Rechtbank Den Haag 16-05-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:5790

Datum publicatie23-05-2018
ZaaknummerC/09/550833 / FA RK 18-2407
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilieprocesrecht; Vovo art. 822 Rv; Ontvankelijkheid
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Bij de eerste vovo procedure is het verzoek om partneralimentatie afgewezen. De vrouw dient opnieuw verzoek in. Zij legt hieraan ten grondslag dat de rb is uitgegaan van onvolledige gegevens. Gelet op Art. 824 lid 2 Rv is de vrouw ontvankelijk. Haar verzoek wordt echter afgewezen aangezien het wijzigingsverzoek het karakter heeft van een verkapt hoger beroep. Een wijzigingsprocedure leent zich op grond van voornoemd artikel niet voor het herstellen van verzuim in de eerste procedure (indienen nadere financiele gegevens).

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige kamer

Rekestnummer: FA RK 18-2407

Zaaknummer: C/09/550833

Datum beschikking: 16 mei 2018

Wijziging voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 30 maart 2018 ingekomen verzoek van:

[verzoekster] ,

de vrouw,

wonende te [woonplaats]

advocaat: mr. A. Vijftigschild te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende]

de man,

wonende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. A.J. van Steensel te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

- het verzoekschrift;

- het verweerschrift.

Op 2 mei 2018 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man en de vrouw met hun advocaten. Van de zijde van de man en de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 15 maart 2018 is bepaald dat:

- de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [adres] , [postcode] [woonplaats moeder] – met inbegrip van de inboedel;

- de man aan de vrouw beschikbaar zal stellen de goederen tot haar dagelijks gebruik strekkende;

- de som welke de man voorlopig zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] € 300,- per maand is, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Voorts is bij voornoemde beschikking het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man

een voorlopige partneralimentatie van € 1.700,- per maand zal betalen afgewezen.

De rechtbank begrijpt het verzoek van de vrouw als een verzoek tot wijziging van de beschikking van deze rechtbank d.d. 15 maart 2018, in die zin dat de wordt verzocht te bepalen dat de man met ingang van 23 januari 2018 bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.611,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans een zodanig bedrag en een zodanige ingangsdatum als de rechtbank in goede justitie meent vast te stellen.

De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Tevens verzoekt de man zelfstandig een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van het minderjarige kind van partijen vast te stellen in die zin dat de minderjarige zoon [minderjarige] iedere week twee dagen aaneensluitend bij de man is, alsmede eenmaal per twee weken een lang weekend van vrijdagmiddag 16.00 uur tot en met zondagavond 19.00 uur, alsmede de helft van alle vakanties en feestdagen, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

Beoordeling

Partneralimentatie

Op grond van artikel 824 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een beschikking inhoudende voorlopige voorzieningen worden gewijzigd of ingetrokken indien de omstandigheden na het geven van de beschikking zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige is uitgegaan dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorlopige voorziening niet in stand kan blijven.

De vrouw heeft ter zitting gesteld dat de rechtbank bij het geven van de voorlopig voorzieningen is uitgegaan van onvolledige gegevens. Gelet op de stelling van de vrouw is zij ontvankelijk in haar verzoek. De rechtbank zal in het navolgende beoordeling of en in hoeverre dit tot een wijziging van de beschikking van 15 maart 2018 dient te leiden.

De vrouw heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij ten tijde van de vorige zitting net was begonnen met het starten van een eigen onderneming en nog nagenoeg geen verdiensten had. In de vorige procedure zijn daarom geen inkomensgegevens van haar onderneming overgelegd. De rechtbank heeft in die procedure geoordeeld dat niet valt vast te stellen of, en zo ja in welke mate, de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man om haar kosten te kunnen dragen. De vrouw wenst het gebrek aan inzage in haar inkomenspositie met deze procedure recht te zetten. Zij heeft haar stelling thans onderbouwd door overlegging van de aangiften omzetbelasting over 2017. Voorts heeft zij verzonden facturen overgelegd, bankafschriften en bonnen van uitgaven die zij heeft moeten doen in verband met de exploitatie van haar onderneming. De vrouw stelt dat zij in 2017 een winst heeft gegenereerd van € 1.000,- bruto. Tot slot heeft de vrouw een nieuw behoeftelijstje overgelegd.

De man stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een verkapt hoger beroep van de vrouw waarbij zij de gevolgen van een eerder door haar gekozen strategie achteraf wenst te corrigeren en haar verzuim in de eerdere procedure wenst te herstellen. Volgens de man heeft de vrouw in de eerste procedure bewust financiële stukken niet in het geding gebracht en hadden de stukken die zij nu in het geding brengt ook in de eerdere procedure overgelegd kunnen worden. De man stelt verder dat de vrouw ook met de stukken die zij nu in het geding heeft gebracht nog steeds niet heeft aangetoond dat zij behoeftig is. De administratie over december 2017 en 2018 is niet overgelegd en de vrouw houdt aantoonbaar inkomsten buiten de boeken.

De rechtbank stelt voorop dat niet bij elke onjuistheid of onvolledigheid wijziging van de voorziening mogelijk is. Met het opnemen van de zinsnede ‘in zodanige mate’ en ‘alle betrokken belangen in aanmerking nemend in artikel 824 lid 2 Rv heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat niet iedere onjuistheid of onvolledigheid van gegevens waarvan de rechtbank is uitgegaan tot een wijziging of intrekking kan leiden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het moet gaan om evidente, zeer sprekende gevallen en dat de wetgever een eventuele wijzigingsmogelijkheid aan een streng criterium heeft willen binden. Zou dit anders zijn, dan zou een verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen kunnen worden gebruikt om een verzuim te herstellen of zou een verkapt hoger beroep mogelijk zijn.

Vast staat dat de vrouw bij de vorige procedure geen inzage heeft verschaft in de administratie van haar onderneming en dat zij daar in deze procedure wel stukken toe heeft overgelegd. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw ten tijde van de vorige zitting geen inzicht had kunnen verschaffen ten aanzien van haar inkomsten. Het niet geven van dat inzicht komt voor haar risico.

Met de man is de rechtbank daarom van oordeel dat het wijzigingsverzoek het karakter heeft van een verkapt hoger beroep. Hiervoor is een wijzigingsverzoek als bedoeld in artikel 824, lid 2 RV niet bedoeld. Derhalve zal de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijzen.

Gelet op het voorgaande behoeft de stelling van de man dat de door de vrouw overgelegde stukken geen volledig beeld verschaffen van de winst die de onderneming van de vrouw maakt geen behandeling.

Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken

Ter zitting heeft de vrouw ingestemd met toewijzing van het verzoek van de man omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De man en de vrouw zijn de bij hen bekende regeling bij Veilig Thuis overeengekomen en deze regeling loopt op dit moment ook. De onderlinge communicatie is de afgelopen tijd verbeterd. De rechtbank zal het verzoek van de man als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.

De man en de vrouw hebben verder afgesproken in onderling overleg van de voorlopige zorgregeling af te zullen wijken indien bijvoorbeeld het werk van een van hen beiden hier aanleiding toe geeft. Deze afspraak leent zich niet voor opname in het dictum van deze beschikking, maar bindt de man en de vrouw onderling wel.

Beslissing

De rechtbank:

bepaalt dat de man voorlopig gerechtigd is om de minderjarige [minderjarige] bij zich te hebben iedere week twee dagen aaneensluitend, alsmede per twee weken een weekend van vrijdagmiddag 16.00 uur tot en met zondagavond 19.00 uur, alsmede de helft van alle vakanties en feestdagen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. K.M. Braun, rechter tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. F.W. Zalm als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2018.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733