Rechtbank Noord-Holland 09-03-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:2212

Datum publicatie20-04-2018
ZaaknummerC/15/269089 / FA RK 18-242
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilieprocesrecht; Vovo (analoog aan) art. 223 Rv; Vovo art. 822 Rv
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Binnen een echtscheidingsprocedure bestaat geen ruimte om, naast de regeling van art. 821 Rv t/m art. 826 Rv, een op art. 223 Rv gebaseerd verzoek te doen.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd

locatie Haarlem

zaak-/rekestnr.: C/15/269089 / FA RK 18-242

in de zaak van:

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. A.A.G. Balkenende, kantoorhoudende te Katwijk,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de man.

1Procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 15 januari 2018;

- het formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 13 februari 2018.

1.2

De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 februari 2018 in aanwezigheid van de vrouw, bijgestaan door mr. A.A.G. Balkenende, en de man, zonder advocaat.

2Beoordeling

Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorzieningen ex artikel 822 Rv:

echtelijke woning

2.1

De vrouw verzoekt om toekenning van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning.

2.2

De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat van haar niet kan worden gevergd nog langer met de man in de woning te blijven wonen. Zij heeft de man verzocht de woning te verlaten, maar hij heeft dit geweigerd. De spanningen tussen partijen zijn hoog opgelopen. Het belang van de vrouw om in de woning te blijven wonen prevaleert boven het belang van de man. De vrouw woont sinds 2000 in de woning; de man is bij haar ingetrokken. De man heeft tijdens het huwelijk geen bijdrage in de kosten van de huishouding en de huurlasten geleverd. De vrouw is tijdens het huwelijk mishandeld door [zoon] , de zoon van de man. De politie en de hulpverlening hebben geen actie ondernomen. De vrouw beschikt niet over alternatieve woonruimte en heeft met haar AOW-uitkering ook niet de mogelijkheid om elders woonruimte te vinden. De man heeft daarentegen voldoende inkomsten uit zijn onderneming om andere woonruimte te vinden. Bovendien kan hij, samen met [zoon] (20 jaar) en de eveneens bij de vrouw inwonende dochter van de man, [dochter] (17 jaar), bij familie van de man gaan wonen. Als [zoon] niet meer in de woning zou wonen, zouden partijen niet hoeven te scheiden. De man moet tegen zijn zoon zeggen dat hij op eigen benen moet gaan staan. De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat zij heeft onderzocht waar de man en zijn kinderen zouden kunnen gaan wonen; [zoon] en [dochter] kunnen via het sociaal wijkteam bij Transit [plaats] (begeleid) gaan wonen, terwijl de man woonruimte kan betrekken via Flexwonen.

2.3

De man voert hiertegen verweer. Hij stelt dat hij niet over vervangende woonruimte beschikt en tijd nodig heeft. De man stelt dat hij zijn zoon moet helpen. Zijn zoon wil niet elders gaan wonen.

2.4

De rechtbank overweegt dat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende aannemelijk is geworden dat vanwege de - mede door het gedrag van [zoon] veroorzaakte - spanningen de gezamenlijke bewoning niet behoort voort te duren. Het treffen van een voorziening is dan ook geboden. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij, in tegenstelling tot de man, niet over alternatieve woonruimte beschikt en evenmin over voldoende financiële middelen om vervangende woonruimte te verkrijgen, zodat zij naar het oordeel van de rechtbank een groter belang bij het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning heeft dan de man. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de vrouw onweersproken heeft gesteld dat de man en zijn kinderen, afgezien van de mogelijkheid om (tijdelijk) bij familie te verblijven, gebruik kunnen maken van de door haar genoemde projecten voor (begeleid) wonen. Het verzoek van de vrouw zal dan ook worden toegewezen.

2.5

Zoals ter zitting besproken, komt het de rechtbank geraden voor dat de man zich tot een advocaat wendt, zodat deze in onderling overleg met de advocaat van de vrouw kan trachten te komen tot een oplossing voor alle betrokkenen.

partnerbijdrage

2.6

De vrouw heeft haar verzoek met betrekking tot de partnerbijdrage ingetrokken, zodat de rechtbank op dit verzoek niet meer behoeft te beslissen.

Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv:

2.7

De vrouw verzoekt te bepalen dat de man zich met ingang van de datum van de beschikking dient uit te schrijven van het adres [adres] in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente [plaats] (de rechtbank leest: [plaats] ) en te bepalen dat, indien de man zich niet binnen vijf dagen na de beschikking heeft uitgeschreven uit de BRP van de gemeente [plaats] (de rechtbank leest: [plaats] ), de voor de uitschrijving van de man van het adres van de echtelijke woning vereiste toestemming en medewerking van de man wordt vervangen door de beschikking,

2.8

De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat er een einde komt aan het fiscaal partnerschap van partijen op het moment dat een verzoek tot ontbinding van het huwelijk is ingediend en partijen niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven. Bij uitschrijving door de man van het adres van de echtelijke woning komt de vrouw in aanmerking voor een aanvullende uitkering op grond van de AOW en voor huur- en zorgtoeslag; toekenning van het uitsluitend gebruik van de woning aan de vrouw is hiertoe onvoldoende. De vrouw heeft inmiddels een echtscheidingsverzoek ingediend. De man weigert zich echter te laten uitschrijven van het adres van de echtelijke woning. De vrouw stelt dat zij een (spoedeisend) belang heeft bij haar verzoek, aangezien zij de uitschrijving op korte termijn wil bewerkstelligen.

2.9

De man heeft zich verzet tegen toewijzing van het verzoek van de vrouw.

2.10

De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Dit verzoek is op 16 januari 2018 door de rechtbank ontvangen en geregistreerd onder nummer C/17/269089/FA RK 18-242.

2.11

In de uitspraak van de Hoge Raad van 5 december 2014 (ECLI:HR:2014:3533) is in rechtsoverweging 3.4 het volgende overwogen:

De wet en de aard van de verzoekschriftprocedure zoals geregeld in artikel 261 e.v. Rv verzetten zich niet tegen overeenkomstige toepassing van artikel 223 Rv op verzoekschriftprocedures. Er zijn geen aanwijzingen dat de wetgever, door alleen in zaken van echtscheiding en scheiding van tafel en bed voorlopige voorzieningen wettelijk te regelen (art. 821-826 Rv) , daarbuiten de mogelijkheid van een voorlopige voorziening in de verzoekschriftprocedure heeft willen uitsluiten. Derhalve kan ook in andere gevallen in een verzoekschriftprocedure een incidenteel verzoek gedaan worden tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding, overeenkomst hetgeen art. 223 Rv bepaalt voor dagvaardingsprocedure.

2.12

De wetgever heeft binnen de verzoekschriftprocedure alleen in zaken van echtscheiding en scheiding van tafel en bed de mogelijkheid tot het treffen van voorlopige voorzieningen geregeld. In navolging van rechtsoverweging 4.8 van de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 26 april 2016 (ECLI:GHAMS:2016:1642), oordeelt de rechtbank dat deze regeling als een lex specialis moet worden aangemerkt die boven de lex generalis van artikel 223 Rv gaat. Dat blijkt ook uit de hiervoor geciteerde overweging uit de beschikking van de Hoge Raad, waarin de op artikel 223 Rv gebaseerde voorlopige voorziening mogelijk wordt gemaakt in verzoekschriftprocedures “buiten zaken van echtscheiding en scheiding van tafel en bed”. Binnen een echtscheidingsprocedure als de onderhavige bestaat dus geen ruimte om, naast de regeling van artikel 821-826 Rv, een op artikel 223 Rv gebaseerd verzoek te doen. Dat de mogelijkheid om tijdens de echtscheidingsprocedure of die van tafel en bed voorlopige voorzieningen te vragen naar inhoud en duur beperkt is maakt dit niet anders. De regeling van artikel 821-826 Rv zou illusoir worden, indien daarnaast een op artikel 223 Rv gebaseerd verzoek zou kunnen worden gedaan. Dit betekent dat de vrouw in haar verzoek om een voorlopige voorziening, dat zij expliciet heeft gebaseerd op artikel 223 Rv, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

3Beslissing

De rechtbank:

Inzake het verzoek om voorlopige voorzieningen ex artikel 822 Rv:

3.1

Bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen aan het adres [adres] , met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden.

3.2

Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

3.3

Wijst het meer of anders verzochte af.

Inzake het verzoek om voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv:

3.4

Verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Meulman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2018.

Tegen deze beschikking kan - voor zover het betreft de beslissing op het verzoek ex artikel 223 Rv en voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733