,

geboren [in] 2000 in [geboorteplaats] ;

wonende in Krommenie,

hierna te noemen: [vermeende halfzus 2] .

Als informant is aangemerkt [de voormalige bijzondere curator] , voormalig bijzondere curator over [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 20 juli 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 april 2017 van de rechtbank Den Haag, uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer (hierna: de bestreden beschikking).

De bijzondere curator heeft op 7 september 2017 een verweerschrift ingediend.

De moeder heeft op 12 september 2017 een verweerschrift ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de vrouw:

- op 31 juli 2017 een journaalbericht van diezelfde datum, met bijlagen;

- op 11 april 2018 een journaalbericht van diezelfde datum, met bijlagen;

van de zijde van de moeder:

- op 12 september 2017 een journaalbericht van diezelfde datum, met bijlage.

[vermeende halfzus 2] is, voorafgaand aan de zitting, in raadkamer gehoord.

De zaak is op 26 april 2018 mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig:

  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,

  • [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ,

  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,

  • [vermeende halfzus 1] en [vermeende halfzus 2] ,

  • [de voormalige bijzondere curator] .

De advocaten van de moeder en de vrouw hebben pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. In die beschikking heeft de rechtbank het vaderschap vastgesteld van [de vermeende vader] , geboren [in] 1965 in [geboorteplaats] (Frankrijk) en overleden [in] 2015 in [plaats] (hierna te noemen: [de vermeende vader] ) over: [betrokkene 1] , geboren [in] 1999 in [geboorteplaats] en [betrokkene 2] , geboren [in] 1999 in [geboorteplaats] , uit: [de moeder] , de moeder, geboren op [in] 1970 in [geboorteplaats] . Tevens is bij deze beschikking [de voormalige bijzondere curator] ontslagen van zijn functie als bijzondere curator over [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Het anders of meer verzochte is door de rechtbank afgewezen.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep niet tegenop is gekomen. Onder meer staat het volgende vast:

- uit de moeder zijn geboren:

[betrokkene 1] , geboren [in] 1999 in [geboorteplaats] (hierna te noemen: [betrokkene 1] ), en

[betrokkene 2] , geboren [in] 1999;

  • de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit;

  • [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn niet erkend;

  • [de vermeende vader] (hierna te noemen: de man) en de vrouw zijn de ouders van:

[vermeende halfzus 1] , geboren [in] 1995 in [geboorteplaats] , en

[vermeende halfzus 2] , geboren [in] 2000 in [geboorteplaats] ;

  • de man is [in] 2015 overleden in Amsterdam,

  • de man had de Franse nationaliteit;

  • bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 mei 2016 is [de voormalige bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator om [betrokkene 1] en [betrokkene 2] volgens 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) te vertegenwoordigen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is het vaderschap van [de vermeende vader] .

2. De vrouw is het niet met de bestreden beschikking eens.

3. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad:

- het verzoek tot vaststelling van het vaderschap van de man over [betrokkene 1] en [betrokkene 2] af te wijzen, tenzij middels DNA-onderzoek komt vast te staan dat [de vermeende vader] inderdaad de biologische vader van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is;

- te bepalen dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] meewerken aan DNA-onderzoek middels het afstaan van hun wangslijm.

4. [de voormalige bijzondere curator] als bijzondere curator verzoekt het beroep van de vrouw ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking, voor zo nodig onder verbetering van de gronden, te bekrachtigen. Kosten rechtens.

5. De moeder verzoekt het in appel verzochte af te wijzen.

6. De vrouw stelt als volgt. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat geen van de betrokkenen twijfelt over het biologisch vaderschap van [de vermeende vader] over [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Zij twijfelt wel degelijk over het biologische vaderschap en betwist, zolang er geen 100% zekerheid is verkregen, dat [de vermeende vader] de vader van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is. De vrouw kan zich niet voorstellen dat het in het belang van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is dat het vaderschap van [de vermeende vader] niet wetenschappelijk is vastgesteld. Zij houdt gerede twijfel en begrijpt niet dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] niet zouden willen meewerken aan een DNA-onderzoek. Het was volgens de vrouw een bewuste keuze van [de vermeende vader] om het vaderschap voor zijn dood niet te formaliseren. De vrouw voert deze procedure ook ten behoeve voor haar dochters [vermeende halfzus 1] en [vermeende halfzus 2] . Zij kunnen het oordeel van de rechtbank zonder DNA-onderzoek moeilijk accepteren. De vrouw vindt het daarom belangrijk dat er objectief wordt vastgesteld dat [de vermeende vader] de verwekker van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is. Er wordt van hem weefsel bewaard bij Sanquin in Amsterdam. Vanuit dit weefsel kan het DNA worden bepaald. Om daartoe de beschikking te krijgen over dit weefsel vereist Sanquin een rechterlijk bevel waaruit blijkt waarvoor het DNA gebruikt gaat worden en dat dit gebruik in het belang van [de vermeende vader] is. Verder is het volgens Verilabs mogelijk dat alle vier kinderen wangslijm afstaan voor een DNA onderzoek. Geen van de opties was uit te voeren voordat de beroepstermijn zou verlopen, reden dat dit niet in overleg geregeld kon worden.

7. [de voormalige bijzondere curator] stelt formeel dat de rechtbank hem weliswaar als bijzonder curator heeft ontslagen in de bestreden beschikking, maar dat dit ontslag nog geen rechtskracht heeft omdat de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Hij gaat er derhalve van uit dat hij bevoegd was om namens [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , indertijd minderjarig, een verweerschrift in te dienen.

Materieel stelt [de voormalige bijzondere curator] dat hij met alle betrokkenen heeft gesproken, ook met de vrouw. In dit gesprek erkende zij te weten dat [de vermeende vader] de biologische vader was van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Zodra [vermeende halfzus 1] en [vermeende halfzus 2] achttien jaar zouden worden, zouden [de vermeende vader] en de vrouw hen vertellen dat zij twee halfzusjes hebben. Door het overlijden van [de vermeende vader] heeft het helaas niet zo mogen lopen. De vrouw heeft verteld dat het de uitdrukkelijke wens van [de vermeende vader] was om [betrokkene 1] en [betrokkene 2] niet te erkennen. Wel wilde hij hen financieel ondersteunen. Het is onbekend wat hiervan de reden is. In eerste aanleg was al bekend dat er waarschijnlijk nog DNA-materiaal van [de vermeende vader] beschikbaar zou zijn. [de voormalige bijzondere curator] heeft de vrouw gevraagd om over de wens van [de vermeende vader] heen te stappen, gelet op de betekenis van een gerechtelijke erkenning voor de kinderen en de impact van een gerechtelijke procedure. Voor de identiteit van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is het belangrijk om op papier vast te stellen dat [de vermeende vader] daadwerkelijk hun vader is. Ook is de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap relevant voor de te betalen erfbelasting. [de voormalige bijzondere curator] acht een DNA-test om het vaderschap van [de vermeende vader] over [betrokkene 1] en [betrokkene 2] vast te stellen niet noodzakelijk. Een DNA-onderzoek zou vertragend werken en geeft alsnog niet voor de volle 100% zekerheid. Alle betrokkenen zijn het er volgens [de voormalige bijzondere curator] over eens dat [de vermeende vader] de vader van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is. De enkele wens van de vrouw om extra wetenschappelijk bewijs te hebben van het biologisch vaderschap van [de vermeende vader] weegt volgens hem niet op tegen de belasting van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Hun rechten en belangen zijn overstijgend aan de belangen van de overleden man. Zij moeten met enige vlotheid juridisch zekerheid hebben. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben moeite met het hoger beroep. Zij hadden er groot verdriet van dat de vrouw hun geen gelegenheid heeft geboden om afscheid te kunnen nemen van [de vermeende vader] na diens overlijden. Zij hebben van hun moeder vernomen dat [de vermeende vader] juist wel wilde dat alle zusjes elkaar eerder hadden leren kennen, maar dat het vooral de vrouw was die dit pas wilde als [vermeende halfzus 2] achttien was.

8. De moeder stelt dat [de vermeende vader] zonder twijfel de biologische vader van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is. Volgens haar had [de vermeende vader] zelf ook geen twijfel. Zowel [de vermeende vader] als de moeder hebben voor iedereen geprobeerd het beste te doen. De moeder geeft aan dat, toen de relatie tussen [de vermeende vader] en haarzelf was beëindigd, dit niet gemakkelijk was. Maar zij begreep dat [de vermeende vader] de relatie met de vrouw nog een kans wilde geven. Zij verwijst naar brieven van [de vermeende vader] waarin hij ook duidelijk over zijn vier dochters schrijft. De rechtbank heeft volgens haar terecht overwogen dat er voldoende en concrete en objectieve omstandigheden zijn om het gerechtelijk vaderschap vast te stellen van [de vermeende vader] over [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Er was en is volgens de moeder geen enkele reden om een DNA-onderzoek te doen. Het aanwezig zijn van een DNA-onderzoek is geen vereiste om het vaderschap gerechtelijk vast te kunnen stellen. Het is verder niet duidelijk of er daadwerkelijk DNA-materiaal van [de vermeende vader] beschikbaar is. Zeker niet nu [de vermeende vader] al in 2015 is overleden. De zekerheid die de vrouw wenst kan volgens de moeder niet worden verkregen zonder DNA-materiaal van [de vermeende vader] op basis van DNA-materiaal van alle vier de meisjes. Wat betreft het DNA-materiaal aanwezig bij Sanquin is de vrouw van mening dat het voor het vrijgeven van dit materiaal benodigde rechterlijke bevel er niet is en ook niet gegeven kan worden in deze procedure nu Sanquin hierbij geen partij is. Het is voorts niet mogelijk om (half)broer / (half)zus relaties te laten onderzoeken zonder DNA-materiaal van de ouders.

9. [betrokkene 1] geeft ter zitting aan dat zij hoopt dat [vermeende halfzus 1] en [vermeende halfzus 2] zullen begrijpen dat de handhaving van de beschikking van de rechtbank voor [betrokkene 2] en haarzelf zo belangrijk is. Zij zijn niet bij [de vermeende vader] opgegroeid, maar [de vermeende vader] heeft geprobeerd een echte vader voor hen te zijn. Toen hij in leven was, voelde hij voor [betrokkene 1] ook daadwerkelijk zo. Door het overlijden van [de vermeende vader] voelt het alsof zij ook daadwerkelijk geen vader meer heeft. Zij wil graag een lijn met haar vader houden. Het overlijden van [de vermeende vader] heeft daarom haar wens versterkt om vastgesteld te hebben dat [de vermeende vader] daadwerkelijk haar vader is.

10. [betrokkene 2] sluit zich ter zitting aan bij hetgeen haar zuster heeft gezegd. Verder geeft zij aan dat [betrokkene 1] en zij zoeken naar hun identiteit. Een vader is voor identiteitsvorming belangrijk. Haar vader had vier dochters, niet twee. [betrokkene 2] hoopt dan ook dat [betrokkene 1] en zij gelijk zullen staan aan [vermeende halfzus 1] en [vermeende halfzus 2] . Toen [de vermeende vader] leefde, was hij een echte vader voor haar en kwam hij bij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] langs. [betrokkene 2] wil graag het gevoel houden dat [de vermeende vader] hun vader blijft. Daarom is ook haar wens door het overlijden van [de vermeende vader] groter geworden en verzoekt zij om de beschikking waarbij het vaderschap officieel is vastgesteld te handhaven.

11. [vermeende halfzus 2] geeft ter zitting aan dat zij begrijpt dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] voor hun identiteit duidelijkheid willen krijgen. Zij snapt niet waarom [betrokkene 1] en [betrokkene 2] geen DNA-test zouden willen. Dan is het namelijk wetenschappelijk bewezen dat [de vermeende vader] hun vader is. Wanneer het wetenschappelijk is bewezen, is het voor [vermeende halfzus 2] ook gemakkelijker om alles een plek te geven. Anders blijft zij twijfelen. Wel geeft zij aan dat als [de vermeende vader] de vader is van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] , zij hun vragen over [de vermeende vader] wil beantwoorden. Zij kan zich voorstellen dat zij veel vragen hebben. Omdat [vermeende halfzus 2] en [vermeende halfzus 1] met [de vermeende vader] zijn opgegroeid, kunnen zij veel over hem vertellen.

12. [vermeende halfzus 1] vertelt ter zitting dat het een rare periode was toen haar vader overleed. Ineens kreeg ze er bovendien twee mogelijke zusjes bij. Zij weet niet goed wat zij daarvan vindt. Zij geeft aan dat het voor [betrokkene 1] en [betrokkene 2] duidelijk is dat [de vermeende vader] hun vader is als het op papier staat, maar dat het voor haar pas duidelijk is als er een DNA-test is gedaan. Pas dan weet zij of zij een relatie met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] wil aangaan, of niet.

13. Terzake de formele aspecten overweegt het hof dat de bijzondere curator door de rechtbank is ontslagen in haar beschikking van 21 april 2017. Zo dit ontslag niet al onmiddellijke werking heeft, dan is dat ontslag toch definitief geworden bij het verstrijken van de appeltermijn, omdat in zoverre tegen het ontslag niet is geappelleerd. Nu [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ten tijde van de terechtzitting meerderjarig zijn geworden en ter terechtzitting verweer hebben gevoerd en inhoudelijk aansluiting hebben gezocht bij het door [de voormalige bijzondere curator] ingediende verweerschrift, behoeven de formele aspecten in zoverre geen bespreking meer.

14. Het hof stelt ten aanzien van de vaststelling van het vaderschap van [de vermeende vader] het volgende voorop. Op grond van artikel 1:207, lid 1, van het Burgerlijke Wetboek kan een kind om de vaststelling van het vaderschap van een man verzoeken op de grond dat deze man de verwekker is van dat kind, ook al is de man inmiddels overleden. De wet schrijft hierbij niet voor hoe moet worden aangetoond dat een persoon de verwekker is van een kind. Bepaalde omstandigheden kunnen ertoe leiden dat wordt afgeweken van de gewoonte om een DNA-onderzoek te verlangen. Het doen uitvoeren van een DNA-test is namelijk niet vereist (vgl. Hoge Raad 11 juni 2004, ECLI:NL:HR2004:AP1318; rechtbank Den Haag 11 oktober 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BO1963).

15. Het hof overweegt voorts dat de rechtbank op de goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof maakt deze gronden tot de zijne. Er zijn geen andere feiten en omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof overweegt daarbij dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat [de vermeende vader] zelf niet twijfelde aan het vaderschap. Er zitten meerdere brieven, e-mails en tekstberichten in het dossier waarin [de vermeende vader] schrijft over ‘our daughters [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ’ en ‘my children’. [de vermeende vader] en de moeder hebben verder op 2 november 2000 in een convenant afgesproken dat [de vermeende vader] bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Uit de stukken in het dossier blijkt dat hij de moeder, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ook daadwerkelijk financieel heeft onderhouden en heeft geprobeerd om onder de gegeven omstandigheden toch een vaderrol te vervullen. Verder zitten in het dossier brieven van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Zij schrijven allen dat zij zelf van [de vermeende vader] hebben gehoord dat hij de biologische vader van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is. Het hof overweegt verder dat partijen ter zitting gerichte vragen hebben gekregen en er uitgebreid door het hof met partijen is gesproken over het vaderschap van [de vermeende vader] . De twijfels die de vrouw daarbij heeft, heeft zij naar het oordeel van het hof zowel in de stukken als in haar antwoorden op de vragen van het hof, onvoldoende kunnen onderbouwen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.

16. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking;

wijst af het meer of overig verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, mr. O.I.M. Ydema, A. Zonneveld, bijgestaan door mr. R.R. Warmerdam als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2018.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733