Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24-04-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4111

Datum publicatie08-05-2018
Zaaknummer200.223.206/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Verplichting terugverhuizing
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Moeder verhuisde met behulp van interventieteam vd gemeente en de politie samen met de kinderen naar woonplaats B. Pas een dag na de verhuizing vraagt ze alsnog (vervangende) toestemming.

Hof: beeld dat vader heeft van het veilige nest dat de kinderen zullen ervaren als zij (met moeder) terug naar [A] zouden verhuizen lijkt, gezien de belaste voorgeschiedenis van partijen, niet reëel te zijn. Afstand tussen woonplekken ouders komt ten goede aan terugdringen verdere ontwikkelingsbedreiging minderjarigen (2008 en 2009).

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.223.206/01

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/434686 / FL RK 17-509)

beschikking van 24 april 2018

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [A] ,verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,

en

[verweerster] ,

wonende te [B] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. E. Lucas te Lelystad.

Als overige belanghebbende is aangemerkt:

de gecertificeerde instelling

Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

locatie Leeuwarden,

verder te noemen: de GI.

1 1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 25 april 2017, hersteld op 2 juni 2017, en 13 juni 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 13 september 2017;

- het verweerschrift met productie(s);

- een journaalbericht namens mr. Nijenhuis van 22 september 2017 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Nijenhuis van 3 oktober 2017 met productie(s);

- een schriftelijke reactie van de GI van 16 februari 2018;

- een journaalbericht van mr. Nijenhuis van 26 maart 2018 met productie(s).

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 27 maart 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is de heer [C] verschenen. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [D] en de heer [E] . Mr. Nijenhuis heeft een pleitnota overgelegd.

2.3

Anders dan mr. Lucas tijdens de zitting aan de orde heeft gesteld, beschikt het hof over een compleet dossier. Het inleidend verzoekschrift inclusief de bijlagen (10 stuks) is in zijn geheel overgelegd als productie 1 van het verweerschrift in hoger beroep.

3De feiten

3.1

Het huwelijk van partijen is [in] 2016 ontbonden door echtscheiding.

3.2

Partijen zijn de ouders van:

- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2008, en

- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2009,

over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.

3.3

Partijen hebben op 29 juni 2015 een ouderschapsplan opgesteld. Daarin is onder meer opgenomen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben, dat de ouders een zorg/contactregeling zijn overeengekomen en dat de ouders bij een voorgenomen verhuizing vooraf met elkaar in overleg zullen treden.

3.4

Bij beschikking van 21 april 2017 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld van de GI. De GI heeft voor een jaar verlenging van de ondertoezichtstelling aangevraagd.

4De omvang van het geschil

4.1

Tussen partijen is in geschil of de moeder met de kinderen in [B] mag (blijven) wonen. Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, aan de moeder vervangende toestemming verleend om met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar [B] te verhuizen.

4.2

De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 juni 2017. Deze grief ziet op de vervangende toestemming aan de moeder tot verhuizing met de kinderen naar [B] . De vader verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,

i. te vernietigen de beschikking waarvan beroep, voor zover de beslissing ziet op het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing;

ii. het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verhuizen naar [B] alsnog af te wijzen;

iii. de moeder te gebieden binnen drie maanden na de uitspraak, althans binnen een termijn die het hof passend acht, met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verhuizen naar [A] en te bepalen dat indien de moeder hieraan geen gevolg geeft de kinderen vanaf dat moment hun hoofdverblijf bij de vader hebben.

4.3

De moeder voert verweer en zij verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en het verzoek van de vader tot wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen naar hem niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen, kosten rechtens.

5De motivering van de beslissing

5.1

Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.

5.2

Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.

5.3

Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:

- de noodzaak om te verhuizen;

- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;

- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;

- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;

- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;

- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;

- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;

- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;

- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.

5.4

De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de moeder om te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging te rechtvaardigen valt.

5.5

Het hof stelt voorop dat dit een zaak is die afwijkt van het merendeel van de zaken waarin om vervangende toestemming tot verhuizing wordt gevraagd. In deze zaak is in het bijzonder het volgende van belang.

5.6

Gebleken is dat de moeder op 6 maart 2017 met de kinderen is verhuisd van [A] (tot dat moment de gezamenlijke woonplaats van partijen) naar [B] zonder de vader daar van tevoren in te kennen en zonodig de rechter om vervangende toestemming te vragen. Laatstgenoemde twee acties heeft zij pas de dag erna gedaan. Partijen twisten over de noodzaak van deze verhuizing. De onenigheid op dit punt vloeit logischerwijs voort uit de totaal verschillende visies van partijen op hun gezamenlijke verleden.

5.7

Zo stelt de moeder dat zij jarenlang, zowel tijdens als na het huwelijk, is mishandeld, bedreigd en/of gestalkt door de vader. Complicerende factor daarbij was volgens haar dat de vader bij de politie werkzaam is. De moeder stelt dat fysieke afstand van de vader destijds noodzakelijk was en nog steeds is voor haar psychische gezondheid, hetgeen ook in het belang van de kinderen is. Alleen op die manier, zo stelt de moeder, voelde zij zich voldoende veilig om (blijvend) aangifte tegen de vader te doen en had (hernieuwde) traumatherapie voor haar kans van slagen. De moeder is van mening dat zij de verhuizing vanuit haar kwetsbare situatie niet anders had kunnen arrangeren dan dat zij feitelijk, met behulp van het interventieteam van de gemeente [B] en de politie te [B] , heeft gedaan. Zodra zij in [B] onderdak had is de vader op de hoogte gebracht van de verhuizing en is ook direct het onderhavige verzoek ingediend, aldus de moeder.

5.8

De vader daarentegen betwist dat sprake is geweest van - kortgezegd - huiselijk geweld. In zijn ogen bestond in maart 2017 dan ook geen enkel veiligheidsrisico dat de moeder dwong om juist op dat moment met de kinderen te vluchten naar een 63 kilometer verderop gelegen plaats (en de uitvoering van de zorgregeling acuut stop te zetten). De vader verwijt het interventieteam en de politie te [B] geen wederhoor te hebben toegepast. Hij heeft aangifte gedaan tegen de betrokken jeugd/wijkagent. De vader is van mening dat de moeder er alles aan doet om zijn contact met de kinderen te frustreren en het door hem zo gewenste co-ouderschap te voorkomen. In dat licht moet volgens hem de verhuizing worden gezien.

5.9

Daargelaten dat de gang van zaken rondom de verhuizing van de moeder met de kinderen, in het bijzonder gelet op de belangen van de mede met het gezag belaste vader en de inhoud van het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan, mogelijk geen schoonheidsprijs verdient, stelt het hof vast dat het interventieteam van de gemeente [B] en de politie te [B] , na overleg met en advies van de raad en [F] , het veiligheidsrisico van dit gezin zodanig hebben ingeschat dat zij de moeder in maart 2017 hebben geholpen bij het verkrijgen van een (nood)woning in de gemeente [B] . De vader heeft weliswaar direct geprobeerd om de verhuizing via een kort geding ongedaan te maken, maar daar is bij vonnis van 11 april 2017 eerst afwachtend (Quick scan raad) en vervolgens bij vonnis van 7 juni 2017 afwijzend (te gecompliceerd voor een kort geding) op beslist. Kort daarna is in de bodemprocedure de bestreden beschikking gewezen. Dat is de situatie waar het hof zich nu, ruim tien maanden verder in de tijd (en ruim een jaar na de verhuizing), voor gesteld ziet. Wat er verder ook zij van het verleden, zowel wat betreft het mogelijk huiselijk geweld als de gang van zaken rondom de verhuizing, het hof dient te oordelen op basis van de huidige feiten. Dit betekent dat de uitkomst van de strafzaak tegen de bij de verhuizing betrokken jeugd/wijkagent niet van invloed is op de beslissing van het hof. Aanhouding van deze zaak in afwachting daarvan, zoals namens de vader ter zitting is verzocht, is dan ook niet nodig.

5.10

Uit de stukken en de behandeling ter zitting blijkt duidelijk dat tussen partijen sprake is van een voortslepende problematische en conflictueuze echtscheiding. Ook de GI beschouwt deze zaak als een complexe (v)echtscheiding en heeft daarom twee (in plaats van één) jeugdbeschermers ingezet. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn langdurig blootgesteld aan ruzies en spanningen tussen hun ouders. Ruim drie jaren na de feitelijke relatiebreuk van partijen is ter bescherming van de kinderen zelfs (alsnog) een ondertoezichtstelling nodig gebleken. Eind 2014 had de raad, naar aanleiding van een AMK-melding, ook al eens onderzoek gedaan naar de zorgelijke opvoedingssituatie van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] als gevolg van de strijd tussen hun ouders. Destijds kon nog worden volstaan met een verwijzing naar vrijwillige hulpverlening.

Hoewel niet is uitgesloten dat de escalaties tussen partijen minder heftig zijn geweest dan dat de moeder deze heeft beleefd, althans dan dat zij heeft gesteld, en/of partijen mogelijk niet dezelfde opvatting hebben over (huiselijk) geweld, is voldoende gebleken dat partijen allesbehalve vriendelijk uit elkaar zijn gegaan. Beiden woonachtig in hetzelfde kleine dorp ( [A] heeft slechts 1.100 inwoners), leefden zij aanhoudend op gespannen voet.

De vader heeft ter zitting ook wel toegegeven dat de moeder in [A] stress had door zijn aanwezigheid. Hij is echter van mening dat zolang je elkaar niet ziet, je daar ook geen stress van kunt krijgen, ook al woon je dicht bij elkaar. De vader ziet wel in dat (mentale) rust voor de moeder een positieve uitwerking heeft op de kinderen.

5.11

Gebleken is dat het nu naar omstandigheden goed gaat met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Zij hebben positief contact met de vader. Vanaf februari 2018 gaan zij eenmaal per twee weken een weekend naar hem toe, waarbij de ouders hen in gezamenlijk overleg halen en brengen. De ouders verdienen een compliment voor het feit dat het hen, zij het onder regie van de GI, gelukt is om de uitvoering van de zorgregeling in relatief korte tijd alweer zo ver op te bouwen. Dit strookt niet met de stelling van de vader dat de moeder de verhuizing heeft aangegrepen om zijn contact met de kinderen te frustreren.

5.12

Bij de huidige stand van zaken acht het hof, evenals de raad en de GI, terugverhuizen (naar [A] ) niet in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De daarmee gepaard gaande veranderingen zouden opnieuw voor onrust zorgen. [de minderjarige1] (net tien jaar) en [de minderjarige2] (acht jaar) hebben in hun nog jonge leven al behoorlijk wat hectische jaren achter de rug. Zij wonen nu ruim een jaar in [B] en hebben daar inmiddels hun draai gevonden wat betreft school, sport en sociale contacten. Onlangs is voor beide kinderen in (de omgeving van) [B] een individueel hulpverleningstraject ingezet. Zij kampen ieder voor zich met een loyaliteitsconflict. Met de GI vindt het hof het ongewenst als in dit stadium van de behandeling een wisseling van hulpverleners zou plaatsvinden. Bovendien is de GI van mening dat de afstand tussen de woonplekken van de ouders ten goede komt aan het terugdringen van de verdere ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Gelet op al het vorenstaande sluit het hof zich daarbij aan. Het beeld dat de vader heeft van het veilige nest dat de kinderen zullen ervaren als zij (met de moeder) terug naar [A] zouden verhuizen lijkt, gezien de belaste voorgeschiedenis van partijen, niet reëel te zijn.

6De slotsom

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

6.2

Omdat partijen ex-echtgenoten zijn en het een procedure over hun kinderen betreft zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zijn dat partijen elk de eigen kosten dragen.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 13 juni 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

compenseert de proceskosten in die zin dat partijen elk de eigen kosten dragen;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, G. Jonkman en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 24 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733