Gerechtshof Amsterdam 24-04-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1469

Datum publicatie01-05-2018
Zaaknummer200.226.290/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2017:6356, Bekrachtiging/bevestiging
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Gezagsbeëindigende maatregel 1:266 BW/schorsing gezag
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Kan gezagsbeëindigende maatregel worden uitgesproken als er geen uithuisplaatsing is? Hof: anders dan vóór 1 januari 2015 kan deze ook zonder toestemming van een ouder worden uitgesproken en is niet langer OTS van 1/2 jaar en uithuisplaatsing van 1,5 jaar vereist. Mede gelet hierop en verantwoordelijkheid v.d. overheid is niet uitgesloten dat de beëindiging van het gezag ook in een situatie als deze gerechtvaardigd kan zijn als gezamenlijk gezag ernstige bedreiging oplevert voor ontwikkeling kind.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Zaaknummers: 200.226.290/01

Zaaknummers rechtbank: C/15/256392 / FA RK 17/1493

Beschikking van de meervoudige kamer van 24 april 2018 in de zaak van

[X] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,

en

De Raad voor de Kinderbescherming,

gevestigd te Haarlem,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de raad.

Als belanghebbende zijn aangemerkt:

- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] );

- [Y] (hierna te noemen: de moeder);

- de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna te noemen: de GI).

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 26 juli 2017 (hierna de rechtbank), hersteld bij beschikking van 13 september 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

De vader is op 26 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van de - bij beschikking van 13 september 2017 herstelde - beschikking van 26 juli 2017.

2.2

De raad heeft op 21 december 2017 een verweerschrift ingediend.

2.3

De mondelinge behandeling heeft op 15 februari 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;

- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;

- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D. Van Dijk;

- de moeder.

2.4

De mondelinge behandeling van de onderhavige zaak heeft gelijktijdig met die van de zaak met nummer 200.218.047/01 plaatsgevonden. Bij beschikking van 17 april 2018 in de zaak met zaaknummer 200.218.047/01 heeft dit hof de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 2 maart 2017 waarbij de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] is beëindigd voor de duur van de ondertoezichtstelling, bekrachtigd.

3De feiten

3.1

Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders is [de minderjarige] geboren, [in] 2008. [de minderjarige] woont bij de moeder.

3.2

Bij beschikking van 25 maart 2014 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI (voorheen: Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland), welke ondertoezichtstelling nadien is verlengd, laatstelijk tot 25 maart 2018.

3.3

Bij beschikking van 19 maart 2015 is - voor zover hier van belang - bepaald dat [de minderjarige] eens per maand het eerste weekend naar de vader gaat van zaterdag 11:00 uur tot zondag 18:00 uur.

Daarnaast is bepaald dat geen extra omgang rondom de vakantie- en feestdagen zal plaatsvinden behalve op nader genoemde dagen als volgt:

- op Moederdag is [de minderjarige] bij de moeder;

- op Vaderdag bij de vader;

- op de verjaardag van de vader is [de minderjarige] bij de vader (in het weekend van 11.00 tot 16.00 uur / doordeweeks van na school tot 19.00 uur);

- op de verjaardag van de moeder is [de minderjarige] bij de moeder (in het weekend van 11.00 tot 16.00 uur / doordeweeks van na school tot 19.00 uur);

- op haar verjaardag is [de minderjarige] bij de ouder waar ze op dat moment is.

3.4

Bij beschikking van 28 september 2016 is voormelde beschikking voor de termijn van zes maanden, te weten tot 28 maart 2017 gewijzigd, in die zin dat gedurende die periode tussen [de minderjarige] en de vader begeleide omgang zal plaatsvinden indien dit in het belang van en veilig genoeg is voor [de minderjarige] .

3.5

Sinds september 2016 heeft [de minderjarige] geen omgang meer met de vader.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking, is het gezag van de vader over [de minderjarige] beëindigd.

4.2

De vader verzoekt - naar het hof begrijpt -, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de raad tot beëindiging van het gezamenlijk gezag alsnog af te wijzen.

4.3

De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

5.1

Ingevolge artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de raad voor de kinderbescherming het gezag van een ouder beëindigen indien:

a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of

b. de ouder het gezag misbruikt.

Ingevolge artikel 1:267 lid 1 BW kan beëindiging van het gezag worden uitgesproken op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie.

5.2

De vader stelt dat de beslissing van de rechtbank ongefundeerd, ongegrond en in strijd met de vigerende wetgeving is en om die reden niet in stand kan blijven. Volgens hem is niet voldaan aan de vereisten van artikel 1:266 lid 1, onder a BW voor beëindiging van zijn gezag, althans niet in die mate dat beëindiging van zijn gezag gerechtvaardigd is.

De vader betwist de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] , althans dat deze zorgen zo ernstig zijn dat een gezagsbeëindigende maatregel gerechtvaardigd is. De gedragsproblemen van [de minderjarige] komen voort uit het ontbreken en gemis van de vader in haar leven en haar voormalige leefomgeving. Volgens hem ontwikkelt [de minderjarige] zich op adequate wijze en is bij haar sprake van emotionele groei.

De vader is wel in staat zijn rol als vader los te zien van de communicatieproblemen met de moeder die alles afhoudt, terwijl de vader zich enorm inspant de communicatie te verbeteren. Anders dan wordt gesteld werkt hij niet alles tegen. De strijd die tussen hem en de moeder bestaat, levert geen bedreiging op voor de verdere sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] . Hij betwist dat de beëindiging van zijn gezag de oplossing is voor de communicatieproblemen die hij ondervindt met de moeder. Er is nooit systeemtherapie ingezet dan wel op andere wijze gewerkt aan een verbetering van de onderling gespannen verhoudingen. Volgens hem zouden partijen moeten deelnemen aan het traject Kinderen uit de Knel. Het wegnemen van het gezag bij de ene ouder versterkt de andere ouder in zijn negatieve houding jegens de ene ouder en vormt dan ook geen oplossing, eerder het tegendeel en is om die reden in strijd met de belangen van [de minderjarige] .

5.3

De raad blijft bij het standpunt dat handhaven van het gezamenlijk ouderlijk gezag niet in het belang van [de minderjarige] is. [de minderjarige] laat zorgwekkend gedrag zien en ontwikkelt gedrags- en sociaal-emotionele problematiek. Zij is gebaat bij een stabiele thuissituatie waarin zij niet geconfronteerd wordt met spanningen als gevolg van ouderlijke conflicten. Van belang is dat zij voor het aangaan van hulpverlening niet meer afhankelijk is van toestemming van de vader en dat de continuïteit in haar leven gewaarborgd kan worden doordat alleen de moeder verantwoordelijk is voor haar leef- en opvoedingssituatie.

Er is grote zorg over de communicatieproblemen tussen de ouders, die merendeels worden veroorzaakt door de vader mede door zijn psychiatrische problematiek. De vader legt adviezen over de hulpverlening naast zich neer en is niet in staat op adviezen te reageren. Zo is het traject Kinderen uit de Knel stopgezet, omdat de vader in de vechtmodus blijft.

Dit zorgt voor grote spanningen in het gezin van de moeder en vormt een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . De vader uit zich tegenover [de minderjarige] negatief over haar moeder en is hierop niet aanspreekbaar. Daarnaast benadert hij [de minderjarige] niet leeftijdsadequaat en gaat hij over haar grenzen. Voor de moeder is het te gecompliceerd zelf een verzoek in te dienen.

De vader is niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen binnen een voor haar persoon en ontwikkeling aanvaardbaar te achten termijn. In dit kader weegt zwaar het belang van [de minderjarige] bij continuïteit van de opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces. Volgens de raad zal [de minderjarige] zich beter en meer ongestoord kunnen hechten, indien zij zich niet meer in een loyaliteitsconflict bevindt. Juist de wetenschap dat de minderjarige bij een ouder mag wonen zonder verzoeken tot wijziging van de hoofdverblijfplaats of tot co-ouderschapsregelingen, bevorderen de ontwikkeling en zijn in het belang van de minderjarige. De raad persisteert kortom dat een beëindiging van het gezag van de vader in het belang van de minderjarige is. De psychiatrische problematiek van de vader is van doorslaggevende invloed op het welzijn van de minderjarige. De ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige is groot en kan niet worden weggenomen door een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing. Juist het feit dat de minderjarige weet dat zij bij haar moeder kan blijven wonen, geen contact meer heeft met haar vader en de hulpverlening voor haar kan aanvangen, maakt dat deze maatregel noodzakelijk is. De bedreigende handelingen van de vader jegens de moeder en de gezinsvoogd op haar privéadres maken dat er tevens sprake is van misbruik van gezag door de vader. De raad verwijst verder nog naar de conclusies en adviezen in het psychologisch rapport van Parlan.

5.4

De moeder stemt – naar het hof begrijpt - in met de gezagsbeëindiging van de vader.

Sinds het contactverbod met de vader is er rust ontstaan. Zij voelt zich veiliger in huis en dat voelt [de minderjarige] ook. Zij voert aan dat haar spanning ongewild ook zijn weerslag had op [de minderjarige] en dat de rust die zij nu heeft, op haar afstraalt. Het gaat nu beter. De vader heeft zijn hoger beroep tegen de veroordeling door de rechtbank voor stalking ingetrokken. Afgelopen week is de vader opnieuw door de rechtbank veroordeeld voor stalking en daarvan heeft de vader opnieuw hoger beroep ingesteld. Het gedrag van de vader ten aanzien [de minderjarige] licht zij toe met het volgende voorbeeld. [de minderjarige] leert op school met ‘stop houd op’ haar eigen grenzen kennen en vertelde haar dat de vader daar niet naar luisterde. Toen de moeder met de vader besprak hoe [de minderjarige] leert haar grenzen aan te geven, was vaders reactie: “Ik bepaal zelf hoe ik mijn kinderen opvoed”.

5.5

De GI licht toe dat de vader zijn toestemming bijvoorbeeld heeft geweigerd voor de vakantie. Hij weigert niet zijn toestemming voor hulpverlening voor [de minderjarige] . Het probleem is dat de vader en de moeder niet samen kunnen overleggen. Zij hebben ieder een totaal verschillend beeld van het belang van [de minderjarige] . Daarvoor is continue inmenging van de GI nodig. Daarom is de raad verzocht om onderzoek te doen. De huidige invulling van het gezag is niet in het belang van [de minderjarige] . De vader voert strijd tegen de moeder met veertig mails per week met haar in de cc. Zowel de frequentie als de inhoud van de mails is belastend, diskwalificerend. Als de moeder het gezag heeft kan zij in alle belangen van [de minderjarige] voorzien.

In het kader van de ondertoezichtstelling wordt al gedurende een aantal jaren hulpverlening aangeboden en opvoedingsadviezen gegeven. De hulp en adviezen worden niet in voldoende mate aanvaard en opgevolgd. Bij Kinderen uit de Knel is de vader (opnieuw) hulpverlening voor zichzelf geadviseerd. Hij is naar GGZ gegaan maar de hulpverlening is vervolgens gestagneerd. Een andere gezinsvoogd heeft ook zonder resultaat pogingen ondernomen voor hulpverlening voor de vader. Als voorbeeld van een niet opgevolgd opvoedingsadvies haalt de GI aan dat de vader binnen tien minuten na het einde van een oudergesprek van de GI met de ouders en [de minderjarige] tegen het gegeven advies in, contact zoekt met de moeder. Hij is niet leerbaar. Dit blijkt ook uit contact met andere hulpverleningsinstanties. Als de GI aangeeft dat [de minderjarige] het als belastend ervaart als hij negatief is, ontkent de vader dat direct en kan hij niet zien wat het effect daarvan is op [de minderjarige] .

Reikwijdte artikel 1:266 BW

5.6

De voorvraag doet zich voor of de raad op grond van artikel 1:266, eerste lid BW een verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader kan doen in een situatie als de onderhavige waarin geen sprake is van een machtiging tot uithuisplaatsing en waarin ook de moeder, bij wie [de minderjarige] woonachtig is, met een beroep op het bepaalde in artikel 1:253n BW de rechtbank kan verzoeken het gezamenlijk gezag te beëindigen. Naar het oordeel van het hof dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Het hof overweegt daartoe als volgt.

5.7

Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 1:266 BW volgt het volgende. Ter vereenvoudiging van de kinderbeschermingsmaatregelen is de maatregel tot beëindiging van het gezag geïntroduceerd. Deze maatregel vervangt de maatregelen van ontheffing en ontzetting uit het ouderlijk gezag. In de grond van de maatregel tot beëindiging van het gezag zijn de ongeschiktheid of onmacht om de minderjarige naar behoren op te voeden vervat (was de grond voor de ontheffing), alsmede het misbruik van het gezag en de ernstige verwaarlozing van de verzorging en opvoeding (was de grond voor de ontzetting). Een belangrijk verschil met de gronden voor de ontheffing uit het gezag is dat de instemming van de ouder met de beëindiging van het ouderlijk gezag niet langer is vereist. Een ontheffing tegen de wil van de ouders was voor de invoering van de maatregel tot beëindiging van het gezag slechts mogelijk na, kort gezegd, een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden of een gedwongen uithuisplaatsing van meer dan anderhalf jaar. Door de wijziging kan ook in situaties waarin het al bij de aanvang van het kinderbeschermingstraject duidelijk is dat de ouder niet in staat zal zijn de opvoedingsverantwoordelijkheid binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn op zich te nemen, tegen de wil van ouders het gezag worden beëindigd (kamerstukken II 2008/2009, 32015, 3, p.11 (MvT).

Voor het beëindigen van het gezag op de voet van artikel 1:266 BW is vereist dat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en daarnaast dat de betreffende ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn te dragen of de ouder het gezag misbruikt. IJkpunt voor de aanvaardbare termijn is de periode van onzekerheid die een kind kan overbruggen zonder verdergaande ernstige schade voor zijn ontwikkeling op te lopen over in welk gezin hij zal opgroeien (kamerstukken II 2008/2009, 32015, 3, p.34 (MvT).

Het doel van de jeugdbescherming is te waarborgen dat de minderjarige opgroeit in een opvoedings- en leefsituatie waarin hij zich op een gezonde en evenwichtige wijze kan ontwikkelen. Het gaat daarbij om alle aspecten van de ontwikkeling van een kind tot volwassene: de fysieke, psychische, emotionele en morele. De ouders zijn als eersten verantwoordelijk om de voorwaarden te scheppen voor een optimale ontwikkeling van hun kinderen. Naast deze vrijheid van ouders om hun kinderen te verzorgen en op te voeden naar eigen inzicht staat de plicht van de overheid om kinderen te beschermen tegen aantasting van hun lichamelijke en geestelijke integriteit, waaronder kindermishandeling. Het is belangrijk om tussen de vrijheid van ouders en de verantwoordelijkheid van de overheid de juiste balans te vinden. (kamerstukken II 2008/2009, 32015, 3, p. 7 (MvT)

5.8

Uit de parlementaire geschiedenis volgt niet zonder meer dat de wetgever bij de invoering van de nieuwe kinderbeschermingsmaatregelen ook een situatie als de onderhavige voor ogen heeft gehad. Daar staat tegenover dat anders dan voorheen de ontheffing/ontzetting van het gezag ook zonder toestemming van een ouder kan worden uitgesproken en dat niet langer meer een ondertoezichtstelling van een half jaar en gedwongen uithuisplaatsing van anderhalf jaar zijn vereist. (kamerstukken II 2008/2009, 32015, 3, p.35 (MvT). Mede gelet hierop en de in de parlementaire geschiedenis verwoorde verantwoordelijkheid van de overheid is niet uitgesloten dat de beëindiging van het gezag op de voet van artikel 1:266, eerste lid onder a, BW ook in een situatie als de onderhavige gerechtvaardigd kan zijn wanneer het gezamenlijk gezag, dan wel de uitvoering daarvan zodanige belastende conflicten of problemen oplevert voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor diens ontwikkeling. Indien daarbij de handelwijze van een van de ouders dermate belastend is voor de kinderen en in strijd met het hetgeen van een verantwoord opvoeder mag worden verwacht dat daardoor voor het kind een onveilige of beschadigende opvoedingssituatie(s) ontstaat en daarin niet binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van het kind aanvaardbaar te achten termijn voldoende verbetering valt te verwachten, kan onder omstandigheden ook aan de tweede voorwaarde zijn voldaan.

Gronden artikel 1:266 BW

5.9

Ter beoordeling van het hof ligt thans voor of aan de in artikel 1:266, eerste lid onder a BW genoemde voorwaarden is voldaan, en zo ja, of beëindiging van het gezag van de vader op grond daarvan aangewezen is.

Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Zo volgt uit het psychologisch rapport van Parlan onder andere het volgende. Bij [de minderjarige] is sprake van een post-traumatische stress stoornis en een sociale fobie. De strijd tussen de ouders, de negatieve communicatie tussen hen, het niet nakomen van afspraken over communicatie en de wijze waarop de vader de moeder benadert en de daarop gevolgde aangiften van de moeder jegens de vader wegens bedreiging en stalking en de daarop volgende veroordelingen, zorgen voor negatieve gevoelens bij de ouders jegens elkaar en beïnvloeden hun emotionele beschikbaarheid voor [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt en een aantal daarvan loopt nog door. Door voormelde omstandigheden heeft [de minderjarige] een negatieve zelfbeleving en neemt zij de wereld vijandig waar. Zij is wantrouwend richting volwassenen en leeftijdgenoten en voelt zich in sociale situaties angstig. Dit uit zich in vermijding, driftbuien en hevig huilen. Daarnaast lijkt haar sociaal-emotionele ontwikkeling achter te lopen; zij kan nog magisch denken wat niet past bij haar leeftijd en kan in haar stemgebruik sterk wisselen (soms passend bij haar leeftijd, soms neemt zij babystemmetjes aan). Zij heeft moeite met het reguleren van haar angst en boosheid. Zij geeft aan bang te worden als zij aan haar vader (zijn blik) denkt, kan positieve herinneringen ophalen en aangeven hem te missen. Het idee hem te moeten opzoeken levert haar zeer veel (negatieve) spanning en emoties op.

Uit het raadsrapport komt ten aanzien van de vader naar voren dat bij hem sprake is van een borderline en een paranoïde persoonlijkheidsstoornis en dat hij in de afgelopen jaren diverse keren in behandeling is geweest bij GGZ en onder andere een agressietraining heeft gedaan bij de FPA en voorts dat een behandeling bij het Centrum voor Persoonlijkheidsstoornissen nooit echt van de grond is gekomen omdat de vader de behandeling steeds voortijdig stopzette. In het rapport is ook vermeld dat GGZ de vader heeft geadviseerd hulp en steun te zoeken zowel in praktische als in emotionele zin en hem heeft verwezen naar daarvoor aangewezen instanties. De vader heeft hieraan geen, althans onvoldoende, uitvoering gegeven en voorts volgt nergens uit dat hij voornemens is binnen afzienbare termijn dergelijke hulpverlening te gaan zoeken

Het traject Kinderen uit de Knel is afgebroken, omdat de vader in de vechtmodus blijft.

Om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen is [de minderjarige] onder toezicht gesteld en is geprobeerd door opvoedondersteuning aan beide ouders en door middel van hulpverlening de bedreiging bij [de minderjarige] weg te nemen en te waarborgen dat zij opgroeit in een opvoedings- en leefsituatie waarin zij zich op een gezonde en evenwichtige wijze kan ontwikkelen.

Dit lukt niet volgens de raad, de GI en hulpverlenende instanties, omdat de vader mede door zijn psychiatrische problematiek niet in staat is om opvoedingsadviezen op te volgen en tot een gedragsverandering te komen en voorts het belang van [de minderjarige] te erkennen en voorop te stellen. Zo blijft hij de moeder en de gezinsvoogd bestoken met mails en is hij inmiddels onherroepelijk veroordeeld voor stalking en mag hij twee jaar lang geen contact hebben met de moeder. Daarnaast is hij voor de tweede keer veroordeeld voor stalking. Zo is hij [de minderjarige] blijven belasten met vragen over haar moeder en nieuwe partner en zich daarover negatief blijven uiten. Adviezen hoe anders te handelen en hulpverlening voor zich zelf te zoeken heeft hij in de wind geslagen. Hij is niet leerbaar gebleken en schaadt zelfs de belangen van [de minderjarige] door te blijven volharden in zijn wijze van handelen. Als gevolg hiervan blijft de thuissituatie van [de minderjarige] instabiel en ervaart [de minderjarige] niet de rust en veiligheid om zich met de nodige hulpverlening op een gezonde en evenwichtige manier te kunnen ontwikkelen en blijft haar ernstige ontwikkelingsbedreiging onverminderd in stand.

Op grond van het vooroverwogene is het hof van oordeel dat [de minderjarige] in de situatie dat de vader (mede) het gezag uitoefent zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. Het gezag van de vader over [de minderjarige] is door de rechtbank terecht beëindigd.

6Beslissing

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.J. Peters, mr. M.J. Leijdekker en mr. J.W. Brunt, bijgestaan door mr. Y. ten Kate als griffier en is op 24 april 2018 in het openbaar uitgesproken.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733